Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

27 Mei 1626 — 6 Nov. 1650.

(6.)

Holland was vernederd. De trotse aristocratische regenten hadden het hoofd moeten buigen. De Unie was gehandhaafd en het centrale gezag van de Staten-Generaal had gezegevierd over het particularisme van Holland. De Prins van Oranje zag zijn macht en invloed

niet weinig toenemen. Het volk zal in hem niet de dienaar van de Staten-Generaal, die een hem gegeven opdracht gelukkig had volvoerd, maar de Vorst, die ten bate van het algemeen de trots van de regenten had gebroken.

De overwinning van de Prins, was de overwinning van het volk op de trotse regenten. Grote opluchting heerste in het land, nu deze zo ingewikkelde en spannende strijd tot een goed einde was gebracht.

De Staten van Zeeland, daarin gevolgd door die van de andere provinciën, uitgezonderd Holland, bedankten de Prins voor zijn moeite en inspanning, zijn beleid en doortastendheid, betoond bij het handhaven van de Unie. Vooral in het buitenland was het aanzien van de Prins sterk gestegen; in zijn werkzaamheden ter handhaving van het centraal gezag, zag men daar de Vorst, die zijn al te trotse onderdanen tot rede had gebracht. Vandaar dat Frankrijk een geheim verdrag met de Prins sloot met het doel de oorlog tegen Spanje te hervatten, de Zuidelijke Nederlanden aan het land te ontrukken en de Stuarts in Engeland te herstellen. Grootse plannen welke evenwel niet tot uitvoering zouden komen. In het laatst van October had de Prins zich naar Gelderland begeven om daar te gaan jagen. Na een vermoeiende jacht, waarbij de Prins zich lichamelijk erg had ingespannen werd hij ziek. Omdat een behoorlijke verpleging in het Gelderse niet wel mogelijk was werd hij per schip naar den Haag gevoerd. Vooral in de eerste dagen liet de ziekte zich niet ernstig aanzien en ook toen later bleek, dat de Prins door de pokken was aangetast maakte men zich niet ongerust, omdat de ziekte een gunstig verloop scheen te zullen nemen. Op de vijfde November was de ziekte van de Prins zodanig afgenomen dat de geneesheren hem buiten gevaar rekenden.

Evenwel de volgende dag verergerde de toestand; hevige koortsen en zware benauwdheden sloopten de krachten van de Prins dermate dat men voor zijn leven begon te vrezen. In allerijl werd zijn moeder gewaarschuwd en de predikant Stermond ontboden. Toen Ds Stermond bij de zieke kwam vond hij de Prins nog bij zijn volle verstand, maar vanwege de zware benauwdheid haast niet in staat om te spreken. De predikant sprak hem daarop aan: „Dat hij zich zou believen voor te bereiden tot een ware boetvaardigheid, met een innerlijke droefheid over zijn zonden, een vaste hoop van vergiffenis, volkomen betrouwen op de bloedige verdiensten van Jezus Christus en een zekere verzoening met God." Hierop vroeg Ds Stermond de Prins „Of zijn ziel op de voorgeschreven gronden wel gerust en bereid was, om vrijmoedig de dood en het daarop volgend genadig oordeel zijn Zaligmaker te verwachten? "

Hierop antwoordde de Prins nog met flauwe en holle stem „Ja", waarop de predikant hem nog verder vermaande en met de weinige aanwezigen neerknielde om voor de Prins te bidden.

Onder het gebed geraakte de Prins buiten kennis en weinig ogenblikken later blies hij de laatste adem uit. Groot was de ontroering van het volk bij de zo onverwachte dood van de Prins. Een schok ging door het land. De berichten over zijn ziekte waren altijd zo hoopvol en geruststellend geweest en nu plotseling de tijding van zijn dood. Men geloofde zelfs dat de Prins niet een natuurlijke dood was gestorven, maar dat hij door vergif om het leven was gebracht.

De plotselinge dood van de Prins was voor de regenten een ware opluchting. Zeker, ze hadden het hoofd voor hem moeten buigen, maar de vernedering die ze hadden ondergaan, had hen met grote haat tegen de Prins vervuld.

Nu kon de haat van de regenten zich vrij uiten. Versjes werden op zijn dood gemaakt, gedenkpenningen werden geslagen. Hoe fel de haat van de regenten was bleek uit de gift die men vond in een kerkezakje in een van Amsterdams kerken, omwikkeld met een papier waarop geschreven stond:

De prins is dood Mijn gaaf vergroot, Nooit blijder maar In tachtig jaar.

De grootste onzer dichters, Vondel, schreef in onbeschofte taal „Wij hebben onzen os in 't zout", daarmede uitdrukkende wat in de harten van de trotse re* genten leefde, die de vernedering hen aangedaan niet vergeten konden.

Sommige predikanten getuigden „Dat de Staat onthoofd was; dat er geen Koning in Israël was en dat de Staat in twist, verwarringen en in duigen zou vallen." Het onverwachte sterven van de Prins was voor de voorstanders van een krachtig centraal gezag belichaamd in de Staten Generaal een zware slag. Hij was zonder twijfel de stuwende kracht geweest die de leden van de Staten Generaal had bewogen doortastende maatregelen te nemen en de Unie te handhaven. Door zijn dood was de leiding weggevallen en in de boezem van de Staten Generaal ontbraken de krachtige figuren die het voor de Unie opnamen. De Staten van Holland daarentegen haastten zich om gebruik van de omstandigheden te maken. De regenten door de Prins ontslagen werden weer in hun eer hersteld. Enkele dagen na de dood van de Prins waren de gebroeders Bicker in Amsterdam en Jacob de Witt in Dordrecht weer in hun ambten en waardigheden hersteld.

Het Huis van Oranje had een zwaar verlies geleden. De jonge Prins, de luister van het Oranjehuis, van wie Jan de Witt getuigde, „dat hij de bekwaamste der Oranjes was", was ontijdig, zo het scheen, aan dit dooriuchte geslacht ontvallen, zonder een opvolger na te laten.

Wie zou het voor de belangen van het Oranjehuis opnemen? Het vorstelijk geslacht dat de Heere heeft willen gebruiken om ons land van de Spaanse dwinglandij te verlossen en zijn kerk in deze landen te planten en te beschermen.

Zes dagen na de dood van Prins Willem n wordt zijn zoontje geboren.

De aristocratische regentenpartij is Loevestein niet vergeten. Hij wordt niet tot de waardigheden van zijn vader verheven. Hij is de erfgenaam van de vorstelijke titel „Prins van Oranje", die de regenten hem niet kunnen ontnemen, maar hij erft ook de haat van de Staatsgezinde partij, die oorzaak is, dat deze Oranje buiten de bediening blijft, totdat God hem roept om de vrijheid der Republiek en het Protestantisme te handhaven. Door de regenten het stadhouderschap niet waardig gekeurd zing het volk er van:

Al is ons Prinsje nog zo klein; Alevel zal hij stadhouder zijn, Al zijn de Staten nog zo groot Alevel eten zij Oranjebrood En toch Oranje, En toch Oranje! En toch Oranje boven!

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1950

Daniel | 12 Pagina's

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1950

Daniel | 12 Pagina's