Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONZE CATECHISMUS (II).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE CATECHISMUS (II).

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niets is heerlijker, dan het eigendom van Jezus Christus te zijn. „Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren" (Rom. 14:8).

Tot dat einde heeft de Vader ons verkoren, de Zoon ons gekocht en verlost en de Heilige Geest ons gesteld onder Zijn bearbeiding. Dat is het volheerlijke werk van den Drieëenigen God aan Zijn uitverkoren kerk.

Deze troostbron is onuitputtelijk.

De Heere heeft dit niet afhankelijk gesteld van mijn welwillendheid, want dan was ik het eigendom des Heeren nooit geworden. Alles wat in mij was, stond dat tegen. Ik wilde op mijn wijze wel naar den hemel, namelijk met behoud van mijn eigen leven. Het is in ons oog, naar onze natuur een verschrikkelijke zaak, geheel het eigendom van een ander te zijn. En dan het eigendom van Hem te worden, Wiens vijand wij zijn. Door de verheerlijking van wederbarende genade is dat anders geworden. Toen kregen we de dierbaarheid er van in te zien, door goedertierene gedachten van den Heere te ontvangen in ons hart.

Het ongeluk van den mensch, die aan zichzelf overgegeven wordt, is niet in woorden uit te spreken. En dat wil hij toch in de ontaardheid van zijn bestaan, om eeuwig het eigendom te zijn van Satan.

Mogen we dit echter door genade inzien en ter harte nemen, om het te beweenen voor het aangezicht des Heeren, dan worden al de genegenheden van het gemoed opgewekt naar Christus om Zijn eigendom te mogen worden, Is 't al een zoete vertroosting, dat die mogelijkheid bestaat, hoe zoet en hoe zalig zal het dan wel wezen, als ik dan in werkelijkheid Zijn eigendom mag worden.

Deze menschen worden niet alleen overtuigd van de dierbaarheid, maar ook van de noodzakelijkheid, 't eigendom des Heeren te worden. Buiten Christus is God een verterend vuur en een eeuwige gloed, bij Wien niemand wonen kan. (Jes. 33:14).

Door de vloeken der wet worden zij gedreven naar Christus, gelijk de doodslager door den bloedwreker werd gedreven naar de vrijstad.

Deze menschen krijgen zich als verloren zondaren aan Christus over te geven, om door Hem aangenomen te worden tot Zijn eigendom.

Het klonk in hunne harten: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal U rust geven". (Matth. 11:28).

Door het geloof in Zijn beloften werd 't hart steeds meer vervrijmoedigd om tot Hem te komen. En die tot Hem komen, zal Hij geenszins uitwerpen.

Hij komt ze met open armen te ontvangen, te omhelzen en te kussen. Wat een zalige troost, het eigendom van dien dierbaren Zaligmaker te mogen wezen.

Het is mij een aangename bezigheid, jonge menschen, hierover met U te mogen spreken. Uw hart mocht er eens door ingewonnen worden. En daar zijn gelukkig nog jonge menschen, die van deze zaken eenige bevindelijke kennis hebben. En nu wil de Heere, dat U daarin opwast, U moet altijd maar staan naar meer. Het is in de wereld een deugd, zoo we met een klein deeltje tevreden zijn, maar dat is op den weg der genade een ondeugd.

Daar zijn er werkelijk, die het gaarne uitgemaakt zouden willen hebben, met hoe weinig we toch wel bij den Hemel kunnen komen. Dit is niet profijtelijk. Petrus zegt: „Maar wast op in de genade en kennis onzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus". Hij moet wassen en wij moeten minder worden.

Deze Zaligmaker is een getrouwe Zaligmaker. Hij laat Zijn volk nooit in de ellende omkomen. Hij heeft gezegd: ,,Ik zal U niet begeven en Ik zal U niet verlaten". (Hebr. 13:5). Hij bewaart Zijn volk. „Gij, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd". (1 Petr. 1:5). U kunt op Hem rekenen, volk des Heeren!

Door zich aan den Heere Jezus over te geven in het geloof en Zijn eigendom te worden, krijgt men ook iets te smaken van de liefde en zorg des Vaders.

De geloovige spreekt hier van Mijn Vader. God is mijn Vader en ik ben Zijn kind. Is dit niet een zoete en zalige troost voor 't gemoed? Nu deel ik niet alleen in de liefde van Christus, maar ook in de liefde des Vaders.

Die Christus liefheeft, wordt geliefd door den Vader. Wat een zalige troost, met blijdschap aan God te mogen en te kunnen denken.

Zonder den wil mijns hemelschen Vaders zal geen haar van mijn hoofd vallen. Wat mij overkomt op de wereld, overkomt mij, omdat mijn Vader dat wil.

En dat wil Hij doen dienen tot mijne zaligheid. „En wij weten dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn". (Rom. 8:28).

In die Vaderlijke liefde en zorg heeft Gods kind een rustpunt. Zoo leert Hij ons leven boven de omstandigheden van het leven, om zich te verliezen in Gods beleid, 't Kan niet verkeerd gaan op den weg des geloofs, 't moet uitloopen tot verheerlijking van God en tot zaligheid van 't hart. Dit verwekt in het hart een heilige teederheid om, als kind des Heeren, kinderlijk te leven. Te leven uit de hand des Heeren en Hem in alles noodig te hebben.

Door Hem te kennen in al onze wegen, maakt Hij onze paden recht.

Dit doet ons met blijdschap denken aan de eeuwigheid. We zijn op reis naar het huis des Vaders met zijn vele woningen. En zoo heb ik al menig kind des Heeren met blijdschap zien sterven. Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven.

Deze troost is in de wereld niet te bekomen. Daar maakt men wel een verbond met den dood en een verdrag met de hel. Maar dat is niet meer dan een koude onverschilligheid omtrent geestelijke en eeuwige dingen. Het is net zoo koud, als de dood koud is.

En wat zal dat een verschrikking zijn, als de mensch met een heilig en rechtvaardig God te doen zal krijgen. Let toch op het geluk van de vromen, want het einde van die menschen is vrede en zaligheid.

Daar is nog meer; hoor maar! ,,Waarom Hij mij ook door Zijnen Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt".

't Gaat hier om de bediening des Heiligen Geestes. Daar is onderscheid tusschen de werkingen en de bediening des Heiligen Geestes. Vanaf het uur der wedergeboorte is het hart gesteld onder de zaligmakende bearbeiding des Heiligen Geestes. Door Zijn komst in het hart heeft men den Heere in Zijn heiligheid en de zonde in hare ontaardheid leeren kennen en beweenen.

Hij stelt door Zijn werkingen het boetvaardige hart in de oefeningen des geloofs. Bij elke stap op den weg des levens leeft men onder de bearbeiding des Heiligen Geestes. Maar hier is het iets anders. Hier gaat 't om de bediening des Heiligen Geestes. Toen de discipelen leefden met den Heere Jezus in den staat der vernedering en in den staat der verhooging vóór de uitstorting des Heiligen Geestes, hadden zij de bediening des Heiligen Geestes niet. Op den Pinksterdag hebben zij die bediening ontvangen. Toen is de Trooster gekomen, om de apostelen te stellen in de volle blijdschap des geloofs. In dien zin moet Gods kind ook Pinksterfeest leeren vieren en dat is 't waarop hier gedoeld wordt.

Hiermede komt de Heere de geloovigen te bevestigen in den staat der genade: ,,Die ons ook heeft verzegeld en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven". (2 Cor. 1:22). Zoo is het niet alleen een getuigenis van onzen Geest, uit kracht van onze geestelijke ervaring, maar ook een getuigenis van den Heiligen Geest, dat we kinderen Gods zijn: ,,Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn". (Rom. 8:16).

Door de bediening des Heiligen Geestes komt het hart in 't smaken van de zekerheid der zaligheid steeds meer tot verwondering en aanbidding.

Door den Heiligen Geest worden de geloovigen van harte willig en bereid gemaakt, om den Heere voortaan te leven. 't Is wel mogelijk, dat we met genot onze bekeering vertellen, maar het is toch iets anders, den Heere te leven.

Het is maar de vraag: „Wat hebben wij in de praktijk van ons leven ten doel".

Het moet niet zijn een wandelen naar het vleesch, maar naar den Geest.

Door de bediening en drijvingen des Heiligen Geestes in het hart, wordt men van harte willig en bereid gemaakt, den Heere te leven en dat is: Hèm en de verheerlijking van Zijn naam ten doel te hebben.

De Heilige Geest overtuigt het hart van de noodzakelijkheid en de betamelijkheid om den Heere te leven. „Gelijk gij dan Christus Jezus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem". (Col. 2:6).

Door de bediening des Heiligen Geestes vinden de geloovigen met steeds meer klaarheid hunne heiligmaking in Christus. Zoo bestaat dus 't kennen van de eenige troost in 't kennen van den Drieëenigen God.

Welgelukzalig is 't volk, dat gedurig uit deze bron der vertroosting mag drinken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1946

Daniel | 8 Pagina's

ONZE CATECHISMUS (II).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1946

Daniel | 8 Pagina's