Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. D. Rustige prediker in Niemandsland (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. D. Rustige prediker in Niemandsland (1)

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. D. Rustige nam in kerkelijk Nederland een geheel eigen plaats in. Zijn positie omschreef hij in een Woord vooraf van een prekenbundel als volgt: Wij wonen hier in Niemandsland, dit is het randgebied tussen de kerkelijke fronten. (…) Wij wonen hier in het huis des verlangens, wij zitten hier op de puinhopen van onze godsdienst en vroeger belijden. Wij preken in een houten schuur op een boerenerf; ook kunnen wij met onszelf niet voor de dag komen. Maar onze geheel enige begeerte om goed van God te spreken is niet te onderdrukken. Door zijn vrienden werd hij zeer vereerd, door zijn vijanden werd hij zeer verguisd.

Dirk Rustige werd op 14 september 1889 te Haarlem geboren. Zijn ouders waren Jan Rustige en Elisabeth Johanna Roza. Het geslacht Rustige is van oorsprong afkomstig uit Duitsland. In het midden van de achttiende eeuw vestigde Wilhelm Theodor Rustige zich vanuit Erwitte (Nordrhein-Westfalen) in Amsterdam. Zijn kleinzoon Jacobus Jeremias trouwde in 1820 met een meisje dat uit Haarlem afkomstig was.
Zo kwam een deel van de familie in deze plaats terecht.
De grootouders van moederszijde waren Gerrit Roza en Dirkje van Dulst. Toen Dirk Rustige geboren werd, was grootmoeder Roza eerder dat jaar overleden.
Dat zal de reden geweest zijn dat hij naar haar vernoemd werd. Dirkje Roza-van Dulst was een dochter van Dirk van Dulst. Diens gang door het kerkelijk leven had een wat grillig karakter.

Dirk van Dulst
Dirk van Dulst werd in 1801 in Veen geboren. Later was hij bakker in Poederoijen. In 1830 werd hij diaken in de Hervormde Kerk, maar in 1834 behoorde hij tot de eerste Afgescheidenen. Meermalen werd hij beboet wegens het houden van zogenaamde onwettige samenkomsten. Toen in zijn bakkerij Leerdamse ambtsdragers bevestigd waren, kwam dat hem ook op een hoge boete te staan. Vele jaren heeft hij de gemeente gediend als ouderling en oefenaar. Hij was een man van gezag: toen het bleek dat ds. H.P. Scholte afwijkende meningen over onder meer de Doop verkondigde, en daarvoor gehoor vond, stelde Van Dulst zich daartegen. En er werd naar hem geluisterd.
In 1849 deelde Van Dulst aan de classisvergadering mee dat hij predikant wilde worden. Hij wilde een knecht huren, zodat hij tijd voor de studie zou hebben. Bij monde van de preses wenste de vergadering hem toe dat zijn pogingen zouden mogen lukken.
Maar het lukte niet. Na nog enkele jaren in de Bommelerwaard geoefend te hebben, kreeg hij enkele problemen. In 1853 sloot Van Dulst zich aan bij de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis.
Een jaar later werd hij door de gemeente Den Haag benoemd als ‘catechiseermeester en krankenbezoeker’. Het ging daar goed. De gemeente groeide, en men dacht erover een predikant te gaan beroepen.
Van Dulst kwam daarvoor niet in aanmerking, want hij had nog te weinig kennis om examen te kunnen doen. In 1855 vond hij een nieuw arbeidsveld als oefenaar in Haarlem. Daar ging het aanvankelijk ook goed, maar het duurde niet lang of er kwamen conflicten. De algemene vergadering van de Kruisgemeenten sprak uit dat de schuld aan beide kanten lag, maar Van Dulst werd toch voor een jaar geschorst. Vervolgens onttrok hij zich in 1858 aan de gemeente. Hij zocht toen toenadering tot de Christelijk Afgescheidenen Gemeente in Haarlem, waar hij na schuldbelijdenis weer ‘liefdevol opgenomen’ werd. In 1861 werd hij ouderling en tijdens een vacature diende hij enkele jaren de gemeente als oefenaar. In 1868 werd hij rustend ouderling.
In 1871 is Dirk van Dulst te Haarlemmermeer overleden.

Dittemeu
Een dochter van Dirk van Dulst, Dirkje (1832-1889), maakte in Haarlem kennis met Gijsbert Roza. Het kwam tot een huwelijk.
Een van de kinderen die uit het huwelijk geboren werd, was de moeder van Dirk Rustige: Elisabeth Johanna Roza.
‘Dittemeu’, zo werd Dirkje Roza-van Dulst door haar neven en nichten genoemd. In Haarlem stond zij bekend als “vrouw Roza”. Een enkele keer sprak ds. Rustige in zijn preken over zijn grootmoeder.
“Een verre bloedverwant van mij was een beest van een man. Hij was zo’n baggeraar. Een kerel, zuipen! Zijn moeder was een vrome vrouw en had hem dikwijls vermaand. Op haar sterfbed zegt ze: ‘Gerrit, je moeder is niets tekort gekomen, maar ze kan je ook niets nalaten, alleen de Bijbel. Hier heb je de Bijbel van je moeder en nu moet je moeder beloven dat je daarin zult lezen.’
‘Ja’, zegt hij, ‘dat weet ik niet hoor.’ Maar zij zegt: ‘Neem nu die Bijbel van je moeder, jongen, en als jij geen God hebt, vraag dan naar de God van je moeder.’
De dag van de begrafenis was hij dan nuchter, maar de volgende dag niet. Hij heeft de Bijbel van zijn moeder in een kroeg voor een paar borrels verkocht. En Gerrit ging hoe langer hoe verder.
En daar op een dag komt hij bij mijn grootmoeder. Met die grote baggerlaarzen stapt hij binnen en huilen en schreeuwen.
‘Dittemeu, zou het waar zijn? Zou het nu toch nog kunnen?’ Maar ze dacht dat hij dronken was en ze zegt: ‘Gerrit, ga nu weg. Ben je weer dronken?’ ‘Nee, Dittemeu, ik ben heel niet dronken, maar zou het nu nog gaan?’ Toen zei ze: ‘Wat?’ Hij zegt: ‘Zou het nu nog gaan?’ En ze zegt: ‘Ga nu met die smerige baggerlaarzen m’n schone keuken uit.’ ‘Ach, moet je niet op letten. Zou het nou nog kunnen?’ En hij staat daar maar te janken, die grote kerel. ‘Nu, zeg het dan eens?’
‘Daar ben ik aan het baggeren’, zegt hij, ‘en nou komt het over:
Een stroom van ongerechtigheden
Had d’ overhand op mij;
Maar ons weerspannig overtreden
Verzoent en zuivert Gij.
Welzalig die Gij hebt verkoren…
Hij zegt: ‘Zou God moeder toch nog verhoord hebben? Zou het nu toch nog kunnen?’

Ben Ik u niet beter dan tien zonen?
Het huwelijk van Jan Rustige en Elisabeth Johanna Roza werd gezegend met elf kinderen. Dirk was de oudste. Vooral zijn moeder maakte indruk op hem.
Vaak had hij het in zijn preken over haar.
“Geen naam is er zoeter en beter voor het hart.’ ‘Ja, dat is een gezang’, zegt ge, ‘dat moet ge wegcijferen.’ ‘O ja, moet ge dat wegcijferen omdat het maar zo’n versje is?’
Er ruist langs de wolken een lieflijke Naam,
Die hemel en aarde verenigt tezaam.
Ik heb dat geleerd aan moeders knie in het stille avonduur, wanneer ze nog niet het licht aan wilde steken, want het was tussen licht en donker. Dan was het nog te vroeg om de lamp aan te steken. ‘Nu’, zei moeder, ‘dan zullen wij samen zingen.’
De oudste moest natuurlijk staan, een paar op haar schoot, een op een stoof en een in de kinderstoel. ‘En wat zullen we nu zingen? ’t Hijgend hert?’ ‘Ja, ik wil wel zingen’, zei dan de oudste, ‘maar dan moet moeder niet gaan huilen.’ Mijn moeder ging altijd huilen en dan rolden die tranen wanneer ze zong van het hijgend hert. Ja, en dan moest ik ook meehuilen en dat wilde ik niet. En dan hadden wij dat gezongen.
‘Nu’, zei moeder, ‘nog eens zingen: Er ruist langs de wolken een lieflijke Naam.’ Dat was dan het befaamde gezang. Ach, wat was dat toch wel echt in die stille schemeravonduren, wanneer een moeder haar kinderen nam op haar schoot en wanneer zij ze alzo trachtte te brengen tot Jezus.”
Het leed is vader en moeder Rustige niet bespaard gebleven. In 1893 overleed een dochtertje, nog maar zes maanden oud.
In ruim een jaar tijd overleden drie zoons aan tbc. De eerste was Louis, 23 jaar. “Ik weet van een bidstond in mijn leven. Daar ligt een jongeling van drieëntwintig jaar. De ene bloedspuwing over de andere, zo verschrikkelijk, dat hij de vellen van de longen uitspuwt. Zo vreselijk. Daar ligt die jongeman, in de slaapkamer en ik heb moeite om hem te ondersteunen, want de kom van de wastafel vloeit meer dan half vol van het bloed van mijn geliefde broer. En daar aan de achterkant van die muur die ons scheidt, daar ligt mijn moeder, worstelend: ‘Neen Heere, Ge hoeft hem niet te genezen. Het gaat niet over het lichaam van mijn kind. Neen Heere, Ge hoeft hem niet aan mij te laten. Gij hoeft hem niet te genezen.
Maar o God, gedenk aan zijn arme ziel. O Heere, redt het leven van mijn kind. Wil zijn ziel genadig zijn. O God, ik kan niet anders en ik weet niet anders dan dat zijn ziel gered mocht worden.’ En de Heere kwam over en heeft zijn ziel gered, zo zei ds. Rustige in een andere preek. “Veertig dagen na zijn levendmaking is hij heengegaan. En toen hij uitgeteerd was en in het middernachtelijk uur oprees en recht ging zitten in zijn bed, toen riep hij uit: Koning Jezus komt mij Zelf halen.”
De andere twee waren Reinier, 16 jaar, en Govert, 25 jaar. “O God”, zei mijn moeder, ik kan het niet meer zien dat Gij mijn kinderen wegneemt. Drie uit het huis begraven in een jaar tijd.” Toen kwam er in december 1926 een telegram in Haarlem: “Afgezet aan de Westkust van Australië Jaap Rustige.” Hij was officier bij de Rotterdamse Lloyd en werd getroffen door een drinkwatervergiftiging. Spoedig kwam het bericht dat hij al na een dag was overleden. Hij werd in Australië begraven. Hij was nog maar 26 jaar oud.
“Radeloos was mijn moeder. God heeft mij van kinderen beroofd. Hij heeft mij van kinderen beroofd. Daar heb ik haar zesendertig uur in zien liggen, dat ze zei: ‘Praat mij niet meer van God.’ En toen: ‘Ben Ik u niet beter dan tien zonen?’ Toen: ‘Ja Heere, nu hebt Gij mijn jongens genomen en Gij hebt ze tot Uw kinderen gemaakt.’”

Naar van vromigheid
“Dan weet ik van mijn kindse dagen, als kind van drie jaar, van zondekennis. Dan weet ik op een leeftijd van vier jaar te spreken van Godsgemis, dat ik wenende wegkroop en dat ze mij niet vinden konden. ‘Waar is dat kind? Waar is die jongen? Waarom schreeuw je zo?’ ‘Ik heb zo’n verdriet, ik heb zo’n verdriet.’ Van Gods kinderen kreeg hij later veel onderwijs, en ds. J. Schotel, predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Haarlem, was zijn vaderlijke vriend en geestelijke leidsman. Van huis uit behoorde het gezin tot de Gereformeerde Kerk - vader Rustige is er diaken geweest - maar moeder Rustige werd lid van de Christelijke Gereformeerde kerk, en haar zoon Dirk volgde haar.
Er brak een tijd in het leven van Dirk Rustige aan waarvan hij later zei: “Ik ben zo vroom geweest, dat mijn natuur stilstond van vromigheid. Dat kan ook. Mijn moeder was een godvruchtige vrouw. En dan was ik zo vroom, dan las ik een boekje. En als ik het mooi vond, dan ging ik het moeder voorlezen ’s middags, wanneer ze kousen zat te stoppen. Of ik kwam met De Vriend van Oud en Jong, dat was het krantje van mijn moeder, en dan ging ik daar ook uit voorlezen. Enkel en niets anders dan een vrome gestalte. Mijn moeder zei: ‘Ga jij nu maar bij je vader in de winkel, want je bent naar van vromigheid.’ Dat kan ook gebeuren. Een jongen van negentien jaar.”

“De plank aan de deur, failliet”
Op 18 mei 1913 trad Dirk Rustige in het huwelijk met Anna Elisabeth Cramer. Zij werd op 31 maart 1882 in Amsterdam geboren. De bruid was dus 31 jaar oud, en de bruidegom was 23 jaar oud. Vier kinderen werden uit het huwelijk geboren.
Een dochter in 1914, een tweede dochter in 1915 en in 1917 een zoon. In 1920 werd een levenloos zoontje geboren. Mevrouw Rustige is op 18 mei 1949 in Ermelo overleden.
In de huwelijksakte werd als beroep vermeld: barbier. In het Nationaal Militieregister werd vermeld dat hij ook aanspreker was. Daarmee trad hij in de voetsporen van zijn vader en grootvader, die eveneens zowel barbier als begrafenisondernemer waren.
Maar Dirk Rustige wilde rijk worden. En daarom begon hij te speculeren. Dat is niet goed gegaan: het is geëindigd in een faillissement. “Ik had zoveel duizend gulden schuld. De plank aan de deur, failliet. De boel verkocht. En ik maar roepen: ‘O God, hoe is het mogelijk?’ En hoe is het afgelopen? Er werd gebeld, telefoon. ‘Spreek ik met Rustige?’
Ja, hij was tamelijk onrustig. ‘Wilt u aan uw vrouw zeggen, voordat ze slapen gaat, dat de schuld is overgenomen. Ze kan gerust gaan slapen.’ Ik werd niet meegeteld, maar het begon in mijn ziel te zingen: ‘Dit werk is door Gods alvermogen, door ’s Heeren hand alleen geschied.’ Ik heb nooit meer gespeculeerd en ik heb naar geen beurs meer omgekeken.”

Een loopjongen gevraagd
Dirk Rustige had dus rijk willen worden, hoewel hij sinds zijn zeventiende jaar begeerte tot het predikambt gevoelde.
“Toen God mij voor de bediening kwam te roepen, toen had ik dertien jaar tegengestaan. Dertien jaar had ik daartegen gevochten, dat ik niet wilde, want dan moest daar roeping voor zijn. En toen kwam God, toen ik dertig jaar oud was. Ik vergeet dat nooit. Er was een grote kleermakerij daar bij ons in Haarlem. En vroeger was dat zo, dan was er zo’n klein bordje in de hoek van het raam gezet: een loopjongen gevraagd. Dat was juist in de dagen dat God mij voor de bediening kwam te roepen. En dat sloeg zo naar binnen: een loopjongen gevraagd, dat ik zei: Heere, mag ik dan een loopjongen van U zijn? Maar die nood in mijn ziel, niet alleen om een loopjongen te mogen zijn, maar ik moest het uitroepen: ‘Heere, als ik nu ooit pakjes weg moet brengen, wilt U er dan het adres maar goed opzetten, want anders zal ik het nog verkeerd doen. En wilt U mij er maar bij houden, want anders ga ik aan de kant van de weg zitten vissen en dan vergeet ik mijn boodschap.
Rustige meldde zich nu bij de kerkenraad en voorzien van een attest reisde hij naar Apeldoorn, waar hij werd toegelaten tot de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Omdat hij onvoldoende opleiding had, moest hij eerst enkele jaren de vooropleiding volgen, voordat hij aan de studie theologie kon beginnen. Nadat hij preekconsent gekregen had, trok hij het land door en waar hij ook kwam, was men zeer onder de indruk van zijn prediking.
Het moet voor student Rustige én de toehoorders én de familie, maar vooral wel voor zijn moeder een bijzondere gebeurtenis geweest zijn toen hij voorging in Haarlem.

“Gij zult van Mij niet vergeten worden.”
Toch is Rustige geen predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk geworden. Er rezen ernstige bezwaren tegen zijn levenswandel en daarom moest hij de studie afbreken en de Theologische School verlaten.
Er brak een moeilijke tijd voor hem en zijn gezin aan. “Ik zat eenzaam en verlaten in mijn huis. Er kwam niemand naar mij omzien. Het hoefde ook niet. Want ik had het zelf goedgekeurd om als een stinkend vat de kerk uitgerold te worden. We moesten altijd van ‘gegeef’ leven. Daar wordt gebeld. Mijn vrouw zegt: ‘Ga jij even kijken.’ Ik had toch niets te doen. Ik doe het raampje open van de deur. Daar staat een meneer met een aktetas. Hij zegt: ‘Is u christelijk?’ Ik zeg: ‘Dat ben ik geweest. Vroeger was ik wel christelijk, nu niet meer.’ Die man begreep er niets van, maar dat hoefde ook niet. Ik zeg: ‘Maar wat had u?’ Hij zegt: ‘Kijkt u eens.’ Toen nam hij een stel kaarten uit zijn aktetas en die spreidde hij uit. Het waren allemaal teksten, dat kon je zien. Hij zegt: ‘Misschien wilt u er een van mij kopen?’ Ik keek op die tekst en ik zei: ‘Ja, geef me die maar.’ Daar stond op: ‘Gij zult van Mij niet vergeten worden.’ Ik gaf die man alles wat ik in mijn portemonnee had, een kwartje en een dubbeltje. Ik zal het nooit vergeten. Dat was mijn enige bezit. Mijn vrouw stond boven aan de trap te roepen: ‘Je zult toch niet kopen?’ Ik zeg: ‘Ik ben het al kwijt.’
Ik met die tekst naar binnen en op mijn knieën. Ik zeg: ‘O God.’ En toen kwam God het toe te passen aan mijn hart: ‘Gij zult van Mij niet vergeten worden.’ Hij heeft het tot op dit ogenblik waargemaakt.”

“Van sabbat tot sabbat op deze dansvloer”
Na verloop van tijd kwam er een uitnodiging uit Leerdam om daar voor te gaan. Op zondag 7 oktober 1928 sprak Rustige daar voor de eerste keer. Althans, voor de eerste keer in het gebouw Tavenu, want tijdens de kerstdagen 1927 was hij voorgegaan in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Leerdam. Naar eigen zeggen waren er toen banden gevallen. Het gebouw Tavenu in de Nieuwstraat (een afkorting van Tot Aangename Verpoozing En Nuttige Uitspanning) was eigendom van de Werkliedenvereeniging. Allerhande activiteiten vonden er plaats. In het gebouw bevond zich ook een dansvloer.
Niet eerder zal een kerkdienst in Tavenu gehouden zijn, want voor de Nieuwe Gorinchemse Courant was het nieuws. Men plaatste een bericht met de kop “Kerk in TAVENU”. De spreker werd omschreven als “gewezen candidaat der Theologische School te Apeldoorn.”

Nadien sprak Rustige regelmatig in Leerdam, en er ontstond een gemeente. De toeloop was groot. Van een bevestiging was geen sprake, en toen daar eens een kritische vraag over gesteld werd, antwoordde Rustige dat hij “niemand had om hem in het badwater te gooien.”
Spoedig volgden meer uitnodigingen. En zelfs een beroep.
In de krant van 6 maart 1929 stond het volgende bericht. “De heer D. Rustige te Apeldoorn, die hier iedere week onder grote belangstelling in TAVENU optreedt, heeft voor een benoeming als voorganger bij de vereeniging Calvijn te Dordrecht bedankt.”
Eens ging hij voor op Urk. Dat was een doorn in het oog van de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het kerkgebouw was vrijwel leeg en het gebouw waar Rustige sprak zat stampvol met mensen. De Nieuwe Gorinchemse Courant plaatste op 14 maart 1930 het volgende bericht. “Scheuring. Men meldt uit Urk aan de Anti-Rev. Rotterdammer dat aldaar, na het optreden van den heer D. Rustige uit Leerdam, vroeger student te Apeldoorn, een scheuring is ontstaan in de Chr. Ger. Kerk.”
Van een scheuring is overigens verder niets bekend. Maar deining heeft het voorgaan van Rustige kennelijk wel gegeven. En dat zou zich herhalen.
In Hendrik-Ido-Ambacht heeft Rustige maar één keer gesproken.
Verschillende Ambachters gingen in Dordrecht naar hem luisteren. Daar ging hij om de veertien dagen voor. Deze mensen nodigden hem uit om ook in Hendrik-Ido-Ambacht te komen spreken. Kennelijk wilde men daar een gemeente stichten, want men richtte een kerkzaal in, compleet met preekstoel en lezenaar. De eerste dienst werd gehouden op 3 mei 1930.
Aan voorganger Rustige was de gehele opbrengst van de collecte beloofd, maar de opbrengst was ver boven verwachting.
Vervolgens vond men dat Rustige maar genoegen moest nemen met eenderde van de collecte, wat de voorganger niet bepaald een goed idee vond. En zo vonden intrede en afscheid op één dag plaats. Later is uit deze samenkomst de Gereformeerde Gemeente ontstaan.
Ook in Harderwijk sprak Rustige.
En uiteindelijk heeft dat ertoe geleid dat hij een beroep aannam naar het nabijgelegen Hierden.
Op 3 mei 1937 nam hij afscheid van de Leerdamse gemeente. “De scheiding is hier, de vereniging boven. Bijna negen jaar mocht ik onder u arbeiden. Steeds heb ik onder u het werk gedaan van een evangelist. Ik was niet gekomen om te dopen, ook niet om een kerk te bouwen of een gemeente te stichten. Niet geroepen door een mens, maar geroepen door God. Bijna negen jaar stond ik hier van sabbat tot sabbat op deze dansvloer. Meer dan achthonderd preken heb ik hier voor u neergelegd.
Zullen we klagende van u scheiden? Want geliefden, er is iemand, hoewel hier niet aanwezig, die mij eerst inhaalde en mij nu belastert en mijn portret met doorgestoken ogen thuis stuurt! Ik wens niet klagende, noch roemende, maar biddende te scheiden, met een hart vol smart. Ik heb het in Leerdam niet goed gedaan. En daarom, zie wat ik van God u heden uit Ezechiël 12:2 en 3 wens te verklaren: 1. Een ontroerend bevel; 2. Een zichtbare prediking; 3. Een Goddelijk misschien.”
“Afscheid van den heer Rustige” stond boven het verslag in de krant, maar in het verslag zelf is sprake van “dominee”. “Ook dank ik mijn hulpkoster A. van Wijgerden. Ze hebben je voor den gek gehouden, jongen, omdat je onnoozel waart. Jij hebt langs de kant moeten staan, net als je dominee.” Nog lange tijd werd bijvoorbeeld in opgaven van predikbeurten afwisselend gesproken over “de heer D. Rustige” en “ds. D. Rustige”.

Een herdershut en een knappe arbeiderswoning
Op 29 oktober 1927 was student Rustige voorgegaan in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Harderwijk. Maar ook later sprak hij regelmatig in Harderwijk, blijkens een bericht in De Harderwijker van 25 november 1930.
“De heer Rustige sprak meermalen in het gebouw “Samuël” en verzamelde daar een breeden kring om zich heen. Zooals hij Vrijdagavond meedeelde, zal hij aldaar niet meer optreden, doch zal hij zich voortaan in het kerkgebouw aan den Hierderstraatweg doen hooren.” Het ging hier over een afdeling (“station”) van de Gereformeerde Gemeente te Elspeet. Maar ook liet men predikanten uit andere kerkverbanden voorgaan, bijvoorbeeld de oudgereformeerde ds. L. Boone. En ook ds. Rustige. Het had tot gevolg dat de banden met de Gereformeerde Gemeenten verbroken werden. Men ging verder als Vrije Gereformeerde Gemeente. De rust was echter niet weergekeerd, want er ontstond onenigheid, en dat had tot gevolg dat W. Wouters uit Hierden de deel van zijn boerderij inrichtte als preekplaats voor ds. Rustige.
Op 13 september 1935 ging hij er voor de eerste keer voor. Ds. Rustige blikte 25 jaar later terug op deze kerkdienst. “Het regende stenen toen we daar preekten op de deel. Er werd prikkeldraad gespannen voor deze man, opdat hij zijn nek zou breken in het donker. Politie moest ter assistentie gevraagd worden. Er stonden meer mensen buiten, te jammeren als honden, dan er binnen waren.”
Spoedig verrees op het erf van Wouters een houten kerkgebouw, door ds. Rustige “een eenvoudige herdershut” genoemd.

In 1937 werd ds. Rustige in Hierden beroepen, en hij nam dit beroep aan. Op 10 juni deed hij intrede. Uitgebreid werd hiervan verslag gedaan in verschillende dagbladen en kerkbladen. Niet alle artikelen hadden een positieve toonzetting. De Waarheidsvriend sprak zelfs in negatieve zin over wat ds. Rustige in zijn intreepreek naar voren gebracht had. W. Wouters stuurde een brief naar de redactie waarin hij schreef dat men de heer Rustige in Hierden als een profeet aannam. Deze brief verstuurde hij per expresse.
“Dat had hij niet behoeven te doen, want dat wisten we al”, luidde de reactie van de redactie.
Een positief verslag van de intrede werd in een krant als volgt besloten. “Het was een indrukwekkende ure en aangrijpend het moment, toen de dicht opeengepakte menschenmassa staande begon te zingen Ps. 72:11: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, Men loov’ Hem vroeg en spâ.’
Van heinde en verre waren de vrienden gekomen, en het houten kerkje dat ruimte geeft voor 240 personen, kon de schare niet bevatten. Ook was er nog een autobus vol met vrienden uit Leerdam en Asperen, waar spreker bijna negen jaar heeft gearbeid. Alles sprak wel van bijzondere aanhankelijkheid en innige liefde voor deze eenzame en vaak onbegrepen prediker.”
Tijdelijk woonde het gezin Rustige in Harderwijk (Hierdensestraat 19), omdat de pastorie in Hierden nog gebouwd moest worden. Dat werd een groot en prachtig huis. “Ge hebt me een huis gegeven. Nu, het is een knappe arbeiderswoning”, zei ds. Rustige ervan.

Met dank aan de heren W. van Duinen te Dordrecht en J.G. Rustige te Den Helder, mevrouw W. Hofman-Leeuwenburgh te Vlaardingen en fam. L.A. Wijnmaalen te Vianen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Oude Paden | 64 Pagina's

Ds. D. Rustige prediker in Niemandsland (1)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Oude Paden | 64 Pagina's