Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELIJDENIS DES GELOOFS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

17

Vervolg over Voetius

Dan wordt de vraag gesteld naar de wijze van ondervragen, welke methode is beter: dat men de candidaten voor de geloofsbelijdenis aan één stuk laat vertellen, of wel dat men ze laat antwoorden op bepaalde vragen, zooals dit gewoonlijk geschiedt? Voetius wijst er dan op, dat verreweg de meesten niet in staat zijn zelfstandig over de geloofszaken te spreken en dat het dus wel noodzakelijk is vragen te stellen, waarop moet worden geantwoord. Het zou in sommige gevallen stichtelijk kunnen zijn, dat men iemand in besloten kring liet vertellen voor den kerkeraad, doch in het publiek voor de gemeente is dit zeker niet gewenscht. Ook wordt door het stellen van vragen beter het wezen der belijdenis tot openbaring gebracht. -

Wanneer iemand zich aanbiedt om zelfstandig te spreken, dan moet echter ook op opmerkingen en nadere vragen worden geantwoord, die kunnen worden gesteld. Men zou ook door deze methode velen afschrikken van belijdenis doen, zelfs de Vroomsten en dat voor vele jaren, ja zelfs tot het einde des levens. Dit zou tot gevolg hebben, dat de geïnstitueerde kerken geen of bijna geen lidmaten hadden.

In de 12e kwestie komt aan de orde of een leerling op de hem gestelde vragen volledig moet kunnen antwoorden, in zijn eigen woorden (p. 53).

Voetius antwoordt hierop ontkennend. Er zijn toch in het Rijk der genade graden onder de geloovigen, zoo ook onder de leerlingen (sic et candidorum). En dit heeft betrekking op de kennis, het geloof, kracht en andere deugden. Het zou dus kunnen dat zij, die met weinig talenten van kennis en bespraaktheid begiftigd zijn, voor die gelegenheid, wanneer zij zich leerzaam betoonen, volstaan met op de gestelde vragen te antwoorden met een eenvoudige bevestiging of ontkenning. Met ja of neen.

Dan komt de vraag: moet de geloofsbelijdenis openlijk voor de gemeente afgelegd of voor den kerkeraad of diens afgevaardigden?

Zij dient openlijk voor de gemeente te worden afgelegd. Jezus vroeg aan zijne discipelen publiek hun gevoelen over Hem. Zoo ook Johannes de Dooper en de apostelen. Matth. 3, Mare. 1, Joh. 3, Handel. 2, enz. Timotheus legde de goede belijdenis af voor vele getuigen (1 Tim. 6 : 12). Voetius verwijst dan naar zijn tractaat desbetreffend (Tract. sequ. de Potestate et Politia Ecclesiarum).

Hij wijst er ook op, dat toch ook die volwassen gedoopt moeten worden, eerst in het openbaar belijdenis des geloofs afleggen (p. 54).

In zijn vijfde punt wijst hij er op, dat het tot het recht van allen behoort de broeders en lidmaten te kennen, en mitsdien de kennis van hun belijdenis en opname in de gemeente. Het is niet noodig hetgeen Voetius nog verder opmerkt hier weer te geven (p. 55).

We kunnen volstaan met er op te wijzen dat het ondervragen voor den kerkeraad, het onderzoek naar kennis der waarheid noodzakelijk is, doch niet de eigenlijke belijdenis des geloofs is, want die moet worden afgelegd voor de gemeente en kan zich dan beperken tot enkele vragen, die de catechisanten van te voren zijn bekend gemaakt en toegelicht wat zij inhouden en vragen, voor heden en toekomst.

Er kan wel geen verschil van gevoelen zijn over de rechtmatigheid van het belijdenis doen voor de gemeente, die getuige moet zijn van een handeling des geloofs, zoodat zij de aangenomen lidmaten nu als broeders en zusters kent en erkent aan den Disch des Heeren; kerkrechtelijk verstaan althans.

Wanneer toch op belijdenis en wandel geen rechtmatige tucht kan worden geoefend kan de kerk niet afwijzen, omdat zij over het innerlijke des harten niet kan oordeelen en moet afgaan op belijdenis en wandel. Wel is het natuurlijk haar roeping de zaak schriftuurlijk te onderwijzen en de eischen des Wóords voor den waren Avondmaalsganger onverkort te handhaven, zoodat de tucht der prediking blijft in de voorbereidingspredicatie en de zielzorg.

In sommige kerken in Utrecht in de 17e eeuw, zoo verhaalt Voetius, was het gewoonte dat de plechtige handeling in de kerkeraadskamer werd voltrokken in tegenwoordigheid van den kerkeraad. Dit behoeft niet te worden afgekeurd in bijzondere tijden en omstandigheden, mits zij geschiede met open deuren en dat voor de gemeente de toegang vrij staat. Het

kan ook gebeuren, dat iemand plotseling naar een vreemd werelddeel moet vertrekken en dus bijzondere maatregelen moeten worden getroffen.

De wijze nu, waarop de belijdenis moet worden afgelegd, werd gelaten in de vrijheid der kerken, de gewoonte en de omstandigheden. Zoo volgde men in Utrecht in de 17de eeuw de gewoonte, dat de belijdeniscatechisanten een getuigenis ontvangen van de wijkpredikanten en ouderlingen van genoegzame kennis en van onbesproken wandel. Daarna werden zij bijeengeroepen in de kerkeraadskamer om in tegenwoordigheid van leden der gemeente, die er bij wenschten te zijn, onderzocht te worden in de kennis der leer. Daarna werden hun vier vragen voorgelegd. Wanneer deze tot genoegen van den kerkeraad waren beantwoord, werd hun een zegewensch toegesproken en werd de plechtigheid met gebed en dankzegging gesloten.

* * *

Over de gestelde vragen willen we nog iets naders zeggen.

Voetius merkt op: Maar meer uitvoerig, gaan zij, die toegelaten willen worden tot het Avondmaal en de gemeenschap der kerk, deze heilige verbintenis aan (sanctam illam confoederationem ineunt) daar zij antwoorden niet slechts op bijzondere vragen over de boetvaardigheid, het geloof, de dankbaarheid, en dat met toepassing op zichzelf (et quidem applicaté ad seipsos) maar op die algemeene zaken, welke de gemeente begrenzen (quae agmen claudunt).

Ie. Of zij de leer van onze Kerken (let op dit meervoud! K.) erkennen te zijn het rechtzinnige geloof en de weg der zaligheid?

2e. Of zij beloven, zich door de genade Gods in hun belijdenis des geloofs tot hun dood te zullen volharden?

3e. Of zij beloven naar de voorzeide leer heilig en waardiglijk te zullen leven? 4e. Of zij zich onderwerpen aan de kerkelijke tucht? (p. 19).

Later handelt Voetius over allerlei kwesties en vragen, die zich kunnen voor-. doen in het kerkelijk leven, zooals, of men een gedoopte op eenigerlei wijze mag dwingen door censuur of burgerlijke straffen om belijdenis te doen, of allen, die door verzoek of opsteken der handen het Avondmaal mogen ontvangen? Wat moet gebeuren bij ergerlijk leven? Waarop hij ontkennend antwoordt en den.eisch stelt, dat alleen niet gecensureerde lidmaten toegang hebben. Hij deelt dan mee, dat bij overgang van lidmaten van de eene kerk naar de andere, zonder attestatie het verboden is ten avondmaal te gaan.

Zoo verhaalt" hij ook van de gewoonte in sommige kerken, dat niemand mag toegaan tot den Disch dan na vertooning van een herkenningsteeken (exhibita tessera). Dit acht Voetius niet ondienstig om vele misbruiken te voorkomen (Pol. Eccl. Lib. II Tract. II Sect. IV. De Adm. Coenae Cap. III p. 754).

Blijkbaar moest men zich dus eerst bij den kerkeraad vervoegen om zulk een bewijsstuk, dat men Jjdmaat was en niet gecensureerd. Dit kon met een kaartje of dergelijke geschieden. In grootere gemeenten. waar de dienstdoende ouderlingen vaak degenen, die toetreden, niet kennen, is een dergelijke maatregel zeker de overweging waard!

Dit zou tevens contact kunnen bevorderen en de voorbereiding van meer beteekenis maken, en het zelfonderzoek aan de hand van de vragen van het Formulier voor het Avondmaal bevorderen. Op blz. 756 en 757 van genoemd Hoofdstuk over de bediening van het Avondmaal, geeft Voetius dan de vragen die gesteld werden en in zijn dagen algemeen werden gebruikt, hoewel niet overal in precies dezelfde bewoordingen:

le. Verklaart gij de leer onzer Kerk, voorzoover gij haar geleerd, gehoord en beleden hebt, te houden voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schrift? Antw. Ja.

2e. Belooft gij, door de genade Gods, in de belijdenis van de zaligmakende leer volstandig te zullen blijven en in haar te zullen leven en sterven? Antw. Ja.

3e. Belooft gij, overeenkomstig deze leer, trouw, eerlijk en onberispelijk steeds uw leven te zullen inrichten, en uwe belijdenis met goede werken te zullen versieren? Antw. Ja.

4e. Belooft gij u aan de vermaning, terechtwijzing en kerkelijke tucht te willen onderwerpen en onderworpen te zullen zijn, indien het gebeurde (wat God verhoede) dat gij u in leer of leven kwaamt te misgaan? Antw. Ja.

Na het beantwoorden dezer vier vragen werd een zegewensch hun toegevoegd en de plechtigheid werd met gebed en dankzegging besloten.

Aan deze plechtige belofte en verbintenis voegt de dienaar een zegewensch toe, zegt Voetius, dat God, die dit goede werk door Zijne genade begonnen heeft, en tot heden heeft voortgezet, hen in hetzelve moge bevestigen, en meer en meer volmake tot den dag van Christus (p. 757).

Deze vragen nu werden gedurende de zeventiende eeuw, die Voetius voor een groot deel beleefde, niet letterlijk gelijk, maar toch naar den inhoud overeenstemmend, in de Gereformeerde kerken in ons Vaderland gebruikt in aansluiting bij de reformatie door Calvijn. a Lasco, het convent van Wezel, en wat gesteld is in de liturgische geschriften; door de Synode van Dordrecht (1618—'19) aanvaard. En ook in de volgende eeuwen werden deze vragen nog veelvuldig gebruikt, ja, tot op heden in verschillende kerken van Gereformeerde belijdenis.

* * *

Laat ik voor onze predikanten de vragen en antwoorden hier nog in het Latijn opnemen, omdat maar een enkele de Politica van Voetius bezit. Het is een standaardwerk van vierduizend bladzijden in vier quarto deelen; ons exemplaar is afkomstig uit de stadsbibliotheek van Breslau, waar er twee aanwezig waren. Het werk verscheen in de jaren 1663—1676, in dit jaar was Voetius, die de groote Dordtsche synode als jong predikant had meegemaakt, 87 jaar en hij stierf den eersten November 1676.

1. Declaratisne vos doctrinam Ecclesiae nostrae, quousque eam didicistis, audivistis et professi estis, habere pro vera et salutari doctrina, Sacris literis conformi. Respondent, Ita.

2. Promittitisne vos per Dei gratiam illius doctrinae professione constanter permansuros, inque ea victuros et morituros. Respondent, Ita.

3. Promittitisne vos conformiter huic sanctae doctrinae, pié, honesté, et inculpaté semper vitam institituros, et professionem vestram bonis operibus ornaturos. Respondent, Ita.

4. Promittitisne, vos hortationi, correptioni, et disciplinae ecclesiasticae subjici veile et subjectos fore; siquidem (qoud Deus avertat) contingeret vos in doctrinae aut moribus exorbitare. Respondent,

Ita.

K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's