Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijdenis des Geloofs en Avondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijdenis des Geloofs en Avondmaal.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorig artikel kwamen we met ernst op tegen de valsche scheiding, die cog altoos tusschen de belijdenis des geloofsen de toetreding tot het Avondmaal gemaakt wordt. Zeer zeker, indien de belijdenis des geloofs niets anders was dan een examen, waarbij men toonen moest met vrucht het catechetisch onderwijs gevolgd te hebben; ea indien men dan, door dit examen af te leggen, recht kreeg om als mondig lidmaat der Kerk op te treden, deel te nemen £an de kerkelijke verkiezingen, zijn huwelijk kerkelijk te laten bevestigen en als doopvader over het te doopen kind te staan, dan zou zulk een belijdenis des geloofs met het sacrament des Avondmaals al zeer weinig uitstaande hebben. Maar zoodra men verstaat, dat de belijdenis des geloofs geen examen is naar zekere mate van verkregen kennis, maar een onderzoeking, of men van aarte gelooft al wat God in Zijn Woord ons geopenbaard heeft, en of men vertrouwt, dat de zonden ons om Christus wille vergeven zijn, dan valt vanzelf ook het bezwaar weg, dat de toetreding tot het Avondmaal belemmeren zou. Dan zal van zelf verstaan worden, dat belijdenis des geloofs en Avondmaal niet te scheiden zijn en de Kerk daarom iemand, die vooraf weigeren zou ten Avondmaal te gaan, tot de belijdenis des geloofs ook niet toelaten kan of mag. Wie belijdenis des geloofs wil afleggen, vraagt toegang tot het Heilig Avondmaal, Zoo hebben onze Vaderen het steeds verstaan. „Als degenen, die zich tot de Gemeente des Heeren willen begeven en tot het gebruik van des Heeren Avondmaal begeeren toegelaten te worden, moeten eerst in de hoofdstukken der Christelijke leer uit den Woords.Gods onderwezen zijn", zoo vangt de voorrede voor ons Avondmaalsformulier aan, waarop dan de zoogenaamde belijdenisvragen volgen. En ons Kort Begrip draagt tot opschrift: „Kort Begrip der Christelijke religie, gesteld tot onderwijzing dergenen, die zich eerst begeven tot het gebruik van des Heeren Avondmaal". De belijdenis des geloofs is in onze Kerken nooit een op zich zelf staande daad of handeling, maar is alleen voorwaarde of middel, om tot het Avondmaal te worden toegelaten. Zoo sterk wordt dit zelfs volgehouden, dat onze Kerken voorschrijven, nadat de belijdenis des geloofs is afgelegd, degenen, die beleden hebben, te vermanen „tot vrede, liefde en eendrachtigheid met alle menschen en tot vredemakicg, zoo zij met iemand iets uitstaande hebben". Een vermaning, die slot noch zin heeft, wanneer men de belijdenis des geloofs op zichzelf neemt, maar die terstond begrijpelijk wordt, wanneer men verstaat, dat op de belijdenis des geloofs de Avondmaalsviering volgen moet, want voor het Avondmaal is eisch, dat men „met zijnen naaste in liefde en eenigheid leven moet". Wie ia onmin of twist met een ander leeft, kan niet ten Avondmaal gaau. Naar het woord van Christus: „Indien uw broeder iets tegen u heeft, zoo laat uw gave voor het altaar en ga eerst heen en verzoen u met hem". Wie met een on verzoend hart ten Avondmaal gaat, zou zich een oordeel eten en drinken. Alleen zoo kan het verstaan, v/aarom juist deze vermaning na de belijdenis des geloofs komen moet.

Ook baat het niet te zeggen, dat door de belijdenis wel de toelating tot bet Avondmaal verkregen wordt, maar dat daaruit nog geenszins volgt, dat men ook toetreden moet. Ook bij den doop der volwassenen, is belijdenis des geloofs noodig, voordat men tot het Sacrament toegelaten wordt. Maar denk u nu in, dat een volwassene tot den Kerkeraad kwam, verklaarde belijdenis des geloofs te' willen afleggen oai tot den Doop te worden toegelaten, maar terstond, nadat de Kerkeraad hem die belijdenis had afgenomen, weigerde den Doop te ontvangen, omdat hij daarvoor nog niet bereid was. Zou de Kerkeraad in zulk een geval de belijdenis des geloofs niet voor een bedrog verklaren en zulk een wel zeer scherpelijk vermanen, omdat hij ni'^t den Kerkeraad den spot gedreven had? En is hier dan eenig onderscheid.' Belijdenis des geloofs is bij den ongedoopte op later leeftijd noodig om tot het Sacrament te worden toegelaten. Zonder geloofsbelijdenis kan 4iij niet gedoopt worden. En precies zoo staat het nu ook met het Avondmaal. Het Avondmaal is ingezet voor de gcloovigen alleen. Daarom mag de Kerkeraad, dit Sacrament niet uitreiken dan aan degenen, die hun geloof hebben beleden. Maar is het dan geen misleiding van den Kerkcraso eerst belijdenis des geloofs af te leggen om

tot het Avondmaal toegelaten te worden en dan toch straks te weigeren het Sacrament te ontvangen ? Zou niet heel de gemeente, wanneer dit brj den Doop geschiedde, als éen man opstaan, om zulk een aan te klagen ea te beschuldigen ? En is het dan geen geestelijke inzinking, wanneer nauwelijks één woord van protest wordt gehoord, wanneer hetzelfde slag op slag bij het Avondmaal geschiedt ? Zijn Doop en Avondmaal dan niet even heilige Sacramenten, en is er, wanneer beide aan volwassenen geschonken worden, eenig onderscheid inden eisch, die voor de toelating wordt gesteld?

Bovendien, die onderscheiding tusschen toelating en toetreding getuigt van een zeer groote oneerbiedigheid tegenover den Heere onzen God. Het Avondmaal is Zrja Avondmaal, de disch des Heereft, dien Hij aanricht voor zijn volk. Denk u nu in, dat ge bij een aardschen Vorst gevraagd ^adt om toegelaten te worden ter audiëntie en daarop door zijn Kamerheer u het antwoord was geworden, dat de Vorst u toeliet tot hem te komen en op dat uur voor u te spreken was, maar dat gij dan eenvoudig weg bleeft en bij u zelven dacht: nu heb ik wel het recht om te komen, maar of ik van dit recht gebruik zal maken, hangt van mij zelf af, — dan zoudt ge daardoor wel toonen al zeer weinig eerbied voor uw Koning te hebben. En geldt dit dan niet in oneindig veel sterkere mate tegenover den Heere onzen God. Ge rraagt bij zijn dienaren op aarde om toegelaten te worden tot Zijn verbondsdisch. Na ernstig onderzoek wordt in den naam des Heeren u dia toegang ontsloten. En als straks de Koning der Kerk zijn Avondmaal bedienen laat, dan blijft ge weg. Zeker daarmede wordt niet bedoeld, om oneerbiedig tegen God te zijn. Veeleer is het vaak gevolg van een schuchter opzien tegen de heiligheid van het Sacrament. Maar toch verandert dit aan de zaak zelve niets. Want de fout ligt niet daarin, dat ge met schuchterheid en eerbied tegen de toetreding opziet, maar dat ge zonder die schuchterheid en die vreeze de toelating tot het Avondmaal gevraagd hebt.

En eindelijk, laat ons ook daarop nog mogen wijzen, het gebruik der Sacramenten is niet alleen een naderen tot God om van Hem een gave te ontvangen voor uw ziel, maar is ook een daad, waardoor gij zelf belijdenis aflegt van uw geloof. Calvrjn legt daarop in zijn Catechismus zeer terecht den nadruk en het is wel te betreuren, dat onze Heidelberger Catechismus dat gedeelte niet uit den Catechismus van Geneve heeft overgenomen. Na eerst te hebben uitgelegd, hoe de Sacramenten door God verordend zijn tot een hulp en steun van de gebrekkigheid, die ons aankleeft, gaat Calvijn aldus voort: „Maar dienen de Sacramenten dan niet ook voor een ander doel.' waarop het antwoord luidt: Zeker doen ze dit, want ze zijn ook teekenen en als 'c ware panden van onze belijdenis des geloofs\ dat wil zeggen, dat wij door het gebruik dier Sacramenten voor de menschen ons geloof belijden en verklaren dat wij in Christus hebben één gemeenschappelijke religie."

Maar daaruit volgt dan ook, dat wie de Sacramenten niet gebruikt, te kort schiet in zijn plicht om zijn geloof te belijden. Calvgn gaat dan ook voort met te vragen: „Wat moet men oordeelen over een m'ensch, die de Sacramenten niet zou willen gebruiken? " En het antwoord daarop luidt: „Men zou hem niet voor een Christen moeien houden. Want zoodoende zou hij niet willen belijden, dat hij een Christen was en sou hij als 't ware stilzwijgend Jezus Christus verloochenen".

Denk u nu in, dat iemand, die een Zondag te voren voor heel de gemeente belijdenis des geloofs heeft afgelegd, den daarop volgenden Zondag van het Avondmaal wegblijft, en vraag u zelf dan af, welk oordeel over zulk een belijdenis des geloofs moet geveld worden ? Wegblijven van het Avondmaal, zegt Calvijn, is een stilzwijgend verloochenen van Jezus Christus. En lioe zou de Kerkeraad, wanneer iemand an te voren reeds onomwonden te kennen had gegeven, dat hij het Sacrament niet wilde gebruiken, hem dan toch voor een Christen kunnen houden en tot de belijdenis es geloofs kunnen toelaten? Zou dat niet een meten met twee maten en een spelen et het heilige zijn, waardoor de toorn Gods wordt opgewekt? En mag een Kerkeraad ooit aan zulk een zonde zich medeplichtig maken, door toch tot zulk een chijnbelijdenis, straks door een openbare verloochening der belijdenis gevolgd, de behulpzame hand te bieden?

Moge daarom de ernst van dit vraagstuk toch niet gering worden geacht. En vrage iedere Kerkeraad zich voor het aangezicht des Heeren af, of bij de belijdenis des geloofs door hem genoegzaam gewaakt wordt, dat zulk een schrjnbelijdenis niet in ons midden voorkomt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Belijdenis des Geloofs en Avondmaal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's