Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOODSTRAF: EEN RECHT, MAAR OOK EEN PLICHT!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOODSTRAF: EEN RECHT, MAAR OOK EEN PLICHT!

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het is soms goed om bepaalde zaken op te frissen, ja aangaande de Schriftuurlijk staatkundige beginselen is het zelfs noodzakelijk in deze tijd van algemene veroppervlakkiging elkaar bij de voortduur op te scherpen. We willen dat in dit artikel doen aangaande de doodstraf. Maar al te zeer immers wil de mens van nature de scherpe kanten van de waarheid en daarmee ook van de zuivere staatkundige beginselen er afvijlen en afschuren.

Dit proces van afvlakking gebeurt dan veelal niet op een brute wijze, maar met behulp van de methode van de satan uit Genesis 3: Is het ook dat God gezegd heeft... ? . In eerste instantie worden dan Bijbelse beginselen, die eeuwenlang als zodanig zonder meer erkend werden, van een voorzichtig vraagteken voorzien. Natuurlijk wordt er dan aan toegevoegd dat men de Bijbelse gegevens volledig recht wil doen, maar gezien het huidige tijdsgewricht en met het oog op de gegeven omstandigheden is het nu verstandiger om daarmee iets anders om te gaan. Dit proces van nuancering leidt er dikwijls toe dat aan de eis van beginsel tekort wordt gedaan. Dan vallen woorden als het spanningsveld van de werkelijkheid en vooral het woord 'ideaal', waarvan de verwerkelijking in deze bedeling niet te vinden zal zijn. Wanneer zulke redeneringen, die op zichzelf genomen vaak niet te ontkennen zijn, maar vaak genoeg ten aanzien van een bepaald beginsel herhaald worden, worden zij menigmaal tot druppels die de edelsteen van de eis van beginsel uithollen. Het gaat niet aan om de moeilijkheden van de dagelijkse praktijk te ontkennen, maar vaak worden die redeneringen gebruikt om bewust of onbewust de eisen op grond van de inzettingen des Heeren die aan mens en overheid te stellen zijn, van hun kracht te beroven om uiteindelijk de eis van beginsel geheel naast zich neer te leggen. Men is dan onder de klem van Gods recht vandaan. Ten aanzien van de plicht van de overheid aangaande de doodstraf voor de moedwillige moordenaar is deze tendens bij vroegere politieke partijen als ARP, RPF en GPV zonder meer aanwijsbaar. Dat deze tendens helaas aan de Gereformeerde Gezindte en daarmee ook aan de SGP niet voorbijgaat is in dit blad al meer dan eens aan de orde geweest. We willen daarom eerst ter opfrissing een en ander samenvattend herhalen en daarna ingaan op een artikel in het RD van de hand van ds. H. van den Belt, waarbij we vervolgens het Bijbelse beginsel van het recht en de plicht van elke overheid tot de doodstraf nog eens helder zullen proberen uiteen te zetten.

Afwijkende gevoelens

Tien jaar geleden zijn door de heer J.A. Bunt drie lezenswaardige artikelen over dit onderwerp in dit blad verschenen 1 ^. In de eerste twee toonde hij aan dat de doodstraf bij moedwillige doodslag op grond van Gods Woord en de belijdenisgeschriften een eis van God is en dat onze vaderen daaraan strak hebben vastgehouden en dat daarom de SGP in haar (oude) beginselprogram terecht de herinvoering van de doodstraf eiste. In zijn derde artikel besprak hij het van Gods Woord afwijkende standpunt van RPF en GPV- de doodstraf is wel een recht, maar geen plicht van de overheid - , terwijl hij tevens waarschuwde voor de invloed van dit afwijkende gevoelen binnen de Gereformeerde gezindte. Aan het einde van zijn artikel wees hij erop dat er in de infokatern van de SGP-jongeren naar zijn mening een afglijding in de richting van de visie van de RPF en het GPV was te bespeuren 2 ). Deze terechte waarschuwing bezorgde hem het nodige commentaar 3 ). Schrijver dezes besprak daarop begin 1999 in twee artikelen deze infokatern 4 ).

Hij moest tot de volgende conclusie komen: "De eis die op grond van Gods Woord aan elke overheid gesteld moet worden om als dienaresse Gods het recht Gods hier op aarde te handhaven in het daadwerkelijk toepassen van de doodstraf op de moedwillige moordenaar, wordt voorzichtig afgezwakt (de heer Snoek) of zelfs onomwonden ontkend (de heer Holdijk)" 5) . Zo schreef de laatste letterlijk in deze katern:

"De vraag van recht of plicht van de overheid is voor sommigen in die zin van bijzondere betekenis dat men bij een plicht ook een volstrekt geseculariseerde overheid, die zich uiteraard ook overigens in niets aan Gods gebod gelegen laat liggen, gehouden acht de doodstraf in te voeren en toe te passen. Deze consequentie gaat ons echter te ver. Als er bij de overheid (de wetgever) en bij de rechter geen spoor van Goddelijke roeping en Godsvrucht te bespeuren is, is er niet voldaan aan de condities waar Genesis 9:6 van uitgaat [vet; PHoptH]" 6> .

Welke condities dat dan zijn en waar die dan in Genesis staan, werd gemakshalve niet aangegeven. Wij stelden dat het gebod van Genesis 9:6 voor alle tijden, plaatsen en volken geldt omdat het in het Noachitische verbond is ingebed en daarmee niet afhankelijk is van het subjectieve gevoelen of de wel of niet aanwezige Godsvrucht van de desbetreffende overheid. De rechtsgrond van de doodstraf ligt vast in God en daarmee rust de eis ook objectief op elke overheid.

Ook deze bespreking in In het Spoor bleef niet zonder commentaar. Er volgde een discussie met deze heren in het SGP-studieblad Zicht 7) . Schrijver dezes mocht daarin een artikel plaatsen onder de titel 'Heidense overheid niet ontslaan van Bijbelse plicht', waarin hij hun standpunten bestreed en waarmee hij beide schrijvers duidelijk trachtte te maken waartoe hun vragen en nuanceringen zouden leiden. "Het moge duidelijk zijn dat wanneer aan de Bijbelse eis tot het toepassen van de doodstraf aan de moedwillige doodslager, die aan elke overheid als Gods dienares van Zijn gerechtigheid op aarde gesteld moet worden, op enige wijze afbreuk wordt gedaan, het getuigende vermaan richting de (niet-Christelijke) overheid tot (herinvoering van de doodstraf zal gaan ontbreken" 8 ).

Aangetoond werd tevens dat daarin dan in vergelijking met de vroegere SGP-voormannen duidelijk een wissel omging. Uit hun reactie daarop bleek overigens duidelijk dat beide heren aan hun standpunten vasthielden 9 ). Recht en plicht van de overheid erkenden beiden, maar dit gegeven werd weer direct van nuanceringen in wollig taalgebruik ten aanzien van de praktische toepassing voorzien.

"Op grond van de Bijbel onderschrijven wij het recht en de plicht van elke overheid om de doodstraf een plaats te geven in het strafrecht. Het is echter [vet; PHoptH] niet eenvoudig om bijbelse normen met hun eigen contekst effectieve betekenis te geven in de actuele maatschappelijke contekst. Een bijbelse toepassing van de doodstraf is namelijk niet los van andere bijbelse principes verkrijgbaar. Wij willen er onze ogen niet voor sluiten dat de aanwezigheid van een onchristelijke en soms zelfs antichristelijke overheid (die ook gehouden is aan Gods geboden!) cle toepasbaarheid van ons doodstrafprincipe ernstig compliceert" 10 K

Nogmaals beklemtonen we dat we de praktische moeilijkheden bij de toepassing van de doodstraf zoals gerechtelijke dwalingen geenszins willen ontkennen. Maar laten we ook nuchter zijn. Er zijn ook genoeg gevallen waarin de moedwillige doodslag - we verwijzen als voorbeeld hier alleen maar naar de moordenaar van Pim Fortuyn Volkert van de Graaf - zonder meer duidelijk is. Nee, hier worden rookgordijnen gelegd om aan de eis van het beginsel af te doen. Heeft bijvoorbeeld ds. P. Zandt die tot ver na de Tweede Wereldoorlog gedurig elke regering tot herinvoering van de doodstraf in de Tweede Kamer opriep 1l \ het dan mis gehad? Nee, integendeel. Hij was ervan doordrongen dat het niettoepassen van de doodstraf onder welke regering dan ook bloedschulden aan bloedschulden doet raken (Hos. 4:2) en dat bloedschuld ook in de Nieuwtestamentische

tijd om de wraak van de Gever van alle leven van de hemel roept (Gen. 4:10 en Hebr. 12:24). En vanuit dit gevoelen waarschuwde hij voor de rechtvaardige oordelen Gods die bij niet-herinvoering niet achterwege konden blijven.

Het gaat niet aan om de inzettingen des Heeren in theorie te erkennen en vervolgens ten aanzien van een zogenaamde neutrale overheid de plicht in de praktijk te laten vallen. Ten diepste wordt hier de situatieethiek ingevoerd. Het beginsel wordt in theorie erkend, maar in de praktijk aan de omstandigheden aangepast. Net zo min een onbekeerde het recht heeft onbekeerd te zijn, heeft een overheid het recht geen dienaresse Gods te zijn. Juist daarop moet elke overheid door eenieder, en zeker door SGP-vertegenwoordigers, gewezen worden. Op de juiste plaats en op de juiste wijze, dat wel!

Weer een afwijkend gevoelen

Naar aanleiding van de terdoodveroordeling van de Irakese dictator Saddam Hussein in november 2006 verscheen er in het RD een artikel van de hand van ds. H. van den Belt onder de titel 'Doodstraf vraagt om zorgvuldigheid' 12 ). Terecht roept hij hierin op om ook al gaat het om een wrede dictator onderbuikgevoelens af te wijzen. Terecht erkent en onderstreept hij dat de rechtsgrond tot de doodstraf voor de Christen allereerst in God ligt en dat reformatorische Christenen de overheid op grond van Romeinen 13 het recht geven ernstige misdaden met de dood te bestraffen. Toch is dit artikel de aanleiding om de zaak van de doodstraf hier weer aan de orde te stellen. Ds. H. van den Belt, die predikant is in de hervormde gemeente (PKN) van Nijkerk en in 2006 aan de Rijksuniversiteit te Leiden tot doctor in de godgeleerdheid promoveerde, is tevens hoofdbestuurslid van de SGP. Het is ronduit triest te moeten constateren dat ook bij hem als hoofdbestuurslid van de SGP onmiskenbaar dezelfde tendens tot onterechte nuancering ten aanzien van de doodstraf te bespeuren valt. Van de plicht van de overheid tot de doodstraf wordt met geen woord gerept en dus is er al helemaal geen oproep tot herinvoering in ons land bij hem te vinden. Integendeel, het hele stuk lijkt erop gericht te zijn om deze plicht te ontkennen. Een van de slotzinnen spreekt boekdelen: "De mogelijkheid van gerechtelijke dwaling noopt wel tot uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid bij de uitvoering van het doodsvonnis. Er is reden om deze in te voeren, maar er is ook reden om deze niet uit te voeren, tenzij in zeer uitzonderlijke situaties van oorlog of zogenaamde misdaden tegen de mensheid" 13 ). Dit is toch wel een heel ander geluid dan het Bijbelse dat wij bij onze voormannen vonden. Welke argumenten brengt de auteur daarvoor te berde?

Argumenten

De schrijver begint met de opmerking dat sommige Bijbelteksten wel eens ten onrechte ter legitimering van de doodstraf worden aangevoerd en verwijst daarbij naar Oudtestamentische wetten ten aanzien van de

doodstraf bij waarzeggerij, godslastering, het slaan van de ouders, ontheiliging van de sabbat waarbij niet goed onderscheiden wordt tussen morele, ceremoniële en burgerlijke wetten. Dit kan op zich waar zijn, al liggen deze zaken onzes inziens ingewikkelder dan men veelal stelt'Maar wanneer hij vervolgens naar de woorden van de moordenaar aan het kruis (En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, Luk. 23:41) verwijst en stelt dat wij hierbij voor de bewijsvoering voorzichtig moeten zijn, gaat dit te ver. Zijn onderbouwing luidt dan dat strikt genomen deze woorden als een legitimatie voor de marteldood aan de kruispaal zouden kunnen worden gebruikt. Wij vragen hem dan: en wat dan nog? Een plicht tot de kruisdood valt hieruit niet af te lezen en we laten de vraag in de lijn van onze vaderen liggen op welke wijze de doodstraf moet worden toegepast. Zo zwakt ds. Van den Belt deze tekst uit het Nieuwe Testament als bewijstekst onterecht af, maar hij laat verder andere teksten uit het Nieuwe Testament waaruit op zijn minst indirect het recht en de plicht van de overheid tot de doodstraf kunnen worden afgeleid, ook liggen. De heer Snoek was hem daarin overigens in de infokatern al voorgegaan 15 ^.

Vervolgens stelt hij dat Gods bevel in Genesis 9:6 (Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden..) niet inhoudt dat op elke moedwillige doodslag de doodstraf moet volgen. Als bewijs verwijst hij dan naar Kaïn, Mozes en David die zich aan doodslag hebben schuldig gemaakt, maar die toch niet met de doodstraf gestraft zijn. Ook verwijst hij naar de Joodse uitleg van Genesis 9:6, waarin volgens hem de nadruk op het beelddrager Gods zijn van de rechter zou liggen en waaruit dan weer het recht, maar niet de plicht tot de doodstraf zou volgen. Om met het laatste te beginnen, wij achten deze verwijzing weinig steekhoudend. Immers deze uitleg brengt geen wezenlijk nieuw element in en is als bewijs misplaatst daar de vermoorde persoon ook beelddrager Gods is en het voorbijgaat aan de geschonden gerechtigheid Gods die door de overheid op aarde gehandhaafd moet worden. Een Joodse uitleg heeft overigens in dit verband toch al een zeer beperkte waarde omdat de Joden het licht van het Nieuwe Testament miskennen. Wat nu te denken van de drie door hem aangehaalde voorbeelden? Allereerst moet daartegen in worden gebracht dat wij ons altijd hebben te houden aan Gods geopenbaarde wil en dat de verborgen dingen voor de Heere zijn. Het is onmiskenbaar dat wanneer wij Schrift met Schrift vergelijken, de bekende teksten Genesis 9:6 en Romeinen 13:4, waarin de Heere de overheid als Zijn dienaresse de zwaardmacht in handen geeft om het kwade te straffen, niet anders te verklaren zijn dan als een plicht voor de overheid om de gerechtigheid Gods hier op aarde te handhaven. Dat daarop uitzonderingen in Gods Woord te vinden zijn, laat deze plicht onverlet. God Zelf is de grootste en laatste Rechter, Wiens rechtvaardige vergelding niemand kan ontlopen. Als Opperrechter heeft Hij het recht de vergelding Zelf aan Zich te trekken en op Zijn tijd uit te voeren of in Zijn Zoon voor Zijn volk weg te nemen. De overheid heeft echter te handelen naar Zijn geopenbaarde wil.

Een en ander geldt vanzelf ook voor de moordenaars die hun rechtvaardige straf van de kant van de overheid hier op aarde ontlopen. Het was Calvijn al die erop wees dat de straf dan naar het laatste oordeel verschuift en naar de eeuwige straf. Vast staat, aldus Calvijn, dat God voor elke moordenaar de doodstraf eist en wel op drieërlei manier. Waar naar Gods Woord geregeerd wordt "door de overheid" en indien dit niet het geval is, "door particuliere door God daartoe verwekte personen" en indien de beide eerste gevallen uitblijven, dan in de derde plaats "op de jongste dag" 16) . In het geval van Kaïn moet er ook op gewezen worden dat deze vóór de zondvloed leefde toen God Zijn nadere ordening in dezen de nieuwe mensheid in het Noachitische verbond nog niet bekend had gemaakt. Bovendien erkende hij dat hij de dood verdiend had, wat dus eerder voor de doodstraf pleit. De daden van David en Mozes zijn niet te verdedigen, maar deze bijzondere gevallen zijn in geen enkel opzicht van doorslaggevende betekenis en mitsdien onvoldoende bewijs. In dit verband wordt ook wel eens een misplaatst beroep gedaan op de tweevoudige moordenaar Joab die David in zijn leven uit zwakheid gespaard heeft. De kanttekenaren (kanttek. 78 bij 2 Sam. 3) keuren allereerst deze daad af. Bovendien heeft David later de wraak nadrukkelijk in de handen van zijn zoon Salomo gelegd (1 Kon. 2:5-6), die hem door Benaja heeft laten uitvoeren (1 Kon. 2:34).

Zeer terecht wees mr. D. J.H. van Dijk, beleidsmedewerker voor de SGP-fractie in de Tweede Kamer, er in het RD bovendien op dat indien de overheid alleen een recht zou hebben en geen plicht, er willekeur zou optreden 17 ). Op dat moment laat men immers ten diepste los dat de rechtsgrond van de doodstraf in God ligt en legt men die in zichzelf. Volkomen terecht wijst de beleidsmedewerker van de SGP zijn hoofdbestuurslid daarmee terecht. Daarmee wordt de doodstraf 'gesubjectiveerd' en afhankelijk gemaakt van menselijke willekeur. Dit is inderdaad echt angstaanjagend. Dit onloochenbare argument ondersteunt te meer dat de plicht van de overheid tot de doodstraf echt Bijbels verankerd ligt.

Recht en plicht Bijbels verankerd

Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt (Gen. 9:6) is de eerste kerntekst ten aanzien van de doodstraf. Allereerst moeten we deze tekst in samenhang met het einde van vers 5 lezen: ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. Hier staat dat de Heere de doodslag van elk mens zal vergelden, terwijl in het volgende zesde vers dan de manier waarop aangegeven wordt, namelijk door de mens. Het bepaalt dus nadrukkelijk door welk middel de Heere Zelf de moord zal vergelden: God zal de moordenaar rechten door de mens. Dat het woordje 'zal' gelezen moet worden als 'moet', blijkt daaruit dat direct de reden wordt opgegeven: want God heeft den mens geschapen. Het gaat hier dus om een instelling Gods, om Zijn ordening. Met deze reden wordt ook de persoonlijke bloedwraak de pas afgesneden en ingebonden omdat Gods beeld in de medemens is aangerand en Zijn gerechtigheid is aangetast. De moedwillige moordenaar overtreedt het gebod Gods Gij zult niet doodslaan en randt het beeld Gods in de mens met kwaadwillige opzet aan. Hij is daarmee in de grootste opstand tegen God Zelf, Wiens recht daarmee geschonden is. Gods gerechtigheid vereist nu dat dit met de dood van de moordenaar vergolden wordt opdat het vergoten bloed niet naar de hemel roept om vergelding (En Hij [te weten de Heere; kanttekening 21] zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem, Gen. 4:10). Deze eis des Heeren aan de mens om Zijn gerechtigheid op aarde te herstellen dient echter niet door middel van een persoonlijke bloedwraak plaats te vinden, waar de zondige hartstochten van de mens al te zeer hun vrije loop zouden krijgen, maar dit moet op een geordende wijze geschieden, namelijk op grond van Romeinen 13:4 door de overheid, aan wie daar het zwaard als wreekster der kwaaddoeners in handen wordt gegeven. Hier in Genesis 9:6 in samenhang met Romeinen 13:4 vinden we onmiskenbaar de instelling van de overheid zoals die zich uit het patriarchale gezag zal ontwikkelen. Mede kan nu duidelijk zijn dat het in Genesis 9:6 niet gaat om een voorzegging zonder meer of om een belofte, maar om een Goddelijk ordening, een voorschrift van de Heere. Een voorschrift dat reeds in de natuur van de mens is ingeschapen (Rom. 1:32), maar dat hier een nadere uitwerking krijgt en aan de nieuwe mensheid na de zondvloed in het kader van het Noachitisch verbond als opdracht wordt meegeven. Deze ordening Gods geldt dus voor alle tijden, volken en plaatsen, evenals zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter niet zullen ophouden. Zij is dus met het Nieuwe Testament niet vervallen.

In Genesis 9:6 is in de Gereformeerde traditie altijd het overheidsgezag gefundeerd. De kanttekenaren merken bij deze tekst op: "Hier wordt het ambt der overheid bevestigd, en het zwaard haar gegeven tot straf der boosdoeners, Romeinen 13:1, enz." (kanttekening 11). En daarmee is uit het Nieuwe Testament de tweede kerntekst nadrukkelijk om de hoek gekomen. Want zij [namelijk 'de macht' uit het vorige vers, zijnde 'de oversten' in hetzelfde vers, ofwel de overheid, zie ook kanttekening 12; PHoptH] is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet (Rom. 13:4). Dat het hier niet alleen om een 'mogen', om een recht van de overheid tot de doodstraf, maar wel degelijk ook om een 'moeten', om een plicht gaat, is uit het volgende vijfde vers afleidbaar. In het vijfde vers gaat het namelijk om de plicht van de onderdanen tot onderwerping: Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleenlijk om der straffe, maar ook om der consciëntie wil. Daarmee is het niet te ontkennen dat het in vers 4 om de plicht van de overheid gaat. Kortom, met deze twee teksten liggen de eis en de plicht van de overheid tot de doodstraf onwrikbaar verankerd.

Andere bewijsteksten

Deze verankering wordt verder nog geschraagd door andere teksten uit het Nieuwe Testament die vooral het recht van de overheid tot de doodstraf onderstrepen dat echter niet van de plicht, zoals is aangetoond, mag worden losgezien. Komt de kerntekst uit het Oude Testament uit het eerste Bijbelboek, dan vinden we een duidelijke onderstreping daarvan in het laatste Bijbelboek Openbaring 13:10, wanneer we daar lezen: Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis, indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. De Heere Jezus Zelf heeft de wereldlijke rechter Pontius Pilatus doen weten: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was (Joh. 19:11). De Zoon van God Zelf heeft de heidense Pilatus dus het recht tot de doodstraf niet betwist, integendeel deze hiermee bevestigd. De Heere liet vervolgens Pilatus door de droom van zijn huisvrouw niet waarschuwen voor het feit dat hij de doodstraf oplegde, maar voor het feit dat Christus de Rechtvaardige was. De heer Snoek achtte deze tekst zonder geldingskracht omdat het hier om het hoogtepunt van de heilsgeschiedenis gaat 18) . Wij achten dit argument aanvechtbaar. Maar in elk geval geldt zijn argument niet ten aanzien van de woorden van de bekeerde moordenaar waarop wij al eerder zijn ingegaan. Duidelijke bewijzen zijn verder ook Handelingen 25:11 en Romeinen 1:32, waar sprake is van daden die des doods waardig zijn. In Handelingen 25 beroept Paulus zich voor Festus, let wel!, op een heidense, on-Christelijke keizer: Want indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven. In Romeinen 1 wordt de mens van nature beschreven die een onderscheid kent tussen goed en kwaad dat door de Heere in de natuur is ingeplant. Van deze mens geldt echter: Dewelke, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn...). Ten aanzien van de plicht van de overheid kan ten slotte met ds. J.D. Barth nog gewezen worden op Hebreeën 12:24 19) . Hier wordt gesproken van het bloed der besprenging dat van betere dingen spreekt dan dat van Abel. In samenhang met Hebreeën 11:4, waar staat dat Abel nog spreekt, nadat hij gestorven is, is duidelijk dat Paulus ervan uitgaat dat de bloedschuld ook in de Nieuwtestamentische tijd nog om wraak van de hemel roept. Ook de kanttekenaren wijzen bij het woord 'spreken' uit dit vers hierop: "Namelijk niet alleen met zijn goed voorbeeld in Gods Woord, maar ook door zijn bloed, hetwelk na zijn dood om wraak riep tot God" (kanttekening 14).

Enkele argumenten tegen de doodstraf weerlegd

Heel vaak wordt ten aanzien van de doodstraf het bezwaar geopperd dat men daarmee de genadetijd van een mens bekort en zijn bekering afsnijdt. Dit is echter voor een Gereformeerd denkend mens gemakkelijk te weerleggen. De bekering is geheel het werk van God. God werkt onwederstandelijk. Krijgt een door God uitverkoren persoon de doodstraf opgelegd, dan is deze persoon al bekeerd of hij wordt voor de voltrekking bekeerd. Twee aangrijpende voorbeelden van dit laatste zijn de bekering van Anna Katharina Merks 20) en Jan Mensen 21 ^. De Heere wil de ernst van de doodstraf nog wel eens gebruiken om moordenaars tot bekering te brengen. Geen doodstraf kan dus de bekering van een uitverkoren zondaar verhinderen, want Gods raad is niet te weerstaan. Bovendien geldt dat de mens zich naar de geopenbaarde wil van God heeft te gedragen en niet wijzer moet zijn dan God. In dit verband kan men de vraag van professor D.P.D. Fabius aangaande de verkorting van de genadetijd ook stellen: "Is het geoorloofd aldus in te grijpen in de Goddelijke leiding, om den tijd van voorbereiding langer te maken dan God dien had gelaten? " 22 ). Het antwoord spreekt voor zich. Het is de moordenaar zelf die zijn genadetijd afsnijdt; dit mag de overheid niet verweten worden.

En wat te denken van rechterlijke vergissingen zoals die zich nog wel eens voordoen. Deze zijn inderdaad ontstellend. Zij moeten aanzetten tot de uiterste voor-

zichtigheid. Onomstotelijke bewijsvoering is daarbij van groot belang. Maar omwille van vergissingen van feilbare mensen, die niet buiten Gods voorzienigheid om tot stand komen, mag de plicht niet verzaakt worden. Welk een verantwoordelijk werk hebben rechters daarom te verrichten! En laten wij wel bedenken dat indien vanwege justitiële vergissingen de doodstraf niet toegepast wordt, men dan met goede reden kan stellen dat alle rechtspraak dient te worden afgeschaft. In dit verband moet er ook op gewezen worden dat wel eens gesteld wordt dat levenslange gevangenisstraf soms erger kan zijn dan de doodstraf.

Ook het argument dat statistisch nooit bewezen zou zijn dat de doodstraf een afschrikwekkend effect heeft, snijdt geen hout. Afgezien van het feit dat het tegendeel ook nooit bewezen is 23), is de doodstraf niet gegrond in zulke praktische argumenten. De enige vaste grond bij de doodstraf blijft liggen in de soevereiniteit van God, in Zijn recht en eis. Dit geldt voor alle eventuele praktische nuttige gevolgen, zoals bescherming van de maatschappij en een eventueel afschrikkend effect. Nuttige gevolgen als argumenten kunnen alleen maar versterkend zijn. Gods Woord geeft overigens aanleiding om te denken dat de doodstraf een preventieve werking niet ontzegd kan worden, want zo staat er onder andere in Deuteronomium 13 vers 10-11: En gij zult hem met stenen stenigen, dat hij sterve (...) opdat gans Israël het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u. Zie verder bijvoorbeeld ook Deuteronomium 19 vers 20.

Ten besluite

Het plaatsen van vraagtekens en het gereserveerd staan tegenover de Bijbelse plicht van de overheid op grond van een on-Christelijke overheid of de zogenaamde 'zwakheid der tijden' doet afbreuk aan het recht Gods. Guido de Brés heeft in 1561 ook niet geaarzeld koning Filips, een de ware religie zeer vijandige overheid, de plicht tot het weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst voor te houden, ook al hield dat later voor hem de dood als martelaar in. Natuurlijk dient bij een oproep tot (herinvoering van de doodstraf ernstig gewaarschuwd te worden dat bij de toepassing alles naar Gods Wet dient te geschieden. Een onbijbelse toepassing van de doodstraf zal daarna echter voor verantwoording van de desbetreffende overheid liggen. Dit heeft niets te maken met een verkeerde radicaliteit, maar alles met een onvoorwaardelijk bukken voor en gehoorzamen aan de rechten en eisen des Heeren - hoezeer ook tegen de verdorven natuur van de mens in - en met een ware liefde voor land en volk. Wat is het daarom betreurenswaardig dat met afwijzing van het verkeerde in de volksemoties er geen opkomen meer is voor de rechten en de eer des Heeren in een herinvoering van de doodstraf. Hierin ligt zonder meer een roeping en plicht voor een rechtgeaarde SGP'er. En helaas, daarvan lezen we niet alleen niets in het artikel van ds. Van den Belt, maar lezen wij ook niets in de kranten van de zijde van de Tweede-Kamerfractie van de SGP. Het is afkeurenswaardig om op een populistische wijze op de emoties van een brede volksmassa in te spelen om zo de herinvoering als een propaganda-element te bewerkstelligen, maar het is minstens even laakbaar als bij gepaste gelegenheden niet gewaarschuwd wordt dat bij het niet-toepassen van de doodstraf bloedschulden aan bloedschulden raken en het onschuldig vergoten bloed tot God roept van den aardbodem. Onverschrokken hebben daarom de vroegere SGP-voormannen steeds uit bewogenheid met land en volk tot herinvoering van de doodstraf opgeroepen. Omdat genoeg voorbeelden daarvan in vorige artikelen te vinden zijn, willen we ten bewijze volstaan met slechts één voorbeeld uit de bespreking van de rijksbegroting voor 1940, de laatste voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Het voorbeeld is kort, maar daaruit blijkt wel dat onze voormannen hun plicht op dit punt zelden of nooit verzaakten. Getrouw liet ds. Zandt, die het woord voerde bij het hoofdstuk van het departement van Justitie, aan het einde van zijn rede niet na om het punt van de doodstraf de regering nog onder ogen te brengen.

"Dat beginsel [namelijk van de Reformatie; PHoptH] eischt handhaving van Gods Woord. Ook in de handhaving van de doodstraf door ons jaar op jaar hier bepleit. Hoe dieper ons volk wegzinkt, hoe des te meer nodig het is, dat de beginselen bewaard worden" 23 \

Dat zij daarmee geheel in het spoor van de Gereformeerde vaderen gingen, kan uit het laatste citaat van mr. Justus Vermeer blijken. Deze schreef in zijn bekende catechismusverklaring bij de behandeling van het zesde gebod aangaande de doodstraf het volgende en vat daarmee op een weergaloze wijze een en ander samen:

"Maar wij moeten dit gebod in Gen. 9:6 zo verstaan, dat God in Noachs tijd in de nieuwe wereld heeft gewild dat er voortaan rechters zouden zijn ingesteld, welke er voor zouden zorgen dat zonder verschoning direkt zou vergoten worden het bloed dergenen, die zelf bloed vergoten hadden. En wel opdat er geen vergoten bloed zo lang meer op de aarde zou blijven liggen, en opdat de algemene ondergang daardoor niet meer zou worden veroorzaakt. Deze rechters moesten dus wraak oefenen, opdat een land van de wraak over het vergoten bloed zou worden bevrijd. Dan zou het vergoten bloed niet meer om wraak roepen, maar zwijgen. Maar wanneer de rechters dit niet doen, dan roepen zij de wraak in over zichzelf en over het gehele volk. Dus zijn zij dan de oorzaak van Gods toorn over een land en volk (Jer. 48:10): ' Vervloekt zij die het werk des Heeren bedriegelijk doet; ja vervloekt zij die zijn zwaard van het bloed onthoudt'" 24 K

Drs. P.H. op 'tHof

Noten:

1) Zie J.A. Bunt, 'De doodstraf als eis Gods 1 ". Aangetoond uit Gods Woord en de belijdenisgeschriften', in: In het Spoor, nr. 3, 1998, p. 86-93; 'De doodstraf als eis Gods - 2- . Verwoord in de geschriften onzer vaderen en in het SGP-beginselprogram', in: In het Spoor, nr. 4/5, 1998, p. 129-135; 'De doodstraf als eis Gods~ slot ". Het standpunt van SGP en RPF/GPV nader bezien', in: In het Spoor, nr. 6, 1998, p. 154-159. 2) Bunt, 'De doodstraf als eis Gods~ slot "', a.a., p. 158 3) Zie: P. Meinders, 'De doodstraf als eis van God', in: Koers, nr. 24, 1998, p. 38 4) Zie: P.H. op 't Hof, 'SGP-jongeren: Quo vadis? " 1 ". De doodstraf: eis aan de overheid als Gods dienares van Gods gerechtigheid op aarde', in: In het Spoor, nr. 1, 1999, p. 8-14; 'SGP-jongeren: Quo vadis? " 2 ', in: In het Spoor, nr. 2, 1999, p. 80-87 5) Op 't Hof, 'SGP-jongeren: Quo vadis? " 2 "', a.a., p. 86 6) G. Holdijk, 'Politieke overwegingen bij het thema doodstraf', in: W.A. Zondag, L. Snoek, G. Holdijk, De doodstraf: invoeren of uitbannen? , uitgave van LVSGS/SGP-jongeren, sectie Infozaken, 's-Gravenhage 1997, p. 53 7) Zie het studieblad van de Guido de Brèsstichting, het studiecentrum van de SGP, Zicht, nr. 4, 1999, p. 13-22. Daarin: L. Snoek, 'Discussiëren over de doodstraf', p. 13-16 en G. Holdijk, 'De doodstraf tussen profetie en werkelijkheid', p. 17-19 met als reactie van mijn zijde: P.H. op 't Hof, 'Heidense overheid niet ontslaan van Bijbelse plicht', p. 19-22. Hierop reageerden beide heren nog kort met: G. Holdijk en L. Snoek, 'Zorgvuldig spreken over de doodstraf', p. 22. 8) Op 't Hof, 'Heidense overheid niet ontslaan van Bijbelse plicht', a.a., p. 21 9) Zie noot 7 10) Holdijk en Snoek, 'Zorgvuldig spreken over de doodstraf', a.a., p. 22 11) Zie ten bewijze het voorlaatste citaat met bijbehorende noot 23 en S. van Ruller, 'Hoe de nationale deftigheid tweemaal triomfeerde. Anderhalve eeuw parlementaire doodstrafdiscussie in Nederland', in: Recht en kritiek, nr. 3, 1989, p. 233 12) Zie het Reformatorisch Dagblad van 11 november 2006 13) H. van den Belt, 'Doodstraf vraagt om zorgvuldigheid. Onderbuikgevoelens mogen geen rol spelen bij vonnis', in: Reformatorisch Dagblad, 11 november 2006, p. 22 14) Zie bijvoorbeeld het artikel van de heer A. Verwijs over de doodstraf op overspel in ditzelfde nummer. 15) Zondag, Snoek, Holdijk, a.w., p. 25-27 16) Geciteerd bij A. Kuyper, De gemeene gratie, dl. 1, Kampen, 1931 3, p. 64 17) D.J.H. van Dijk, 'Doodstraf', in: Reformatorisch Dagblad, 11 december 2006, p. 17 18) Zondag, Snoek, Holdijk, a.w., p. 26 19) Zie J. D. Barth, 'De doodstraf 4 ', in: De Banier van 28 april 1927 20) Levensbeschrijving en bekering van Anna Katharina Merks, herziene uitgave met toelichting van H. Natzijl, Houten 1986 21) G. van Ledden, Jan Mensen. Gods vrijmachtige genade bewezen aan een ter dood veroordeelde moordenaar onthoofd door beulshanden op het schavot te Tiel in het jaar 1798, z.j. 22) D.PD. Fabius, 'Doodstraf', in: Pro en Contra, nr. 8, Baarn 1907, p. 11 23) Handelingen Tweede Kamer, 1939-1940, 12 december 1939, p. 826 24) J. Vermeer, De leer der waarheid, die naar de Godzaligheid is voorgesteld, bevestigd en toegepast in 85 oefeningen over de Heidelbergse Catechismus, dl. 2, Houten 1990, p. 422- 423

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2008

In het spoor | 52 Pagina's

DE DOODSTRAF: EEN RECHT, MAAR OOK EEN PLICHT!

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2008

In het spoor | 52 Pagina's