Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorwerpelijk en onderwerpelijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorwerpelijk en onderwerpelijk

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

U herinnert zich, dat een lezer ons de vraag voorlegde, wat er toch bedoeld werd met de twee woorden, die boven dit artikel staan? De vorige keer heb ik er iets over geschreven. In het algemeen kan men natuurlijk zeggen, dat van een schrijver of prediker of wie ook geldt: , , A1 wie een dichter wil verstaan, moet in het land des dichters gaan".

Er moet een zeker aanvoelen zijn van het onderwerp, waar het over gaat. Aan de andere kant wil ik graag iemand helpen verstaan. Onze lezer vraagt o.a.: Wie of wat wordt met het woord voorwerp en wie of wat met het woord onderwerp bedoeld. Men zou in dit verband kunnen antwoorden, dat hier met voorwerp wordt bedoeld alle genade en werk van God Drieënig ten behoeve van de mens, maar dan afgescheiden nog van de toepassing. Het voorwerp is alles, wat de Vader geeft, het onderwerp is de mens, die dit alles aanneemt door de toepassende daad des Geestes. Alles wat God gedaan heeft tot onze zaligheid staat in dé Schrift, voorzover het nodig is, dat wij dit weten. Een onderwerpelijke prediking spreekt over de toepassing van wat de voorwerpelijke prediking voorstelt. De voorwerpelijke prediking spreekt over de zonde, de onderwerpelijke wijst aan, in welke weg ik leer welke zonde mijn zonde is. De onderwerpelijke prediking zet echter niet de mens in het middelpunt. Als zij zich aan de Schrift houdt spreekt zij wel over wat de mens doet, maar daarvan zegt zij, dat de mens met alles wat hij doet, probeert zijn eigen gerechtigheid op te richten. De mens van nature, ook de zoekende, bekommerde mens, werkt met alles God tegen.

De onderwerpelijke prediking bedoelt niet de zaligheid te verbinden aan goede dingen in de mens. Zij spreekt over het werk van de Heilige Geest, Die eerst een geloof van de Wet werkt, onderwerpelijk. Het historisch geloof behoort tot de voorwerpelijke sfeer. Dit geloof van de Wet behoort tot de onderwerpelijke sfeer. Bij het geloof van de Wet blijft de mens niet onbewogen. Bij een voorwerpelijk geloof staat de mens achter stevig glas een zware storm of een ontzettende slagregen aan te zien.

Bij een onderwerpelijk geloof staat de mens onbeschut in de storm en in de regen. Het (bevindelijk, onderwerpelijk) geloof van de Wet is gelijk het horen van de sterke wind, het voelen van de aardbeving, het zien van het vuur. Het onderwerpelijk geloof van de Wet wordt gewerkt door de Geest Gods, doch dan de Geest der dienstbaarheid tot vrees. Als iemand voorwerpelijk gelooft, stemt hij toe, dat hij schuldig is. Wanneer echter iemand onderwerpelijk gelooft, is hij de schuldige bij uitstek en is zijn hart bezwaard en bedroefd, terwijl zijn geweten als maar roept: schuldig, schuldig. Hij wordt in zijn binnenste gewaar, dat God hem schuldig verklaart. Hij is tenvolle overtuigd, dat het getal zijner afdwalingen zeer groot is en dat benauwt hem. Het gebed van Manasse begint met deze woorden: „Heere, almachtige God, Gij, God van onze vaderen Abraham, Izak en Jacob, mijn zonden zijn meer dan het zand der zee, mijn ongerechtigheden zijn zeer vele, en ik ben niet waardig, dat ik de hoge hemel met mijn ogen aanzie, vanwege menigte mijner overtredingen".

Zo iemand wordt onderwerpelijk gewaar, dat zijn hart vol is van ondeugd en ongerechtigheid en vele begeerlijkheden, meer dan hij te voren ooit geloven kon. Een voorwerpelijke uitspraak is het, als iemand zegt: de wereld is slecht; een onderwerpelijke uitspraak is het, als iemand zegt: ik ben slecht. Het onderwerpelijk geloof sluit ook in zich, dat deze mens er innerlijk onder lijdt, dat hij niet alleen geen goed doet, doch ook geen goed kan doen. Hij zegt dan ook niet: heel de wereld is onder de vloek, maar hij zegt in de eerste plaats: ik ben onder de vloek der Wet. De vloek Gods is voor hem niet een zaak van

enige grote zondaars, maar hij gevoelt deze vloek op hem liggen. Het ongenoegen Gods weegt hem zwaar. Hij is de man en daarom is hij zo benauwd, dat hij van binnen uitroept: k verga. Van al deze dingen spreekt een prediking, die het onderwerpelijke element niet verwaarloost. Daar is nog een belangrijk stuk, dat tot de waarheid behoort, die persoonlijk beleefd, onderwerpelijk ervaren en geloofd moet worden. Dat is het geloof aan de totale onbekwaamheid ten goede. „Zal ook een moorman zijn huid veranderen of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook goed kunnen doen, die geleerd zijt kwaad te doen? * Dus wordt een mens, die niet alleen voorwerpelijk, doch ook onderwerpelijk van God geleerd wordt in zijn eigen ogen, wat hij voor Gods aangezicht is, een geestelijk dood mens: ettelijk dood en zedelijk dood. Daarvan zegt de apostel: Toen de Wet ingekomen is, ben ik gestorven" (Romeinen 7:9).

Zo veroorzaakt het geloof van de Wet een wettelijke bekering, waardoor een zondaar uit vrees en schrik voor de troon Gods, gebroken en verbrijzeld wordt. Hij is over zijn zonde bedroefd en tracht er van bevrijd te worden. Omdat hij bij zichzelf aan de zaligheid wanhoopt, ziet hij ernstig uit naar een andere weg van vertroosting.

Nu komt er een tweede stuk in de voorwerpelijke aanbieding en de onderwerpelijke toepassing. De voorwerpelijke aanbieding geschiedt aan allen. In deze aanbieding wordt Christus aangeboden met al Zijn weldaden. De Leerregels spreken daarvan in hfst. III/IV artikel 9, waarin zij zeggen, dat de schuld van ons verloren gaan niet ligt in Christus, Die door het

evangelie aangeboden wordt. Wat is de kracht van dat aanbieden? Dit aanbieden heeft dezelfde kracht als het aanbieden van een geschenk bij een jubileum en dergelijke aanbiedingen. Comrie schrijft: „Wij verstaan het schenken, aanbieden of geven onder deze bepaling, dat de dingen die ons dus aangeboden zijn, ons waarlijk van God geschonken en gegeven zijn in de belofte van het Evangelie en menen dat deze drie woorden, ofschoon verscheiden in klank, een en hetzelfde betekenen. In dit opzicht wordt de gehele zaligheid, die God schenkt aan ons arme zondaars, die niets als hel en verdoemenis waardig zijn en die niets hebben of doen kunnen om die zaligheid te verkrijgen, een gave genoemd, die God ons in het evangelie voorstelt, aanbiedt en uit vrije genade schenkt.

Comrie wil ook de schenking van vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid, tweeërlei opvatten, evenals de roeping: algemeen en bijzonder.

Zo wordt ook, zeg ik, het dankgebed van ons Doopformulier verstaanbaarder, als wij het verstaan als een gegeven zijn m de beloften van het evangelie, verzegeld door het sacrament des Doops. Er zijn natuurlijk ook andere, manieren om dit dankgebed op te vatten. Daar is slechts een manier die niet goed is, namelijk dat men het dankgebed opvat als een uitspraak. dat aan alle gedoopten de genade Gods onderwerpelijk geschonken is. Dit echter tussen haakjes.

Hoe is de verhouding tussen de voorwerpelijke algemene aanbieding en de onderwerpelijke bijzondere schenking? Daar is eerst de algemene schenking. Zij mag geloofd worden.

Het evangelie zegt tot allen: Christus roept u. Hij biedt zich aan om u te zaligen. De natuurlijke mens heeft echter geen behoefte aan Christus, en wil zijn leven niet radicaal door Hem laten veranderen. De overtuigde mens zit vol vrees en kan niet geloven, dat de aanbieding van het evangelie aan hem is geschied. Comrie stelt het met de volgende woorden voor: „De algemene aanbieding (gelijk de algemene roeping) of het schenken van Christus wordt allen, waar het Evangelie verkondigd wordt, gedaan, opdat zij zich daarvan bedienen zouden en de gave Gods aannemen en het zegel zetten op Gods getuigenis, dat Hij waarachtig is."

Wie mag deze aanbieding omhelzen? Moeten we in onszelf zoeken naar een hartelijk berouw, naar een verbetering van ons leven? Zoals u zich zult herinneren, wijst Comrie dit heel beslist af. Hij schreef daarvan, dat het zoeken naar hoedanigheden in ons niet juist is. Aandoeningen of zo geven niet het recht tot aannemen. God geeft Christus en zijn weldaden aan de verloren nakomelingen van Adam. Ieder heeft dus het recht om de weldaad Gods te omhelzen. Thomas Boston legt op dit stuk in zijn „Verbond der genade" grote nadruk. Hij stelt dat Christus aan iedereen in de wereld en aan iedere heiden gegeven is. Dat is een geweldig stuk. Iedereen mag zeggen: Christus is mijn Zaligmaker. Boston gebruikt er in het laatste hoofdstuk van genoemd boek deze woorden voor:

Vraag: Maar hoe kan ik, een arme zondaar, van nature onder vloek, geloven dat Christus mijn Zaligmaker is, dat Zijn gerechtigheid en eeuwig leven, mijne zijn? Antwoord: Gij moogt het gewisselijk geloven, want Gij hebt deswegen het Woord en het getuigenis des eeuwigen Gods in Zijn heilig Evangelie."

Boston wijst dan op de woorden: Wij getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld" (1 Johannes 4 : 14). Conclusie: ls Christus Zaligmaker der wereld is en u er één van die wereld zijt, dan is Hij ook uw Zaligmaker. „Waarom wilt gij het niet geloven?

De Schotse godgeleerden hebben terecht, meen ik, een ruim aanbod van genade. Daar is Comrie het mee eens. Vandaar dat hij vervolgt: „Ofschoon nu dit een recht geeft om de weldaad die God aanbiedt of schenkt, voor zich in het bijzonder te omhelzen, en het oordeel verzwaart als wij het niet doen, zo zijn wij nochtans zo zorgeloos, goddeloos, blind en ongevoelig, dat wij dit verwaarlozen en niet de minste acht daarop geven, noch geven kunnen."

Hier zit dus de moeilijkheid. Zij ligt niet in ruimte van het aanbod. Over de aanbieding of schenking kan men niet spoedig te ruim spreken. Spreekt men daar nauw over, zo doet men tekort aan de ernst van de roeping. De Leerregels zeggen: „Doch zovelen er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtelijk in Zijn Woord, wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven"

Het is een kwalijke zaak, als men de ernst van God en van Zijn gewilligheid om door Christus nakomelingen van Adam zalig te maken, gaat inkorten. De moeilijkheid om zalig te worden ligt niet in God. Daarvan zeggen de Leerregels: „Dat ? r velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen - en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, die door het Evangelie roept en zelfs ook dien Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen die geroepen worden".

De grote moeilijkheid is niet, hoe wij God moeten bewegen ons te zaligen, want Hij strekt Zijn handen tot ons uit de ganse dag, al zijn we een wederstrevig volk. De moeilijkheid zit in de mens. Daarom zegt Jezus: „Gij hebt niet gewild". Boston schrijft dan ook: „Maar hetzij dat gij het gelooft of niet, het is een waarheid, dat Christus uw Zaligmaker is; en indien gij het nu niet wilt geloven, tot uw zaligheid, zo zult gij ongetwijfeld hiernamaals uw misverstand zien; wanneer gij, verloren gaande, overtuigd zult worden, dat gij verloren gaat, niet omdat gij geen Zaligmaker hadt, maar omdat gij verwaarloosd hebt van Hem gebruik te maken"

De moeilijkheid zit dus hierin, dat de mens zo zondelievend en wereldlievend en eigenlievend is, dat hij nooit uit zijn eigen natuur Christus zal kiezen tot Profeet, Priester en Koning. Mogelijk zal iemand de hemel kiezen, maar dat is wat anders dan alles verlaten om Jezus te kiezen.

Zo hebben we het voorwerpelijke algemene aanbod van genade en de voorwerpelijke kennis onzer zonde. Dit laatste moet een onderwerpelijke kennis worden en inzake het eerste moeten wij bevindelijk en onderwerpelijk gaan verstaan, dat de vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid niet alleen aan anderen, doch ook aan onszelf geschonken is. Zo is er een voorwerpelijke algemene schenking. Niemand echter neemt deze schenking in waarheid aan. Doch nu komt Gods Geest op bijzondere wijze in de uitverkorenen werken. Deze dringt zozeer met Goddelijk licht in de harten der verkorenen door, dat zij overtuigd worden, dat datgene, wat God in het algemeen aanbiedt aan anderen, dat Hij dit alles om niet ons voor onszelf in het bijzonder aanbiedt en schenkt.

Tussen de algemene schenking en de bijzondere ligt de doodsstaat van de mens. Die bestaat niet in nietsdoen, maar in God tegenwerken. De geschonken goederen lig-

gen aan de voeten van de mens, van elk mens. Die mens, als God hem met Zijn Geest gaat bewerken, wordt tot een zondaar en goddeloze gemaakt. Als het goed is, kan hij geen goed ia zichzelf vinden.

Waaraan zal hij dan de vrijmoedigheid ontlenen tot het geloof en om zich dus aan Christus Jezus toe te vertrouwen? Deze vrijmoedigheid doet de Geest hem ontlenen aan de schenking van Gods weg in de belofte van het Evangelie aan alle mensen. Er is niets in ons, dat ons aanmoedigen kan de belofte ons in het bijzonder toe te passen, maar al ons recht en vrijmoedigheid is gegrond op de schenking die van buiten af tot ons komt. Het is de Heilige Geest, die ogen geeft om de geschonken goederen te zien, dat ze niet alleen aan anderen, doch ook aan mij zijn geschonken.

De zondaar kan de ontdekking niet missen. Deze gaat vooraf. De Heere Jezus is niet gekomen voor rechtvaardigen, wel voor zondaars, niet voor gezonden, wel voor zieken. Maar behalve dat het geloof van de Wet in ons onderwerpelijk gewerkt moet worden, hebben wij ook nodig, dat het geloof van het Evangelie in ons gewerkt wordt. Daartoe zijn twee zaken nodig: de verlichting van ons verstand en de overbuiging van ons hart. Als er van meer of minder belangrijk gesproken kan worden, dan is dit laatste wel het belangrijkste. Het wantrouwen is groot bij ons.

Wanneer wij alles van Schrift en belijdenis voorwerpelijk kennen, hebben we een rijke schat in handen, maar alleen als wij deze schat onderwerpelijk hebben aangenomen, trekken wij er nut uit. De verwerving van het heil en de prediking van de wijze der verwerving en de verworven goederen behoort tot de voorwerpelijke sfeer: prachtig maar niet genoeg. De toepassing van de verworven goederen en van de aangeboden Christus, zodat alles onderwerpelijk ons eigendom wordt, vraagt een grote plaats. Ik hoop, dat deze en gene lezer nu weet, waaraan hij bij deze twee woorden moet denken.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Voorwerpelijk en onderwerpelijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's