Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beth-El -huis Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beth-El -huis Gods

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen nu Jacob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: ewisselijk is de HEERE aan deze plaats en ik heb het niet geweten. En hij vreesde, en zeide: oe vreselijk is deze plaats, dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels. Gen. 28 : 16 - 17.

De HEERE en Zijn engelen

Jacob, de stamvader naar wie het volk Gods genoemd is, wordt ons in de bijbel beschreven in zijn zonden, in zijn genaden, in zijn Godvruchtigheden. En in heel dat leven triumpheert de genade van God. Daarom is deze man ons zo lief. God wordt de God van Abraham genoemd, wordt ook de God van Isaac genoemd, wordt óók de God van Jacob genoemd.

U kent de geschiedenis, hoe hij door het bedrog van zijn vader vluchten moest voor de toorn van Ezau. Had toch Rebecca, had toch Jacob, het beleid van het zegenen van Isaac aan God overgelaten. Die zou wel Isaacs handen en tong bestuurd hebben om de meerdere zegen, naar Zijn voorzegging bij de geboorte der kinderen, op de mindere te doen komen. Zoals de HEERE later Jacobs handen zou besturen bij de zegen van de kinderen van Jozef. Die God zegent, die zal gezegend zijn. Die een mindere zegen krijgt, zal een mindere zegen hebben. En die geen zegen ontvangt, maar een vloek, die zal ook geen zegen hebben. Het is gebeurd, zoals het gebeurd is en Rebecca's en Jacobs ingrijpen in Gods doen zal ze duur te staan komen. Dat wordt een prijs van twintigjarige ballingschap voor Jacob en een niet weerzien voor Rebecca van haar meest geliefde zoon. Al zal God de zegen zeker doen komen! God bevestigde de zegenwoorden van Isaac. De HEERE herhaalde de zegenwoorden van Isaac ruimschoots. Hij voegde daar nog allerlei woorden en gedachten aan toe. Het is al weer zo, dat de woorden van Genesis 27 : 28—29 luiden anders dan Isaacs woorden, die hij bij het afscheid sprak in Genesis 28 : 3—4 en d, us ook weer anders dan de woorden, die de HEERE Zelf sprak in Genesis 28 : 13—15. Hoewel het zakelijk natuurlijk geen verschil maakte. In één dag wordt Jacob twee maal gezegend. g h w En God herhaalt de belofte, door de aartsvader Isaac profetisch tot Jacob gesproken. God herhaalt, bevestigt Zijn woord nogal eens. Éénmaal sprak God tot mij een woord, tot tweemaal toe heb ik het gehoord. Dat doet de HEERE, denk ik, om onzer grovigheid wil. Overigens zal nooit iemand er aan hoeven te twijfelen, als God tot hem spreekt, dat dat woord niet voor hem bedoeld is. God spreekt altijd duidelijk en aan het rechte adres. Wat voor Jacob bestemd is, komt waarlijk niet bij Ezau terecht. En wat voor Ezau bestemd is (hij ontving ook een zegen — maar een tijdelijke!), dat komt waarlijk niet bij Jacob terecht.

God weet goed, tot wie Hij spreekt en Hij weet ook goed, wat Hij zegt.

Intussen gaat dit spreken Gods met tekenen gepaard. Jacob, die een voetreis van Berseba tot Bethel gemaakt heeft van twaalf uur gaans, is moede gaan slapen, daar in de wildernis, buiten in de nacht. De erfgenaam van het land heeft niet dan een steen om er het hoofd op te leggen, misschien de mantel daarop gerold, als op een verhoging, de erfgenaam van het land moet vluchten als een balling. Zijn vader heeft hem het erfelijk bezit toegezegd van het land zijner „vreemdelingschappen". De HEERE gaat hem nu dit land westwaarts, oostwaarts, noordwaarts, zuidwaarts en de ganse aarde toezeggen onder de zegen. Daar hebt u in de wortel reeds het probleem van de wandelende Jood. Vreemdelingen en bijwoners op de aarde. Maar erfgenamen van God en van Zijn hemels koninkrijk!

De erfgenaam slaapt — hij slaapt en droomt. Hij heeft nog geen bijbel, maar wel de overleveringen Gods via de vaderen. En een directe Godsopenbaring. Namelijk die door dromen. Gezegend geslacht, dat nog^van God kan dromen. „En wees in de slaap mijn lust." God komt tot Jacob in de droom. Het is een openbaringsdroom. Die had Jacob niet van zichzelf. Hij zegt: ik heb het niet geweten. De kanttekeningen zeggen: „ik dacht te voren niet, dat mij zulk een goddelijke openbaring zou wedervaren." Maar in die droom komt God, komt Hij voorafgegaan door Zijn engelen. En daar hebt ge mijn punt, waar ik bijzonder op/ wijzen wilde. Hier voor het eerst ontmoet Jacob engelen. Hij zag ze in de droom, maar zij waren er ook metterdaad, zoals ook de HEERE er metterdaad was. Onthoudt u maar dit: waar de HEERE is, daar zijn ook de engelen en waar de engelen zijn, daar is, of daar komt ook de HEERE! Als de Heere Jezus op de aarde komt, dan zijn daar de engelen. Als de Heere Jezus gaat lijden, als Hij opstaat, als Hij ten hemel vaart, als Hij straks wederkomt, dan zijn daar altijd weer de engelen. Zo komen ook in Jacobs leven op de beslissende momenten de engelen, met de HEERE. Dat is in Beth-El zo, dat is zo in Mahanaïm, dat is zo in Pniël.

Hier dalen zij neder van de hemel, langs die ladder, en zij klimmen opwaarts. Dan weer klimmen zij op en neder. Zij komen dus van God en zij keren weder tot Hem. Zij onderhouden dus de band aan de hemel en de aarde, aan de HEERE en aan Jacob. Zij zijn de boodschappers, zij zijn de bewakers. Zij zijn de dienstknechten Gods, zij zijn de dienstknechten der rechtvaardigen. Zij bewijzen de dienst Gods, zij bewijzen de barmhartigheid Gods, zij bewijzen de vriendschap Gods aan Jacob. Hoewel zij hier niets zeggen en niets doen: ij zijn daar. Zij zijn daar in menigte. Zij gaan met dat van Jacob naar God, zij komen met dat van God tot Jacob. Zij zijn de vooraf-se onderstreping van wat God aan Jacob gaat zeggen. En de ladder is Christus, de ladder is de weg. „Van nu aan zult gij de engelen Gods zien opklimmen en nederdalen op de Zoon des Mensen." De HEERE is daar. Christus is daar. Op dit gebeuren ziet Johannes 1 : 52. Bovenaan staat de Vader, beneden ligt Jacob. En de band tussen die beiden vormt Christus. Aldus Calvijn.

De HEERE en Zijn beloften

„Gewisselijk, de HEERE is aan deze plaats en ik heb het niet geweten." Daar had ik niet op gerekend, 't Was door schuld, dat Jacob vluchten moest. Deze erfgenaam moet vluchten van het land, dat hem nog maar net beloofd was. Maar vader Abraham had het land ook alleen maar in belofte bezeten, in belofte betreden en ook in belofte ver-

laten. Zo is het met vader Abraham gegaan en zo zou het Isaac vergaan. En zo zal het ook met Jacob gaan.

Zo is het dan met Gods beloften, die zullen heel sterk het beloftekarakter behouden, maar zij zullen niettemin vervuld worden. Hoe sterk hebben deze drie vaderen van de kerk, deze vaderen van het geloof, moeten leren tot hun dood toe vreemdelingen te zijn op de aarde! Hoe sterk hebben zij moeten leren door het geloof alleen te leven. De 81e Psalm zegt: „Ik nam proef van uw vertrouwen, of ge op Mijn genS, in uw tegenheên, op Mijn naam alleen en Mijn woord zoudt bouwen." En zelfs als deze vaders in het land woonden, dan is hun dit beloofde bezit betwist door de inwoners des lands. Denkt maar aan de waterputten, waarom zij gestreden hebben! Denkt ook eens om dè hongersnoden die hun genoopt hebben om af te trekken naar Egypte, om ook daar als vreemdelingen te verkeren.

Jacob krijgt de belofte: „Dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik u geven, u en uwen zade." Het zal intussen twintig jaren duren voordat Jacob hier terug zal kunnen keren. Dan zal Jacob daar jarenlang wonen. En dan zal hij tenslotte in Egypte sterven. De erfgenaam der belofte! De erfgenaam van het land!

En toch: de HEERE, Die het beloofd heeft, staat er borg voor. Het is beloofd. Het zal geschieden.

De HEERE belooft Jacob nog meer. Als jongeman trekt hij, ongehuwd, op zoek naar een vrouw uit zijn geslacht. Met zijn nicht zal hij trouwen. En nu reeds belooft de HEERE hem, dat zijn zaad zal wezen als het stof der aarde. Abraham had de belofte, dat zijn zaad zou zijn als de sterren en als het zand aan de oever van de zee. Dat was ontelbaar veel. Toch had Abraham maar alleen Isaac. Ismaël en de zonen van Ketura vielen er op Gods bevel buiten. Isaac zelf had ook twee zonen, slechts twee zonen: hem, Jacob en zijn broer Ezau. En die zal er ook buiten vallen. Dat is al begonnen met het verwerpen van de belofte. Het zal straks volkomener worden met het huwelijk met heidense vrouwen. Het zal straks volkomen worden, als Ezau van Pniël gaat en zijn tenten opslaan zal in Edom, op het gebergte Seïr. En nu hij, Jacob de tedere jongeman: als het stof der aarde? Uitbreken in menigte? Ja. Westwaarts naar de zee, oostwaarts naar en over de rivier, noordwaarts en zuidwaarts. „Volken zullen u dienen, en natiën zullen zich voor u nederbuigen. Vervloekt moet zijn, die u vloekt en zo wie u zegent, zij gezegend."

Die zegen heeft Isaac Jacob gegeven! Het zal uiteindelijk nooit een volk goed gaan, dat zich vergrijpt aan Jacobs geslacht. Zelfs die het maar vloekt. g

„En zie. Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waar gij henen trekken zult. En Ik zal u wederbrengen in ditzelfde land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben hetgeen Ik tot u gesproken heb." v n m

Wat een belofte! Jacob kon hier dus rustig slapen: geen wild dier, geen rover zou d o hem leed doen. Jacob zou trekken, trekken, trekken. Als maar reizen als een balling eerst, dan als een nomade, in Paddan Aram. straks in het beloofde land (merkwaardig dat het altijd het belóófde land is blijven heten en nooit het verkregen land!) en tenslotte naar Jacobs sterfland: Gosen. En overal is God met hem geweest. Hebben Zijn engelen rondom hem gestaan.

Ik zal u niet verlaten. Nergens verlaten. Wat is Jacobs zaad, wat is het volk Gods, toch een wei-beschermd volk. Daar is een leger van engelen rondom hen. En de HEERE is in het midden van hen. Zij dragen de Christus bij zich. En de Christus draagt hen. Gewisselijk: de HEERE is aan deze plaats. Jacob zegt niet: de HEERE wés aan deze plaats, maar Hij is daar. En dat heb ik toch tevoren niet geweten. Wie had dat ooit kunnen denken. Ik zo schuldig, ik zo zondig, ik slechts op vlucht voor de toorn van mijn broeder. En nu: Ik zal u behoeden overal. Tegen alles en tegen ieder.

Zijn wacht, waarop men hopen mag, Zal, daar zij u bedekt En u ter schaduw strekt, De maan bij nacht, de zon bij dag, In koud' en gloed vermind'ren, Opdat zij u niet hind'ren.

De HEER' zal u steeds gadeslaan, Opdat Hij in gevaar Uw ziel voor ramp bewaar'; De HEER', 't zij g' in of uit moogt gaan, En waar g' u heen moogt spoeden, Zal eeuwig u behoeden.

De HEERE en Jacobs geloften

„En hij vreesde en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats. Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels." Dat is dus de naam, die Jacob bedacht: Beth-El — Huis Gods. Als er staat de „stad" Luz, dan kunt u denken aan stee, stede, plaats, plek. De naam Luz voor die streek is verbleekt: de naam Bethel is gebleven. Huis Gods. Die gewijde plaats koos Jerobeam uit voor zijn afgodsaltaar. Heilige plaatsen, die vereerd worden zonder de HEERE, vervallen altijd aan het heidendom. God deelt Zijn eer niet met een ander.

Jacob echter geeft God de eer en ziet hier niet dan de poort van de hemel, de plaats waar God en Zijn engelen wonen. En hij vreesde. Vrees behoort bij het huis Gods. Vrees hoort bij de Godsvrucht. En Jacob ziet in de ladder de band van hemel en aarde in Christus. Hij is de poort des hemels. Daarom richt Jacob de steen, die hem tot hoofdpeluw gediend had, recht op tot een gedenkteken. Dat is een goede zaak, om de oude plaatsen niet te vergeten, om oude Godsopenbaringen in zijn leven, om Godsontmoetingen niet te vergeten. Gedenken dat is goed. Gedenken, dat is niet vergeten, dat is in gedachtenis houden. Dat is aan God blijven denken. Richt uw gedenktekenen op en vergeet Gods weldadigheden niet. Vergeet ze niet, want het is God, Die ze u bewees. e h c

Onze tijd richt geen gedenktekenen op, maar breekt ze af. Daar wordt niet meer gedacht aan de daden, die de HEERE deed van uds af. En daarom richt men zich alleen op z m i h het heden. Onze tijd kent geen verleden meer en heeft geen toekomst meer. Dat komt omdat men geen persoonlijke omgang met God meer kent, geen - Godsontmoetingen. Men heeft geen Bethels. Men heeft geen gedenktekenen. Men heeft zo niets meer te gedenken!

Jacob goot daar olie over uit. Olie gebruikte men tot het altaar. Jacob maakte deze plaats tot een altaar, voor de toekomst. Hier zal hij eens offeren. In de olie zit al wat van het offer. Die olie had hij nodig voor de verre reis, om zijn voeten te zalven op zijn lange reizen door heet woestijnzand. Maar het werd hoofdzakelijk het altaar voor de toekomst. Jacob doet deze gelofte: „Wanneer God met mij geweest zal zijn en mij behoed zal hebben op mijn reis, en mij gegeven zal hebben brood en klederen en ik in vaders huis in vrede mag wederkeren, dan zal de HEERE mijn God zijn." Wat is Jacob sober in zijn eisen: brood en klederen. Deze vorstenzoon houdt zich tevreden met het noodzakelijke. Wat een eenvoud. Te voet en zonder knecht of geleide op pad voor vele dagen. En wat het loon betreft: genoeg aan brood en kleren en hij heeft hier maar in het veld liggen slapen. Ik dacht, dat wij goed deden, ons wat soberder aan te stellen en dat dat ook tot de godsvrucht behoorde.

De grote gelofte van Jacob is echter: „zo zult Gij mij tot een God zijn". Jacob heeft van jongsaf God gevreesd. Als hij hier dus de keuze doet, dan is dat niet dan een hernieuwde keuze. Wat is dat groot, om zo gedurig, en vooral op beslissende momenten, tot de HEERE te zeggen: „Gij zijt mijn God. Gij zult mijn God zijn." Dit kon Jacob zeggen, omdat de HEERE hem eerst verschenen was, tot hem gesproken had, nadat zijn vader eerst profetisch tot hem gesproken had. En Jacob had ook voorheen oog en hart voor God gehad. Daarom was zijn gelofte waar en oprecht.

Deze steen zal een huis Gods wezen. Daar was nog van verre geen tabernakel, geen tempel, daar waren nog geen synagogen, daan was nog geen gemeente. Wat men had, dat was privé, godsdienstoefening, huisgodsdienst en dan veelvuldig het offer. Dat was van ouds af — Abel!

Dat belooft Jacob. Waar ik ook wonen zal, dit zal mij een huis Gods zijn. Hier zal ik offeren. Jacob belooft de tienden. Het Hebreeuws zegt: Ik zal tienen de tienen, 'k Zal zorgvuldig van al mijn bezit en van al mijn inkomsten het tiende deel afzonderen voor U! Dus niet de laatste rest, het overschot, of het uitschot. Neen, eerlijk zal ik van alles tienen de tienen. Niet het slechtste voor God, maar het beste en het eefste.

De duivel heeft in ons veelvuldig voorgerekend, dat de genade niet te koop is. Dat is waar! Jacob heeft nergens genade bij God verworven, hier in Bethel zelfs niet verwacht. Maar in de mond van de duivel, die van ons Mammondienaars wil maken, is dit en leugen. Hij wil ons zoveel mogelijk van et offer afhouden. Later herinnert God Jaob aan zijn gelofte! God houdt ons aan one geloften. En het Oude Testament sluit et Maleachi 3 : 10: Brengt al de tienden n het schathuis, opdat er spijze zij in mijn uis; en beproeft Mij daarin, zegt de HEERE

der heirscharen, of Ik u dan niet open doen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen." En vers 16: „Er is een gedenkboek voor degenen, die aan Zijn naam gedenken/'

Alzo had Jacob zijn Beth-El. Alzo hebbe toch een iegelijk zijn Beth-El.

S. W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Beth-El -huis Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's