Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

V. DE BETRACHTING VAN DE WET DES HEEREN IN DE WARE DANKBAARHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

V. DE BETRACHTING VAN DE WET DES HEEREN IN DE WARE DANKBAARHEID

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

Zondag 34.

We hebben er bij de behandeling van elk gebod steeds weer op te wijzen, dat de wet geestelijk is. En in onze Catechismus wordt de geestelijkheid van Gods wet ons steeds duidelijk voor ogen gesteld. Zo ook in deze zondagssdfdeling. Als hier de vraag gesteld wordt: „Wat gebiedt God in het eerste gebod ? " dan wordt daarop een zeer kernachtig antwoord gegeven. Allereerst wordt in dit antwoord over de afgoderij gesproken. We hebben daar nu al even iets van toegelicht. Dit antwoord laat ons weten, dat de verboden zonde in dit gebod niet alleen die afgoderij is waarbij men zich voor de gesneden beelden buigt. In dit antwoord wordt ook de toverij genoemd. Toverij is niet anders dan duivelswerk. In Gods Woord lezen we nogal eens van tovenaars. We lezen van de Egyptische tovenaars en ook van de tovenares te Endor. In het Nieuwe Testament lezen we van Simon de tovenaar en van Elymas de tovenaar. Bij die toverij kan men wonderen verrichten, maar die wonderen zijn slechts schijnwonderen. Wel heeft de duivel onder de toelating Gods een grote macht, maar wonderen kan hij niet doen. Die doet God alleen.

En wat de toverij geldt, geldt ook de waarzegging. Satan kan geen toekomende dingen voorspellen. Hij heeft in Gods raad niet geblikt. Maar wel kan hij onder bepaalde omstandigheden zien aankomen wat er naar alle waarschijnlijkheid zal gaan gebeuren, zoals hij wel begreep dat Saul zou vallen in de strijd. Maar in Saul hebben we er ook een duidelijk voorbeeld van, dat het met de mens maar droevig is gesteld als hij op zulk een wijze in de klauwen van satan terecht komt. In al de verboden zonden die hier genoemd worden, bhjkt wel duidelijk welk een macht de vorst der duisternis over de gevallen mens gekregen heeft. Er wordt ook nog gesproken over superstitie of bijgeloof. Bijgeloof is er bij Rome in het bijzonder ook veel te vinden. En zo ook de aanroeping van de heiligen en andere schepselen. Deze heiligenverering komt in onze Catechismus wel meer ter sprake, dus we zullen daar niet diep op ingaan.

Wel willen we er even op wijzen, dat we al die hier verboden zonden niet alleen bij heidenen of Roomsen behoeven te zoeken. Tovernaars zijn er onder de godsdienst ook genoeg. En aan profetieën of voorspellingen ontbreekt het ook niet bij degenen, die daarmee moeten voorgeven dat zij zo dichtbij de Heere leven. Bijgeloof is er onder ons ook nog wel genoeg. Alle eigenwillige godsdienst is bijgeloof. En heiligenverering is ons ook niet vreemd. Enerzijds moet het ons wel bedroeven als de achting die er vroeger nog was voor Gods volk en de ambtsdragers, nu zo ver zoek is, maar anderzijds kunnen we ook niet genoeg waarschuwen tegen heiligenverering waarbij iemand die zelf ook zeer graag voor zeer geoefend en godzalig wil doorgaan, bewierookt en aangebeden wordt.

O, wat is er dan toch een afgoderij bij ons te vinden ! Neen, over afgoderij is zomaar het laatste woord nog niet gezegd. Gods ware volk zit er ook nog zo vol van. Het ganse leven heeft men er maar voor nodig, om van het schepsel steeds meer afgebracht te worden.

Wat een eindigen is er dikwijls niet in de mens en in het vlees ! Smartelijke wegen zijn er soms voor nodig om ons van de afgoderij met een leraar of een kind van God af te brengen. Maar de grootste afgod zit daarbij nog in ons hart. Daar is de afgod van ons eigen ik. En zo is er ook het steunen op eigen kracht en op eigen wijsheid, het zoeken van zichzelf en het opgaan in eigen eer en grootheid. En dat ook onder de godsdienst en in onze heiligste verrichtingen.

Zie, zo zal ons de afgoderij moeten worden ontdekt. Dan komen we er dus ook bij het eerste gebod van 's Heeren wet niet onschuldig uit. Gods volk komt er dus ook niet onschuldig uit. We hebben aan de hand van ons Catechetisch onderwijs de wet te behandelen in het stuk der dankbaarheid^" En in het stuk der dankbaarheid kan er geen grote christen overschieten. In het bijzonder ook nog, als ons gezegd wordt in dit antwoord wat dit gebod van ons eist, dan kunnen we niet vrijuit gaan. Dit antwoord zegt ons, dat we niet alleen alle afgoderij moeten mijden en vlieden, maar ook de enige ware God recht moeten leren kennen. Hem alleen moeten vertrouwen, in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid ons Hem alleen moeten onderwerpen, vtn Hem alles goeds verwachten. Hem van ganser harte liefhebben, vrezen en eren. Dit houdt nogal wat in !

Er wordt dus allereerst over een recht kennen van de enige ware God gesproken. Hoe staat het met ons wat de kennis van de enige ware God betreft, zoals Hij Zich in Christus doet kennen tot zaligheid ? Deze kennis is de kennis van een drieënig God. Ja die kennis is een kennis van God in Zijn deugden, in Zijn werken en in Zijn leidingen met Zijn volk. De eerste tafel der wet zegt ons, dat we God boven alles moeten liefhebben met geheel ons hart. O, wat is er dan toch van de betrachting van Gods heilig gebod bij ons te vinden ? En zoals het antwoord ons laat weten, dan is het ware kennen van God een kennen waarmede ook het vertrouwen gepaard gaat. Dit kennen behoort immers tot het ware zaligmakende geloof. En daartoe behoort ook het vertrouwen. Er wordt hier in het antwoord gesproken over een „Hem alleen vertrouwen." Het is een zich toevertrouwen aan Hem voor üjd en eeuwigheid. Dus ook een vertrouwen op Hem voor dit tijdelijke leven. Om zo op Hem te vertrouwen, moet ons vertrouwen van de schepselen geheel worden afgetrokken. Daarom staat er ook aan het einde van het antwoord: „alzo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminste tegen Zijn wil doe.”

De Heere weet er bij Zijn volk wel - smartelijke wegen toe te gebruiken, om het vertrouwen van alle schepselen af te trekken. Daarom moet men altijd maar weer in elke weg zo aan een einde met alles komen, dat men zich met niets buiten de Heere meer helpen kan. Het vleselijk vertrouwen op alles buiten Hem moet ons dan geheel ontvallen. Och, , hadden we er toch nog maar wat meer van in de praktijk! We kurmen ons over het algemeen zo goed redden buiten God ! En aan de goden van de tijd waarop we ons vertrouwen stellen, ontbreekt het ook al niet. Maar welk een donkerheid halen we er over het algemeen mee over onze zielen. Daarom geldt het hier zo met alle ernst:

Eert geen uitlands god; Wacht u voor uw zielen.

In dit antwoord wordt dan ook gezegd, dat ik, zo lief als mij mijner ; ziele zaligheid is, die afgoderij moet mijden en vlieden en dat vertrouwen op de Heere zal moeten leren beoefenen. De mens van nature heeft geen ware liefde tot de zaligheid zijner ziel. Maar dit antwoord zegt ons, dat tot de zaligheid der ziel het recht betrachten van dit eerste gebod ons nodig is. En dit antwoord zegt tevens, dat Gods ware volk in de dankbaarheid zal weten waarin de zaligheid der ziel bestaat. Die zaligheid bestaat juist in het liefhebben van God boven alles en in de verheerlijking van dat Goddelijke Wezen.

En zo is het ons dan ook nodig, dat we er iets van leren, om in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid ons Hem alleen te onderwerpen en van Hem alles goeds te verwachten, ja. Hem kinderlijk te vrezen en te eren.

Neen, een zich onderwerpen in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid aan Gods handelingen en wegen, ook als die tegen ons vlees en bloed ingaan, is er zomaar bij ons niet. Integendeel, hoe kan het hart dan toch vol opstand zijn ! En hoe stellen we ons daarin schuldig aan dit eerste gebod ! Maar hoe wordt dan dit gebod recht betracht ? Wel, alleen in de gemeenschap aan Hem, Die de eer Zijns Vaders in waarheid gesteld heeft boven Zijn eigen leven en Zich de wil Zijns Vaders in Zijn smartelijk lijden geheel heeft onderworpen. De Middelaar heeft alzo dit eerste gebod van de heilige wet volmaakt gehoorzaamd. Hij bleef in de verzoeking van satan staande, als die Hem al de koninkrijken der wereld toonde en tot Hem zeide, dat hij Hem die geven zou, als Hij nedervallende hem zou aanbidden. Och, mochten we meer Zijn Beeld gelijkvormig worden, opdat we alzo in de gemeenschap aan Hem dit gebod van 's Heeren wet in kinderlijke vreze mochten betrachten. Dan zullen we ook zeker in die donkere en onbegrijpelijke wegen waarin Zijn voorzienigheid ons leidt, met Hem niet beschaamd uitkomen, maar het mogen ervaren wat we nu eerst zouden willen zingen uit Psalm 86, het 4e vers:

’k Ben gewoon in bange dagen. Mijn benauwdheid U te klagen; Gij toch. Die d'ellenden ziet, Hoort mij en verstoot mij niet. Heer', wat goón de heid'nen roemen. Niemand is bij U te noemen; Daden als Uw grote daan. Treft men nergens elders aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1970

De Wachter Sions | 4 Pagina's

V. DE BETRACHTING VAN DE WET DES HEEREN IN DE WARE DANKBAARHEID

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1970

De Wachter Sions | 4 Pagina's