Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Richtlijnen en de Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Richtlijnen en de Leerregels

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De remonstranten en de uitverkiezing.

Volgens de synode vreesden de remonstranten, dat door de gangbare verkiezingstheologie God tot de auteur der zonde zou worden gemaakt. Hierin verschilt echter de synode van het meerderheidsrapport, waarin te lezen stond, dat de remonstranten dit terecht vreesden. Het meerderheidsrapport verried hiermee een verborgen liefde voor de remonstranten van toen. Immers tegenover de inhoud van de Leerregels is deze vrees volkomen ongegrond. In de Dordtse Canones is geen spoor te vinden van de gedachte, dat God de auteur der zonde is. Desniettemin hebben de remonstranten dit synodale stuk met heel hun ziel verworpen. Het was dus niet de bovenvermelde vrees, die hen in hun binnenste bewoog. Toch wil ook de synode dit vasthouden, hoewel geheel ongegrond.

Hieruit blijkt, dat in de grond de synode eveneens een nog verborgener liefde voor de remonstranten koestert, in haar meerderheid dan. Waaruit blijkt dit? Omdat de synode de eerste keer het woordje terecht schrapte, maar de tweede keer liet zij het staan. De meerderheid had het er twee keer ingezet om toch vooral de remonstranten te verontschuldigen. De tweede keer is het niet de gangbare verkiezingstheologie in het algemeen, die hen terecht bang maakte. Wat dan wel? De namen van Gomarus en Maccovius worden genoemd. Deze zouden aanleiding gegeven hebben tot de gedachte, dat God de auteur der zonde is. Ook Calvijn heeft aan deze gedachte meegeholpen, zegt de synode. Ik meen, dat dit iets te lichtvaardig door de synode wordt geschreven. Voor een oppervlakkige tijd als de onze lijken er hier geen problemen te liggen, maar wie nog altijd dieper wil nadenken over de moeilijkheden, zal terughoudender zijn in zijn uitspraken dan de synode.

Maar hoe dit zij — de gereformeerde theologie heeft in haar geheel de gedachte verworpen, dat God de auteur der zonde zou zijn, en dat wisten de remonstranten uitstekend. Deze waren trouwens veel meer om de mens dan om God bekommerd, zij waren in hun denken veel meer anthropologisch dan theologisch gericht en vreesden heel wat anders. Wat vreesden zij? Zij vreesden dat de leer van de vrije wil zou worden veroordeeld. Van het begin af aan gaf de vrije wil des mensen bij hen de beslissing. Dat schrijft terecht de synode in haar Richtlijnen. De remonstranten leerden een verkiezing op grond van een vooruitgezien geloof en niet tot geloof. Zij leerden wel helpende genade, doch niet de onwederstandelijkheid van de Heilige Geest als het Hem behaagt.

De synode schrijft: , , Bij hun voorstellen (voorstelling? ) komt de beslissing over heil en verwerping in de handen van de mens te liggen." Zoals de lezers bekend is ben ik van mening, dat de Richtlijnen aan hetzelfde euvel mank gaan, al ligt het iets meer verborgen dan bij de remonstranten. Bij hen ligt het duidelijk. In de remonstrantie van 1610 wordt wel gesproken van de noodzakelijkheid der genade, maar deze genade was toch altijd wederstandelijk. God was bij hen wel de auteur van helpende genade, maar nimmer van de alleswerkende genade. Daar was, volgens hun voorstelling, een algemene wil van God om alle mensen te behouden en daar was een algemeen aanbod van genade en dat was genoeg. De mens besliste. God voorzag hoe de mens beslissen zou en regelde zijn verkiezing daarnaar. De remonstranten hebben het rationalisme van latere eeuwen voorbereid, de vrije wil en de rede verheerlijkt en Gods Woord verworpen. Dat is hoe langer hoe duidelijker gebleken.

De Dordtse Leerregels.

De Richtlijnen zijn niet zonder lof voor de Leerregels. Hoofdstuk V krijgt een extra pluimpje en het wordt onderstreept, dat het geloof geheel en alleen een gave Gods is. De Richtlijnen prijzen de Leerregels, omdat zij onlogisch durven zijn en naast elkaar belijden: het ongeloof is de schuld van de mens en het geloof is een gave van God. Ik heb mijn verstand al menigmaal gekweld wat dit met onlogisch te maken heeft. Het is gewoon de leer der Schrift en een stukje realiteit.

Daar zijn echter bij de Richtlijnen ook bezwaren tegen de Leerregels. Weliswaar menen zij in de laatste alleen een verwerping om de schuld te vinden, maar helemaal zeker zijn ze daar niet van. Was het nu zo moeilijk geweest voor het meerderheidsrapport en voor de synode om zich duidelijk uit te spreken? Hoe ligt het in de Leerregels? In I, 6 lezen we van een besluit. Dat besluit is genomen vóór de grondlegging der wereld. Daarin nam God zich voor sommige zondaren te laten in hun boosheid en hardigheid. Andere zondaren vernieuwt Hij. Waarom de ene wel en de andere niet? De verwerping in dit besluit, dus het voorbijgaan met de onwederstandelijke genade, waar de synode van spreekt, is niet, omdat deze schuldiger zijn dan anderen. God verkiest schuldigen om ze tot het geloof te brengen en Hij verwerpt even schuldigen, zodat ze blijven, die ze zijn, omdat zij zo willen blijven. Artikel 15 leert hoe de verworpenen in Gods verkiezing voorbij zijn gegaan. God begiftigt hen niet met het zaligmakend geloof en de genade der bekering.

Maar wat wil de synode? Leert zij, dat alle mensen worden begiftigd met het zaligmakend geloof en de genade der bekering? Op deze vraag heb ik van de meerderheid der commissie nooit antwoord gekregen. Ik vrees, dat de synode er zelf geen raad mee weet, want dat zij de gereformeerde leer niet wil en de remonstrantse niet durft belijden. De Schrift is er tenslotte ook nog. Maar wat de Leerregels belijden is voor ieder duidelijk. De verworpenen in het besluit zijn voorbijgegaan om redenen, die in Gods vrijmacht liggen. Zij worden in het laatste oordeel verworpen om hun ongeloof en om al hun andere zonden. Met de natuur, die zij hebben, dienen zij van harte en gewillig zonde en duivel. Daarom worden zij rechtvaardig veroordeeld. Maar reeds vóór de grondlegging der wereld ging God aan hen voorbij en schreef hen niet in het Boek des Levens. Dat voorbijgaan was niet om hun zonde. , , Geloof en goede werken zijn niet de oorzaak der verkiezing en zo is ook de zonde niet de oorzaak der verwerping", schrijft Bavinck. Als de zonde de oorzaak der verwerping zou zijn, dat mag de synode wel eens overwegen, zouden alle mensen verworpen moeten worden en zijn. Het besluit der verwerping heeft zijn laatste en diepste oorzaak alleen in Gods wil, maar de verwerping zelf houdt met de zonde rekening. Daar-

om is het eigen schuld als een zondaar in de hel komt, doch het is Gods reddende genade alleen als hij in de hemel komt. Met dit er nog bij, dat ieder gebeden en gesmeekt moet worden de hel te ontvlieden. Als men dit onlogisch wil noemen, mij best. Het is echter bijbels en bij de gereformeerden wordt meer aan de Bijbel dan aan de logica vastgehouden.

Het ongeloof begon met Adam en komt voort uit de gevallen mens. Ongeloof is zijn lust en zijn leven. , , Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God" (Rom. 8:6). Het is God, die dit verandert bij de uitverkorenen. Hij verlicht hun verstand om God, Christus en zichzelf te kennen en buigt hun hart over. Dan wordt het ongeloof en de vijandschap gebroken en ontsteekt de Heilige Geest een waar geloof, waardoor zij Christus omhelzen. Dat heeft met de Pneuma (H. Geest) te maken en niet met de logica.

Voorts spreken de Leerregels over een verloren mensheid, die in zonde en vervloeking ligt. De gehele wereld is immers voor God verdoemelijk. Wij liggen verworpen en missen de heerlijkheid Gods. Deze verwerping is een verwerping om eigen schuld. Dat God sommige verworpenen laat liggen en andere verworpenen redt, komt niet voort uit een grotere schuld van de eersten, doch alleen uit Gods wil. De verkiezing is „naar het vrije welbehagen Zijns wils" (I, 7). Dat God sommigen voorbijgaat en laat in de algemene ellende, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, is naar Gods vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen (I, 15). Er is echter nergens sprake van, dat God de auteur van zonde of ongeloof zou zijn. Verwerpen is laten in de zonde en het ongeloof, waarin alle mensen van nature moedwillig en vrijwillig leven. Men houdt zich niet aan de gehele Schrift en men honoreert niet alle uitspraken van Gods Woord als men stelt, dat God geen onderscheid maakt. De Schrift spreekt van kinderen des vleses en kinderen der belofte en God maakt dit onderscheid nog voor zij zijn geboren of iets goeds of kwaads gedaan hebben (Rom. 9). God handelt niet met alle mensen op dezelfde wijze (Rom. 9:21). Hij ontfermt Zich. wiens Hij wil en verhardt, wien Hij wil (Rom. 9:18). Is Gods Woord niet duidelijk genoeg?

De zekerheid der verkiezing.

Een ander bezwaar, dat de synode tegen de Leerregels inbrengt is, dat deze het innig verband van Geest en Woord niet hebben laten uitkomen, tenminste niet duidelijk genoeg. Het komt mij voor, dat de Leerregels dit voortreffelijk doen. Zij verbinden in de aanhalingen der synode prediking, verlichting, en overtuiging zeer nauw. Ik vrees echter dat de synode Woord en Geest wil vereenzelvigen of de de Geest in het Woord opsluiten en dat willen de Leerregels terecht niet. Dat de synode dit wil blijkt uit het feit, dat zij de zekerheid onzer verkiezing wil afleiden uit de algemene of uitwendige roeping. Dat is echt Barth. Het is echter niet Calvijn. Toch willen de hoogeerwaarde broeders dit beweren. Ik daag ze uit om dit te bewijzen. Calvijn leidt heel duidelijk de zekerheid der verkiezing af van de vruchten der krachtdadige of bijzondere of inwendige roeping. De broeders-synodeleden mogen één voor één of allemaal tegelijk bij mij op de pastorie komen om mij het te laten zien. Ik vrees, dat een groot deel van hen Calvijn niet bestudeerd heeft en die het gedaan hebben verstaan hem op dit punt toch wel heel verkeerd. We gaan eens kijken. De Heilige Geest is in de Leerregels innig verbonden met hei V/oord, zo dikwijls het Hem behaagt.

Wij hebben met de prediking de Geest niet in onze macht, laat men dit niet denken. De Geest werkt niet alleen door doch ook samen met het Woord. Hij is niet opgesloten. De Geest opent het hart voor het Woord, gelijk een akker voor het zaad in gereedheid wordt gebracht. Hij verlicht het verstand. Hij werkt het willen en het werken. Hij wederbaart, Hij trekt tot Christus door het Woord. Maar de zekerheid onzer verkiezing kunnen wij niet gronden op de (uitwendige) roeping. Dat zou betekenen, dat ieder, die het evangelie een keer heeft horen prediken, en het toestemt van zijn verkiezing en zaligheid zeker kan zijn. Doch daarvan geldt, dat de goederen van het genadeverbond alleen ten goede komen aan hen, die zijn wedergeboren en door het waar geloof Christus ingelijfd.

Om zeker te zijn van zijn verkiezing moet men de kentekenen van het waar geloof in zich kunnen opmerken. De Schrift zegt niet: Onderzoekt uzelf of ge een preek hebt gehoord. De Schrift zegt: „Onderzoekt uzelf of gij in het geloof zijt".

Mensen kunnen mij een preek geven. God alleen kan mij het geloof geven. De Leerregels houden zich dan ook. aan Calvijn. die de zekerheid der verkiezing doet rusten op het geloof, dat vrucht is van de ontvangen krachtdadige roeping. Bewijzen? Calvijn tekent bij 1 Thess. 5 : 4, waar we lezen: ij die u roept is getrouw, aan: Paulus spreekt tot de gelovigen, die niet alleen zijn geroepen door de uitwendige prediking, maar ook door Christus tot de Vader zijn geleid met kracht, om onder het getal der kinderen te zijn". Dus Calvijn zegt met nadruk: et gaat om de krachtdadige roeping. De onwederstandelijke geroepenen kunnen verzekerd zijn van Gods trouw. Hoe komt de synode er toe om te schrijven, dat Calvijn aan de uitwendige roeping genoeg heeft?

Een ander bewijs. We lezen bij 1 Cor. 1 : 9: , De roeping moet elk zijn tot een getuigenis der verkiezing". Dat zegt de synode ook. Maar welke roeping volgens Calvijn? Luister: , Ik bedoel: ie zijn geroepen met 'vrucht en met kracht. Want de krachtdadige roeping moet voor de gelovigen een getuigenis zijn van de verkiezing Gods". Legt Calvijn niet duidelijk uit, welke roeping hij bedoelt? De synode negeert echter heel deze uitleg. Dat is niet wetenschappelijk en niet ethisch. Van de uitverkiezing zijn geloof en krachtdadige roeping kenmerken. De gelovigen, zo leren de Leerregels, ontvangen de zekerheid van hun verkiezing uit hun geloof in Christus. Dat geloof in Christus brengt voort (I, 12): en kinderlijke vreze Gods, droefheid naar God over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid. Niet de kerkganger als zodanig, maar de gelovige heeft in zijn geloof het bewijs zijner verkiezing. Hij moet dus het geloof in zichzelf vinden (2 Corinthe 13 : 9).

Calvijn zegt in Inst. III. 24, 7 van de tijdgelovigen: , , Ik sta hen in 't minst niet toe de zekere vastheid der verkiezing, die ik de gelovigen gebied te nemen uit het Woord des Evangelies".

Maar voor wie zijn de beloften vast? Calvijn zegt: Voor al degenen die Hem (Christus) met een waar geloof aannemen". Leert Calvijn dan krachtig, dat alle kerkgangers tot wie de roeping komt, zeker kunnen zijn van hun verkiezing? De Richtlijnen beroepen zich op Inst. II. 24 : 3, 4, 5. De opstellers hadden ook 6, 7 en 8 moeten lezen. In III, 24. 8 maakt Calvijn het onderscheid, dat de synode maar niet bij hem kan vinden. Men zou zeggen als meer dan 50 man in de Institutie zitten te studeren hoe is het dan mogelijk, dat zij er allen over heen lezen? Of gaat men al te lichtvaardig op een enkeling af?

Calvijn schrijft dan in 24, 4, dat wij moeten beginnen en eindigen bij Gods roeping. Wat Calvijn darmee bedoelt lezen we in 24, 8: , , Want daar is een algemene roeping, waarmede God door de uitwendige prediking Zijns Woords alle mensen tegelijk tot Zich roept... En daar is ook een bijzondere roeping, waardoor Hij gemeenlijk alleen de gelovigen verwaardigt te roepen: wanneer Hij door de inwendige verlichting van Zijn Geest teweeg brengt, dat het gepredikte Woord in hun harten vast beklijft".

Er zijn ook tijdgelovigen en er zijn ook kerkleden, die de heiligmaking missen. , , Zo zijn er dan weinigen uitverkoren uit het grote getal dergenen die geroepen zijn, doch niet met die roeping uit dewelke wij zeggen, dat de gelovigen moeten oordelen van hun verkiezing. Want de eerste roeping is ook den goddelozen gemeen, maar deze tweede brengt met zich de Geest der wedergeboorte.

In 24. 6 schrijft Calvijn: , , Zo hebben wij een genoegzaam klaar en zeker getuigenis, dat wij in het boek des levens geschreven zijn, indien wij met Christus gemeenschap hebben".

Is dit niet voldoende bewijs, dat Calvijn niet een krachtige oproep deed uitgaan om de zekerheid onzer verkiezing alleen te zoeken in de uitwendige roeping? Al deze dingen waren de voorlichters der synode bekend. Waarom laat men dan Calvijn over de uitwendige roeping dingen zeggen, die hij alleen van de inwendige of bijzondere bedoeld of gezegd heeft? Zoals we de volgende keer hopen te zien, wijst de synode deze uitwendige roeping af. Als zij echter zegt dat de reformatoren dat ook doen, zij bovenstaande u, van Calvijn, het bewijs, dat dit in strijd is met de werkelijke feiten.

Het zaad is de vrucht niet. De uitwendige roeping is de wedergeboorte niet.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Richtlijnen en de Leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's