Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gezag der meerdere vergaderingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gezag der meerdere vergaderingen

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze kerkorde heeft een artikel dat handelt over de bevoegdheid van de meerdere vergaderingen. Het is artikel 36, dat als volgt luidt: De classis heeft over de kerkeraad hetzelfde gezag als de particuliere synode over de classis en de generale synode over de particuliere. In de oude versie van de Dordtse synode lezen we: ’t Selfde seggen heeft de Classis over den Kerkenraad, ’t welk de particuliere Synode heeft over de Classe, en de Generale Synode over de particuliere. Het kwam als artikel 32 voor in de Acta van ’s-Gravenhage (1586) en als artikel 27 in die van de synode van Middelburg (1581). Vóór die tijd was dit beginsel niet als zodanig geformuleerd, maar het werd sinds de synode van Emden wel binnen de kerken van Nederland in practijk gebracht. Eigenlijk reeds eerder, want de gereformeerde kerkelijke samenleving is van meetaf uitgegaan van de gedachte die aan het artikel ten grondslag ligt. Men vond het goed om de formulering zoals wij die vandaag feitelijk nog kennen in 1581 in de kerkorde op te nemen, omdat de Overheid op deze wijze kennis kon nemen van de betekenis der meerdere vergaderingen zoals deze hier te lande werden gehouden en van de draagwijdte van de besluiten van die vergaderingen. Deze kennisname zou kunnen leiden, zo hoopte men van kerkelijke zijde, tot de erkenning van de kant van de overheid.

Intussen maakt een zorgvuldige lezing van het artikel duidelijk, dat er heel wat vragen open blijven. De eerste vraag is: wat zijn meerdere vergaderingen? De tweede: wat wordt bedoeld met gezag en waarin bestaat dit gezag en hoe functioneert dit gezag? De derde vraag is: waarom wordt in de reeks van kerkelijke vergaderingen niet gesproken over de gemeentevergadering? De vierde, die met de derde samenhangt is: wat hebben kerkelijke vergaderingen te zeggen over een plaatselijke kerk, en hoe heeft deze laatste de besluiten van meerdere vergaderingen te beoordelen? De reeks van vragen zou nog gemakkelijk uit te breiden zijn. Maar we hebben nu reeds een indruk dat de uitleg van dit artikel van de kerkorde niet eenvoudig is.

Dit laatste hangt samen met de omstandigheid dat er sinds oude tijden met betrekking tot deze dingen controversen waren binnen de gereformeerde traditie. Sinds de zestiende eeuw kennen we de independentisten, soms ook wel congregationalisten genoemd. Zij hadden over de bevoegdheid van meerdere vergaderingen geheel andere gedachten dan de meeste vertegenwoordigers uit de gereformeerde traditie. Soms ontkenden zij het bestaansrecht van deze vergaderingen, soms kenden zij aan hun besluiten slechts een zeer ondergeschikte betekenis toe, adviserend, nimmer beslissend. Juist onder trouwe gereformeerde belijders, die vanwege hun geloof uit Engeland waren verdreven, vond men vele independentisten. Wanneer men de geschriften van Voetius over de bevoegdheid van meerdere vergaderingen raadpleegt merkt men dat hij met de problematiek heeft gezeten. De zeer zorgvuldige formuleringen die hij hanteert met betrekking tot de hier aan de orde zijnde vragen verraadt iets van de moeite die deze dingen ook voor hem hadden. Misschien dat het daaraan wel te danken is, dat ondanks de grote zorgvuldigheid in de formuleringen de zaak bij Voetius ook niet helemaal duidelijk is geworden. En daaraan is het dan ook weer toe te schrijven, dat de kwestie van het gezag der meerdere vergaderingen een grote rol is blijven speien tot op de dag van vandaag binnen de gereformeerde gezindte in Nederland.

De interpretatie van Voetius’ zienswijze was aan de orde in de dagen van de doleantie. Het standpunt van Rutgers was vooral sterk in de nadruk op de bevoegdheid van de plaatselijke kerk tegenover de meerdere vergaderingen. Een neerslag daarvan vinden we in de eerste druk van de korte verklaring van de kerkorde, verzorgd door Joh. Jansen (1923), waarvan onlangs van vrijgemaakte zijde (binnen verband) een herdruk werd bezorgd. Maar na de affaire-Geelkerken en de kerkrechtelijke moeilijkheden rond de synode van Assen kwam het tot een hernieuwde Studie van de onderhavige kwestie, en het hernieuwde onderzoek wees uit, dat Rutgers zich niet in alle opzichten als een getrouwe vertolker van Voetius had getoond. Er verscheen een dissertatie over de kwestie, waarin het standpunt van Voetius enigszins anders werd weergegeven. De neerslag daarvan vinden we in de volgende drukken van Jansens verklaring van de kerkorde, totdat ook deze periode een afsluiting vond rond de Vrijmaking en vooral in de beschouwingen van de toenmalige Kamper kerkrecht docent, P. Deddens zich een hernieuwde accentuering van het oude doleantie-standpunt aankondigde. Bedriegen de tekenen niet, dan is ook dit standpunt vandaag achterhaald en ligt bij onze vrijgemaakte broeders binnen verband de nadruk weer op een sterkere bevoegdheid van de meerdere vergaderingen, terwijl terzelfder tijd in sommige buiten-verbandse kringen geluiden worden vernomen die aan het oude independentisme doen denken.

Classis, particuliere synode en generale synode plegen we meestal aan te duiden als meerdere vergaderingen. Wat bedoelt men daarmee? Is er sprake van een opklimmende reeks, die verband houdt met een toenemende mate van gezag? Dit laatste moet zonder meer van de hand gewezen worden. Juist wanneer er sprake is van meerdere vergaderingen wordt vastgesteld dat zij hetzelfde gezag hebben. Van een opklimmende reeks, waarbinnen sprake zou zijn van een meerdere en uitgebreidere bevoegdheid is geen sprake. Het meerdere ziet op de vergaderingen, en houdt verband met de samenstelling ervan. Een classisvergadering is samengesteld uit meerdere kerken, een particulierde synode vertegenwoordigt nog meerdere kerken, terwijl een generale synode nóg weer meer kerken omvat. Het meerdere ziet niet op de uitbreiding van macht of bevoegdheid, maar op de samenstelling van de vergadering. Mogelijk zou men voorzichtig kunnen denken in de richting van een toename van wijsheid, inzicht en kennis, wanneer er meer personen vergaderd zijn, maar wanneer men het meerdere in deze richting zou willen zoeken, zou dit al kunnen leiden tot de gevaarlijke gedachte, dat een meerderheid altijd meer kennis of inzicht heeft. Op kerkelijke vergaderingen gaat het niet zozeer om meerdere kennis, maar om de aard van de kennis; niet om meerder inzicht, maar om de kwaliteit van het inzicht. Dit moet ontspringen aan het Woord van God, aan de wijsheid die van boven is, aan de vreze des Heren.

Daarom hangt de tweede vraag die wij boven stelden ook met de eerste samen. Wat is de aard van het gezag der meerdere vergaderingen? En die vraag is weer niet los te maken van de kwestie wat in de kerk macht en gezag betekenen. In de kerk is Christus Koning. Hém is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hij leert ook vandaag nog als machthebbende. Hij is van Godswege aangesteld tot Hoofd van zijn gemeente. Hij oefent genade voor recht, genade door recht en zijn recht in de kerk is daarom het recht der genade. Die genade vergeeft. En die genade geneest. Hij effectueert dit door Woord en Geest. Alle kerkelijke gezag, dat niet een onmiddellijke en levende relatie heeft met déze macht van Christus wordt óf hiërarchie, óf democratie in de slechtste zin van het woord. Hiërarchie wil zeggen dat een heilige en van het gewone kerkvolk onderscheiden groep van kerkelijke leiders de dienst uitmaakt op eigen gezag. Dat is Rome. Democratie wil zeggen dat een van Christus losgemaakt en mondig verklaard volk de dienst uitmaakt. Dat is revolutie. In de kerk is geen hiërarchie en geen democratie. In de kerk heerst Christus door zijn Woord en Geest. En daarom kunnen slechts die kerkelijke vergaderingen werkelijk gezag hebben, die zichzelf weten onder de zeggenschap van Christus, die als vergadering bereid zijn om zich te laten leiden door het Woord van Christus, en naar de Geest van Christus, zoals deze óók wil spreken door het licht dat Hij aan mijn breeder heeft gegeven, gelijkerwijs Hij wil. Zo is een kerkelijke vergadering geen be-stuurscollege met een inhaerente bevoegdheid, het is geen blijvend orgaan in een bestuurlijk apparaat, maar het is een incidentele bijeenkomst, gebonden aan een duidelijke agenda, gebonden aan het Woord, geleid door de Geest om op concrete vragen in te gaan en daarop samen, in het licht van Woord en Geest een antwoord te zoeken, een besluit te nemen en zo te regeren. Regeren, d.i. het Woord laten spreken in de concrete situatie en zo de stem van de Koning laten horen, opdat het volk in onderwerping aan zijn gezag vrede zal hebben. Dit is een hoog en ideaal standpunt. Het lijkt wel te hoog en te ideaal voor ons mensen, die gewend zijn aan bureaucratie en die van huis uit meer hangen naar de wet dan naar het evangelie. Het is een hoog standpunt, dat vooral van een kerkelijke vergadering zelf het uiterste vergt aan beperking, aan soberheid van spreken, aan ingetogenheid in het ontwerpen van regels. De geschiedenis van het kerkrecht is er om aan te tonen, dat uit een simpele kerkorde, zoals we b.v. kennen uit de apostolische kerk, heel gemakkelijk een kerkelijk wetboek kan groeien van een zó groot formaat, dat Luther zijn beide handen nodig had om het in het vuur te werpen. Wil men dit hoge en heilige ideaal der kerkelijke vergaderingen in hun gezag vasthouden dan zal er onderscheid gemaakt moeten worden, zoals Paulus deed, doordat wij soms zeggen: dit zegt de Here, terwijl we in andere gevallen zullen moeten zeggen: dit zegt niet de Here, maar dit zeggen wij. Waar men dit onderscheid loslaat of niet durft te hanteren ontaardt het kerkelijk gezag al te gemakkelijk in een pauselijk systeem, waarbij de gewetens geknecht worden óf waarbij de broederschap wordt gekrenkt. In beide gevallen is de christelijke vrijheid verloren. Waarheid, broederlijke gemeenschap en vrede moeten ontvangen wat God wil dat zij zullen ontvangen. In dit licht wordt het duidelijk hoe zeer de Reformatie een hartgrondige afkeer had van alle menselijke vonden en wetten. In het verlengde daarvan liggen uitspraken van Voetius over het gezag van de meerdere vergaderingen: zij hebben een tijdelijke uitoefening van het gezag, zonder dat dit een blijvend bezit van de vergadering vormt. Wanneer de vergadering uiteen is gegaan, is zij verleden tijd geworden. Het gezag is dienend van aard, niet heersend. Het staat als afgeleid gezag ten dienste van de kerken in het algemeen.

Daarvan hebben de kerken uit te gaan. De basis waarop het gezag van de meerdere vergaderingen functioneert is die van het vertrouwen.

Daarom is het beroep van Prof. Deddens indertijd gedaan op wat hij noemde het ratificatierecht der plaatselijke kerken ten opzichte van de besluiten der meerdere vergaderingen in feite niets anders dan dat de kerken bij voorbaat aan deze vergaderingen hun vertrouwen onthielden. Prof. Deddens ging uit van wat er Staat in Art. 31: een besluit van een meerdere vergadering zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij bewezen wordt dat dit in strijd is met het Woord van God of met de artikelen die door de synode zijn vastgesteld. Dit betekent, dat we gezag toekennen aan de besluiten van meerdere vergaderingen, tenzij we kunnen bewijzen, dat deze besluiten in strijd zijn met het Woord van God en de aangenomen bepalingen der Kerkorde.

Prof. Deddens sprak van de ratificering van de besluiten der meerdere vergaderingen. Hij wilde dat ieder besluit door de kerkeraad, of door een mindere vergadering getoetst zou worden aan het Woord en de aangenomen bepalingen. Eerst daarna kan het betreffende besluit voor vast en bondig gehouden worden, d.w.z. eerst wanneer de schriftuurlijkheid én het kerkordelijk recht van een besluit is vastgesteld, kan een kerkeraad of mindere vergadering zeggen: wij accepteren het gezag van de meerdere vergadering in dezen. Ik citeer uit zijn rede de volgende passage: „Dat wil dus zeggen: ratificeering is een integreerend deel van den rechtsvorm inzake de geldigheid van besluiten eener meerdere vergadering. Niemand kan zeggen: de Classis of Synode heeft een besluit genomen, en nu is dat besluit bindend, nu zijn alle kerken verplicht tot onderwerping, nu moeten ze alle dat besluit nakomen. Er is eerst een tweede daad nodig, nu van de zijde der Kerken, n.l. de ratificeering, en dit is geen sine cure, geen bewilliging pro forma, maar een daad waaraan voorafgegaan is getrouwe gehoorzame oefening der grensbewaking. Zonder ratificeering van de zijde der Kerk heeft het besluit eener meerdere vergadering geen rechtsgeldigheid voor die kerk, geen rechtskracht, wijl de rechtstitel ontbreekt”.

Deze ratificeering, approbatie, bekrach-tiging, goedkeunng der synodebesluiten die dan gezien wordt als het verlenen van rechtskracht aan een door een meerdere vergadering genomen besluit, brengt in de praktijk echter grote bezwaren met zich mee. In werkelijkheid betekent deze visie dat iedere mindere vergadering alle arbeid der meerdere vergaderingen heeft over te doen. Ja, meer nog. Indien van zulk een gegronde approbatie, die inderdaad geen sine cure is, de geldigheid afhangt, dan heeft de mindere vergadering veel meer te doen. Zij heeft over te rekenen, te controleren en alle stadia, die aan een bepaalde besluitvorming voorafgingen opnieuw door te maken. Dit komt in de praktijk neer op een ongemene verzwaring van de arbeid. Ik zie niet in hoe een kerkeraad dit alles op zich zou kunnen nemen. Immers men zou dan niet mogen verwachten dat slechts een of twee personen uit de kerkeraad deze rataficeering zouden voornemen en vervullen, maar ieder lid ervan. Dit zijn practische bezwaren.

Principieel betekent dit standpunt dat de basis van het onderling vertrouwen, gegrond in de broederlijke gemeenschap wordt weggenomen. Principieel is er van een omkering sprake, die op dit belangrijke punt de Wissel omzet in de richting van het independentisme. Ik zal niets aannemen, tenzij ik aanneem dat het naar het Woord van God is. En dit is in de plaats gekomen van: Ik zal niets van wat mijn breeders hebben besloten, verwerpen, tenzij ik kan zeggen, dat het tegen het Woord van God is. Dit is een omkering van het beginsel, niet maar van het positieve naar het negatieve, maar tegelijk van broederlijk vertrouwen naar onbroederlijk vertrouwen. In feite is dit standpunt een opzeggen van de band der gemeenschap, zoals deze van de breeders uit tot mij komt terwijl ik er dan voor in de plaats stel de gemeenschap voorzover die in mijn ogen naar het Woord van God is. En dit lijkt reformatorisch. Het lijkt op het triomfantelijke Lutherwoord: ik neem het alleen op tegen een heel concilie gewapend als ik ben met het Woord van God. Ja, dââr lijkt het op. Maar in werkelijkheid zou het een uiting van hoogmoed kunnen zijn en van individualisme en van sectarisme zelfs.

Dit behoeft niet te betekenen, dat wij geen oog moeten hebben voor de concrete situatie, waarin prof. Deddens zijn gedachten omtrent de ratificeering van synodale besluiten opperde. De situatie was er naar! Hoewel! Of dit nu de oplossing is? Indien kerkelijke vergaderingen met hun gezag bekleden wat naar het Woord van God niet gebonden dient te worden, dan kan déze zekering van de ratificeering de zaak niet redden. Zij moet dââr verholpen worden waar de fout ligt. Een eenvoudige toepassing van Art. 31 was dan met het oog op de broederband voldoende. We mogen slechts hopen bewaard te blijven voor situaties waarin een verkeerd gehanteerd kerkrecht de mensen kan nopen tot afschrik van de goede manier waarop de Here het geestelijke regiment in zijn volk uitoefent. Daarom moeten kerkelijke vergaderingen heel voorzichtig zijn om eigen visies te bekleden met goddelijk gezag, waarop heel noodzakelijk moet volgen dat het kerkrecht gedegradeerd wordt tot een soort moralistische orde-bewaring. Daaruit is dan verdwenen wat Paulus noemt de orde en de eer. D. w.z. daarin wordt niet meer zichtbaar de relatie met de goddelijke orde in de verlossing van zondaren. De volmacht van Christus-Koning raakt buiten het gezichtsveld, goddelijk recht en kerkelijk recht staan in geen betrekking meer tot elkaar-en dán hebben we het allerergste wat zich denken laat: een vrome democratie met kerkelijke partijen, en partij-politiek incluis onder de dekmantel van wat zware termen, goedklinkende leuzen of progressieve klanken. Maar zonder het Woord dat ons oordeelt en vrijspreekt.

En zonder de Geest, die ons in de vrijheid stelt.

En zonder de broederlijke gemeenschap, waarin de vrijheid alleen maar tieren kan. Laat de kerk zich niet vergrijpen aan het gezag van de gezalfde en een juk opleggen dat niemand kan dragen. Laat de kerk niet schromen om als de zaak het vereist te spreken: zo spreekt de Here! En daarmee uit. De leeuw heeft gebruld. Wie zou niet vrezen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1977

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Het gezag der meerdere vergaderingen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1977

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's