Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DOEN VAN BELIJDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOEN VAN BELIJDENIS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zich voegen bij de ware Kerk.

Het is een goede zaak te schrijven over het doen van belijdenis, omdat dit een belangrijke zaak is, waarmee wij allen in ons leven te doen krijgen of te deen hebben gekregen. Ik wil beginnen met te wijzen op artikel 28 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dit artikel draagt als opschrift , , Dat een iegelijk schuldig is zich bij de ware Kerk te voegen." Wij lezen in dit artikel: Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering een verzameling is dergenen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand van wat staat of kwaliteit hij zij zich behoort op zichzelf te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen en daarmede te verenigen, onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht en buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen naar de gaven die hun God verleend heeft als onderlinge lidmaten van hetzelfde lichaam. En opdat deze beter onderhouden zou kunnen worden, zo is het ambt aller gelovigen volgens het Woord Gods zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering, hetzij op wat plaats dat God ze gesteld heeft. Ook ofschoon het zo ware dat de magistraten en plakkaten der prinsen' daartegen waren en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing. Daarom al degenen die zich van haar afscheiden of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods.

Hier hebben wij dus de verplichting die op ieder rust om belijdenis te doen en zich zo te voegen bij de Kerk.

De juiste benaming

Wanneer wij dan samen willen nadenken over het doen van belijdenis willen wij eerst iets zeggen over de benaming ervan. Er zijn vaak allerlei verkeerde uitdrukkingen in gebruik als het gaat over het doen van belijdenis. Dan spreekt men bijvoorbeeld over „lid worden, " of men zegt: hij of zij is lid geworden van de Kerk. Maar dat is ten enenmale onjuist, want belijdenis doen is niet lid worden van de Kerk. Want dat ben je allang, dat ben je door geboorte. Door je geboorte uit kerkelijke ouders behoor je ook zelf bij de Kerk. Denk maar aan de eerste vraag van ons doopformulier. Daar wordt aan de ouders gevraagd „of gij niet bekent dat zij, n.1. die kinderen, als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen". Zij zijn lidmaten der gemeente door hun geboorte uit gelovige ouders. Dus het is verkeerd om te spreken over: „Lid worden", als het gaat over het doen van belijdenis. Ook spreekt men wel over „bevestiging". Dan zegt men: „het is bevestiging van nieuwe leden." Ook dat is een uitdrukking die wij niet mogen gebruiken, want dat woord bevestiging komt uit de reglementenbundel van de Nederlandse Hervormde Kerk zoals de Hervormde Kerk die had voordat zij de nieuwe kerkorde in gebruik nam. In deze reglementenbundel wordt n.1. gesproken over „bevestiging van nieuwe leden." Maar het woord bevestiging is ontleend aan de zgn. confirmatie, die de Roomse kerk en de Lutherse kerk kent. Neen. het is niet „lid worden van cle Kerk", het is ook niet „bevestiging van nieuwe leden", maar wij moeten spreken over „het doen van belijdenis". Dat is de juiste benaming.

Ontwikkeling in cle geschiedenis van de Kerk.

Vervolgens willen wij iets zeggen over het belijdenis doen zoals zich dit in de geschiedenis der Kerk heeft ontwikkeld.

In de eerste tijd van cle Christelijke Kerk vielen de doop en de openbare belijdenis samen. Dat is te begrijpen, want de Kerk begon toen pas, dus de Kerk was heidengemeente. Het waren meestal heidenen, die tot de Kerk toekwamen en' die dus bij hun belijdenis ook gedoopt moesten worden. Aan deze belijdenis ging

een zeer intensieve catechisatie vooraf van zeven weken, waarin in totaal 120 uur catechisatie werd gegeven. In de Paasnacht vond dan de belijdenis en de doop plaats. Op de Paasmorgen daarop volgend werd dan het Heilig Avondmaal gevierd. Na de prediking als de Avondmaalsviering zou beginnen, riep dan een diaken door de Kerk: „ite, missa est concio, " dat is: , , ga heen, de samenkomst is geëindigd." Alle nietleden en gecensureerde leden moesten dan de samenkomst verlaten en alleen de volle leden der gemeente vierden het Heilig Avondmaal.

Na enige tijd werd de kinderdoop meer algemeen gebruik in de Kerk en toen werd het doen van belijdenis een zelfstandige kerkelijke handeling. En clan gaan we nog enkele eeuwen verder en dan zien wij hoe in de twaalfde eeuw het doen van belijdenis tot een sacrament is geworden, n.1. het sacrament van het vormsel, zoals de Roomse kerk dit vandaag nog kent. De Roomse dogmatiek leert, dat het vormsel aan de gedoopte het onuitwisbaar stempel geeft van de strijder en de getuige van Christus. Het vormsel komt tot stand door handoplegging, zalving en het uitspreken van de sacramentele woorden: „ik teken U met het teken des kruises en ik versterk U met het chrisma des heils. In de naam des Vaders en des Zoons en des Heilige Geestes." De Roomse kerk leert, dat het vormsel de doopsgenade voltooit en de gedoopte volwaardig opneemt in de gemeenschap van de kerk. Het huidige Rooms-Katholieke kerkrecht schrijft voor dat het vormsel toegediend moet worden op ongeveer zevenjarige leeftijd. Het is dan de voltooiing van de doop en de voorbereiding op het ontvangen van de eerste communie (heilig avondmaal).

Weer vanuit de Schriften.

En dan komt de Reformatie. De reformatoren hebben het doen van belijdenis weer Schriftuurlijk gezien. Met kracht hebben zij de confirmatie, het vormsel van de Roomse kerk afgewezen. Luther noemde het vormsel een Affenspiel, een apenspel, en hij noemde het een Lügentat, een leugendaad. En Calvijn noemt het vormsel een heilig schennende vermetelheid. Calvijn sechrijft in zijn Institutie: „Och of wij de gewoonte bewaarden die gelijk vermeld bij de ouden in gebruik is geweest voordat dit ontijdig gewrocht van een sacrament werd geboren. Niet opdat er een vormsel zou zijn, zoals zij er een verzinnen, dat niet genoemd kan worden zonder dat men de doop onrecht aandoet. Maar een onderwijzing, waardoor de kinderen of de aankomende jongelieden van hun geloof rekenschap zouden geven." En dan komt bij Calvijn alles weer in het rechte spoor. We zien bij Calvijn een ontwikkeling, immers in 1537 schrijft hij dat er een Catechismus moet komen die aan alle kinderen moet worden geleerd. Maar dat is clan volgens hem de taak van de ouders. Dan weet Calvijn nog niet van een geregelde catechisatie die opleidt tot de openbare belijdenis. Wel schrijft Calvijn dat de kinderen enkele keren per jaar bij de predikant moeten komen om ondervraagd en onderzocht te worden in hun kennis. Als d.e kinderen door de ouders onderwezen waren, dan onderzocht de predikant of zij er genoeg van af wisten en dan wercl de belijdenis afgelegd voor de kerkeraad. Maar in 1541 stelt Calvijn een wekelijkse catechisatie in, die hij zelf gaf op zondagmiddag. En heeft clan het kind voldoende onderwijs ontvangen, dan rnoet het belijdenis van zijn geloof afleggen in tegenwoordigheid der gemeente, schrijft hij. Calvijn is ervan overtuigd dat hij hierbij aanknoopt aan de praktijk van de Kerk van de eerste eeuwen. En dan acht hij het catechetisch onderwijs van groot belang, omdat dit het wapen is tegen de onkunde en daaruit voortvloeiende gevolgen. In een brief aan Olevianus van 25 november 1560 schrijft Calvijn: ..Tot het Heilig Avondmaal van Christus mag niemand komen, die zijn geloof niet heeft beleden. Derhalve wordt viermaal per jaar een onderzoek ingesteld waar de kinderen worden ondervraagd en de vordering van ieder wordt nagegaan. Want wanneer zij ook al elke zondag beginnen in het catechisatie-uur in zekere zin getuigenis af te leggen van het geloof, toch mogen zij niet ten Avondmaal komen tot vaststaat dat zij naar het oordeel van de predikant in de hoofdinhoud des geloofs voldoende ver zijn gekomen."

Dus viermaal per jaar werd toen bij Calvijn in de week vóór de bediening van het Heilig Avondmaal op zondagmiddag de openbare belijdenis des geloofs afgelegd na een voorafgaande catechisatie. Bij Calvijn vinden we ook een zeer nauwe band tussen cle doop

en de belijdenis. Hij schrijft: dat de kinderen des verbonds onderwezen moeten worden om zo te komen tot een getuigenis geven van hun geloof, waarvan zij geen blijk hebben kunnen geven bij hun doop. Met andere woorden, volwassenen die gedoopt wensen te worden, moeten eerst geloofsbelijdenis doen. Maar van de kleine kinderen, die gedoopt worden, kan men dat niet verwachten. Die kunnen nog geen belijdenis van hun geloof doen. De kleine kinderen krijgen dus bij hun doop uitstel van de geloofsbelijdenis, want bij de doop hoort de belijdenis des geloofs. Dus als de kinderen tot hun verstand zijn gekomen, dan is het de eis van hun doop dat zij belijdenis des geloofs afleggen.

Nu willen wij tenslotte iets schrijven over de betekenis van het doen van belijdenis.

Twee vragen.

Waarom gaat het als wij belijdenis doen. Doe je dan belijdenis van je persoonlijk geloof of is het meer een belijdenis van de waarheid? Wij moeten hierbij twee dingen onderscheiden. Allereerst moeten wij de vraag stellen: welke eis moet de kerkeraad stellen om iemand toe te laten tot de openbare belijdenis. En in de tweede plaats: hoe moet het bij hem of haar persoonlijk liggen, die belijdenis doet.

Allereerst dus de vraag welke voorwaarden de kerkeraad moet stellen om iemand toe te laten tot de openbare belijdenis. Ik meen dat wij daar dit antwoord op moeten geven. De Kerk stelt als voorwaarde een hartelijke liefde tot de waarheid Gods en een zo groot mogelijke kennis daarvan. Een kerkeraad mag niet van het standpunt uitgaan: Alleen zij, waarvan wij geloven, dat zij het zaligmakend geloof deelachtig zijn, die mogen wij toelaten. Dit is immers een persoonlijke zaak. Ook bij Calvijn valt in het stuk van het belijdenis doen een sterke nadruk op de bewaring van de zuivere leer en de instandhouding van de Kerk. Hij schrijft: „het is noodzakelijk door onderricht de kinderen te brengen tot de belijdenis des geloofs om het volk in de zuiverheid der leer te bewaren en opdat men de Evangelische onderwijzing en leer niet late verloren gaan, maar dat de inhoud daarvan naarstig worde vastgehouden en overgegeven van hand tot hand en van vader op zoon." Calvijn legt bij het doen van belijdenis grote nadruk op de fides quae creditur, het geloof dat geloofd wordt, namelijk door de Kerk. Daarvan eist de kerkeraad belijdenis. Het zou een groot voorrecht zijn, als allen die belijdenis deden belijdenis mochten doen van hun persoonlijk geloof, door de Heilige Geest gewerkt in het hart. Maar als men dit zonder meer als eis gaat stellen, is het gevaar levensgroot dat men een historisch geloof met wat emoties erbij gaat houden voor het zaligmakend geloof. De Kerk stelt dus als eis: de catechisant doet belijdenis van het geloof der Kerk dat geloofd wordt. Op deze wijze worden onze jonge mensen ook eerlijk behandeld en wordt de ure van de belijdenis niet zo hevig belast met de besliste uitspraak dat men genade deelachtig is.

De ure van onze belijdenis.

Maar nu komen wij tot cle vraag: is dat voor de betrokkene genoeg? Want nu willen wij eens even uitgaan van de belijdenis-catechisant zelf. Hoe staat het voor die belijdenis-catechisant zelf? Wij zijn op de belijdenis-catechisatie geweest. En dan komen we te staan voor de ure van onze belijdenis. Want tot nog toe zijn we dooplid, cl.w.z. onmondig lid, lid in onze ouders. Maar wij moeten belijdenis doen om mondig lid. van de Kerk te worden. Immers als wij meerderjarig gaan worden, komen wij voor de keus te staan. Want dooplid, lid in je ouders, kun je op den duur niet blijven. Wij komen voor een keus te staan. Wat willen wij nu. Je door het doen van belijdenis bij de gemeente voegen of bij de wereld horen door geen belijdenis te doen. En dat is geen vrijblijvende keus. Immers wij zijn geboren en getogen op het erf des verbonds. Toen wij gedoopt werden, heeft de Heere tot ons gezegd: jij hoort niet bij de wereld, maar bij Mijn gemeente, die Ik op deze wereld heb. De Heere heeft al gekozen door onze geboorte uit Christelijke ouders en door onze doop. En zo worden wij als we meerderjarig worden, geroepen om ons nu ook voor eigen verantwoording bij de Kerk des Heeren te voegen zoals de Heere dat al zo geleid heeft door onze geboorte.

Links of rechts?

Dus dan ligt cle weg recht voor ons. En wijken wij nu af ter rechter of ter linker zijde, dan doen we altijd verkeerd. Wij kunnen ter rechter zijde afwijken,

door te zeggen: ik doe nog maar geen belijdenis, want ik kan de verantwoordelijkheid niet dragen. We kunnen ter linker zijde afwijken door ons tevreden te stellen met een historische en oppervlakkige belijdenis, clus door er een dode vorm van te maken. Want als wij belijdenis doen, doen we een keus. De keus dat we niet bij de wereld willen horen, maar dat wij bij de gemeente des Heeren begeren te behoren. En dan vraagt de Heere naar waarheid in ons binnenste. Dat is de weg die wij hebben te gaan. En nu kunnen we gaan zeggen: ja maar dan doe ik maar geen belijdenis, want dat kan ik zo maar niet. We kunnen ook zeggen: nu ja, laten we het zo maar doen met een historisch geloof. Maar dan doen we altijd verkeerd. Wpnt de Heere roept enerzijds op tot gehoorzaamheid en anderzijds roept Hij ons tot waarheid in het binnenste. En gaan we nu onze eigen weg, door ons terug te trekken, dan lopen wij uit cle weg, en dan lezen wij: de Heere doet verlaters van Zijn wet in het dorre wonen.

Wat dan ?

Maar wat dan? Ik hoor je zeggen: als ik geen belijdenis doe, ga ik mijn eigen weg, dan verlaat ik cle instellingen cies Heeren en als ik wel belijdenis doe, zomaar in de vorm, dan is het ook niet goed. Wat clan? Wel, vrienden, het is de Heere er altijd om te doen clat we in de nood voor Hem komen. En al is het dan dat je op de dag van je belijdenis niet durft te zeggen: „ik heb geloofd en daarom heb ik gesproken, " laat het dan toch zo mogen zijn, dat we met een traan in ons oog mogen uitspreken: „Heere tot wie zullen wij heengaan; Gij hebt de woorden des eeuwigen levens." Het is de Heere erom te doen clat we in de nood Hem nodig krijgen, want clan heeft Hij beloofd: „wie Mij aanroept in de nood, vindt Mijn gunst oneindig groot." Dus de weg ligt dan voor ons. En noch ter rechter zijde, noch ter linker zijde is de uitweg. We worden geroepen belijdenis te doen, anders doen wij tegen de ordinantie des Heeren. En aan de andere zijde vraagt de Heere naar waarheid in ons binnenste. Er klinkt hier een stem, die tot ons zegt: „dit is de weg, wandel in dezelve; " „strijdt om in te gaan door de enge poort." De enige oplossing is clat wij geen oplossing meer weten' en dat ons vlees geen rust heeft, maar dat we de Heere nodig krijgen. En al moeten wij dan de ure van onze belijdenis tegemoet met een benauwde geest, dan liever dat nog altijd clan ons onder de klem vandaan te wringen door ons terug te trekken of er overheen te leven en' er overheen te redeneren. Belijdenis doen is dus amen zeggen op de keuze, die God reeds gedaan heeft bij onze geboorte uit Christelijke ouders en bij onze doop.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1973

Daniel | 40 Pagina's

HET DOEN VAN BELIJDENIS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1973

Daniel | 40 Pagina's