Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Les 74.

HOOFDSTUK V.

Artikel XII.

„Doch zó verre is het van daar, dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zou maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid, kinderlijke vreze, ware Godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God; en dat de overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige beoefening van dankbaarheid en goede werken; gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der heiligen blijkt.”

Het is de leer der remonstranten, dat de verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zou maken. We lezen dat in de „Verwerping der dwalingen” over hoofdstuk V, de volharding der ware gelovigen, namelijk in artikel VI:

„Die leren: Dat de leer van de verzekerdheid der volharding en der zaligheid uit haar eigen aard en natuur een oorkussen des vieses is, en voor de Godvruchtigheid, goede zeden, gebeden en andere heilige oefeningen schadelijk, maar dat het daarentegen prijselijk is te twijfelen.

Ziehier dus de valse beschuldiging van de remonstranten ten opzichte van de verzekerdheid van de volharding, welke Gods kinderen kennen en beleven.

Die verzachtheid zou dus Gods kinderen hoogmoedig maken en zorgeloos.

En dit doet ons denken aan de vraag van de Katechismus in Zondag24: „Maar maakt deze leer (het betreft hier de rechtvaardigmaking als daad des geloofs volgens Zondag 23) niet zorgeloze en goddeloze mensen?”

Zou deze vraag ook niet gelden voor de beschuldiging van de remonstranten?

Welnu, dan is het antwoord van onze Heidelberger duidelijk, wanneer we lezen: „Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.”

Nu zijn er zeer zeker van zulke zorgeloze mensen, die deze leer van de verzekerdheid des geloofs beschouwen als een oorkussen voor het vlees en als schadelijk voor het leven der heiligmaking.

Maar dat ligt niet aan de leer van de vrije genade, maar aan die mènsen zelf, aan het feit, hoe zij tegenover die leer staan, waarmee zij duidelijk hun afkeer en vijandschap bewijzen.

Men zegt dus over die zekerheid des geloofs ten opzichte van de „volharding”: dat maakt de gelovigen „zorgeloos”, d.w.z. in die zin: bij mij staat het vast, dat ik zalig word; wat doet het er dan aan toe, dat ik mij verder hierover druk zou maken en ik mij daartoe zou beijveren?

Zo kan men op verschillende manieren zorgeloos zijn. O.a. in deze zin: Wel, wat doet het er aan toe, hoe ik leef; wanneer ik uitverkoren ben, dan word ik dus zalig en zo niet, dan helpt tòch al mijn bidden en kerkgaan niets.

Zorgeloosheid kan zich ook openbaren bij hen, die op uiterlijke voorrechten of op een uiterlijk godsdienstig leven als een uiterlijke „vormgodsdienst” menen in te gaan in het Koninkrijk Gods, zoals de „dwaze maagden” uit de gelijkenis. Alzo: „Vrede, vrede en geen gevaar.”

En de allersterkste vorm van zorgeloosheid is wel, dat men om de eeuwige belangen zich helemaal niet druk maakt, namelijk in deze zin: „Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij”.......... dood is dood! Wie gelooft nu nog in een hemel en in een hel.!

Maar hoe staan wij, lezer(es), tegenover die eeuwige belangen onzer ziel? Ligt u wel eens wakker hierover?

Zijn die bekende regels uit het gedicht van Mac Cheyne al eens op uw hart gebonden:


„Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart:
Ik kende geen schuld en gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: „Mijn ziele, doorziet gij u w lot?
Hoe zidt gij rechtvaardig verschijnen voor God?”


en:


„Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt.
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voelde ik, wat eisen Gods heiligheid deed:
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!


Opene de Heere ook ònze ogen hiervoor, opdat er zo plaats kome voor de rijke openbaring en kennis van de weg der behoudenis in het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.

Ja, zo brengt de Heilige Geest het oprechte geloof tot zekerheid voor het hart.

O neen! Dan is de uitwerking van de zekerheid des geloofs niet leidend tot zorgeloosheid en hoogmoed, ja, niet „tot enige dartelheid of veronachtzaming der Godzaligheid”, zoals het volgende artikel XIII aangeeft.

De uitwerking van de verkregen zekerheid des geloofs leidt juist tot Godsvrucht. De apostel Johannes wijst hierop. Dat halen onze Dordtse vaderen ook aan, namelijk uit de EERSTE brief van Johannes, in hoofdstuk III, vers 3:

„En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is.”

En spreken hiervan ook niet duidelijk de voorbeelden van de Oud-Testamentische en Nieuw-Testamentische gelovigen? Zijn zij niet volhardend geweest in hun gebeden en andere oefeningen der Godzaligheid?

Kostelijke zaken vinden we vermeld in artikel XII, namelijk:

nederigheid, kinderlijke vreze, ware Godzaligheid. lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God.

„Nederigheid”.

Wat een Gode-verheerlijkende eigenschap. „Wie Hem ned’rig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren.”

Ja, ’t ligt toch wel treffend uitgedrukt in de „oude berijming” van de psalmen, namelijk:


„Geen groter goed Gij mij kunt geven.
Dan dat Gij mij maakt arm en klein.”


En dat is geen eigenschap van de mens zelf, maar vrucht van Christus’ onderwijs: „En leert van Mij. dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.”

„Kinderlijke vrees.”

De „slaafse vrees” openbaart zich in een bangheid voor de straf.

Luther was eerst bezet met een „knechtelijke vrees”. Hij zocht namelijk vrede voor zijn hart door een uiterlijke betrachting van Gods geboden en alzo door een „wettische” vroomheid. Maar.......... de Wet geeft geen vrede in het hart, wel veroordeling. Paulus zet dat duidelijk uiteen in zijn brieven, aan de Romeinen en aan de Galaten.

Wat is het daarom een weldaad, van de dienstbaarheid, der wet verlost te worden door de „Geest der aanneming”.

Niet zo echter, dat de Wet nu als „afgeschaft” moet beschouwd worden; o neen, zij wordt dan een „liefde-wet”, zoals zij in psalm 119 voorkomt.

Niet minder is er in de „volharding” van het geloof de hartelijke begeerte tot de betrachting van „Godzaligheid”.

Wanneer Paulus handelt over het beeld van de „Loopbaan” in Hebr. 12, dan schrijft hij, hoe noodzakelijk het was voor de lopers in de loopbaan, dat zij zich zouden ontdoen van alle last, om des te beter de prijs te kunnen behalen. Zo lezen we in vers één:


„Laat ons afleggen alle last en de zonde, die
ons lichtelijk omringt, en laat ons met
lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons
voorgesteld is.”


Niet minder profijtelijk zijn de vruchten, welke in ons artikel nog genoemd worden als: „standvastigheid in het kruis” en „in de belijdenis der waarheid”.

Neen! Ook ten deze zullen Gods kinderen bij de verzekerdheid van hun volharding niet behoeven belemmerd te worden door hoogmoed en zorgeloosheid.

Zeker, het lijden valt voor het vlees niet mee. Denk maar aan Job. Maar wanneer men het mag zien als „Vaderlijke kastijding” en op het „nut” ervan, dan zal het kruis-dragen achter de Heere mogelijk zijn. Ja, dan mag zelfs in het standvastig-blijven-dragen „blijdschap in God” gesmaakt worden. Paulus spreekt dan van een „roemen in de verdrukkingen”.

En zulks geldt nu ook van de standvastigheid in de belijdenis der waarheid.

Deze uitdrukking bedoelt niet het doen van openbare belijdenis als „belijdenis der waarheid”, maar het standvastig wandelen van Gods volk in de waarheid, waarvan de apostel Johannes schrijft in zijn derde brief, vers vier:

„Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.”

Omschrijft de Heidelberger het niet duidelijk in het antwoord op vraag 90 van Zondag 33, over de „opstanding van de nieuwe mens”, waarin zij namelijk bestaat, als „in een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar de wille Gods in alle goede werken te leven.”

Artikel XIII gaat hier nog nader op in:

„En dat de overdenking van deze weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige beoefening van dankbaarheid en goede werken”, zoals we in het artikel lezen.

Lezer(es)! Mag u òòk die „prikkel” kennen? En hebt u òòk kennis aan die „vurige gebeden”, die ’t artikel aangeeft? Mag uw leven ook in dit teken staan? Geve de Heere dat uit genade, voor het eerst of bij vernieuwing!

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's