Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kort en bondig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kort en bondig

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

MINISTER BRAKS AFGETREDEN

Wij wachten de verdediging van de minister af. Zo besloot ik de vorige aflevering van deze rubriek. Die verdediging was in de ogen van welhaast iedereen bepaald sterk. Aan het eind van die dag, maandag 17 september j.l., werd duidelijk dat enkele fracties in de loop van de week een plenair Kamerdebat wensten ter afronding.

Aan het einde van dat debat zou een conclusie worden getrokken over de positie van de minister. Zo hoort het ook. Maar het ging anders. Op Prinsjesdag zat de minister nog op de voorste rijen, temidden van zijn collega's.

De dag erna bleek dat naast de oppositiepartijen VVD, D66 en Groen Links ook de fractie van de PvdA voornemens was de minister het vertrouwen op te zeggen. Daaruit trok minister Braks de enig juiste conclusie, namelijk om aan Hare Majesteit de Koningin zijn ontslag te vragen. In plaats van een debat in de Kamer, als voorzien tegen donderdag, met de heer Braks, werd nu een debat gevoerd met de minister-president over het ontslag en de daardoor ontstane situatie. Minister Braks had de eer aan zichzelf gehouden en had in het perscentrum Nieuwspoort een verklaring afgelegd en verdedigd. Vanuit de positie van de minister geredeneerd, een begrijpelijke daad en route; vanuit de verantwoordelijkheid van de erbij betrokken fracties niet. Vanwege die laatste had, gelet op staatsrechtelijke zuiverheid een debat in de Kamer bevorderd moeten worden. Een debat mèt de minister, wel te verstaan, aan het einde waarvan een politieke conclusie zou getrokken nioeten worden. Deze stellingname had in elk geval de SGP-fractie. Dat was ook de reden waarom een definitieve conclusie over de positie van de minister door ons niet vooraf was gegeven.

MINISTER BUKMAN AANGETREDEN

De opvolging van minister Braks is verre van vlekkeloos geregeld. Staatsrechtelijke zuiverheid, door iedereen als norm en doel beleden, stond opnieuw op de tocht. Al snel was duidelijk dat de heer Bukman, tot dan staatssecretaris voor buitenlandse handel, minister van Landbouw zou worden. Maar er ontstond onenigheid over de vraag of er nu wel of niet een staatssecretaris naast hem op dit departement moest komen. Nog los van de beslechting van dit dilemma, viel alvast één beoogd kandidaat voor deze eventuele post, de heer Van der Linden. Het is staatsrechtelijk toch een goed gebruik om eerst een minister te zoeken, voor te dragen en te doen beëdigen en vervolgens te bezien of er een staatssecretaris moet worden benoemd en zo ja wie. Nu werd de voordracht, althans de beëdiging van de minister opgehouden totdat de ruzie over het staatssecretariaat was bijgelegd. De SGP-fractie is over deze gang van zaken verbaasd geweest en heeft dat doen blijken ook. Maar goed, de nieuwe bewindslieden zijn inmiddels aan het werk en daarbij wensen wij hun Gods onmisbare zegen toe. Het is te hopen dat zij met ons beseffen van die zegen totaal afhankelijk te zijn. Zonder Hem vermogen wij niets.

ZUIVERE STAATSRECHTELIJKE VERHOUDINGEN

Waar mensen bijeen zijn, zijn regels nodig. Elk spel, in de huiskamer gespeeld, kent spelregels. In het verkeer hebben wij te maken met verkeersregels. Mag ik het zo even zeggen, in het politieke spel, in het parlementaire verkeer, zijn die er ook. Die regels moeten worden hoog gehouden, anders ontstaat er wanorde en slaat willekeur toe. Dat kan niet. Nog belangrijker is dat voor ons staatsbestel, de constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. Daarin zijn de staatsrechtelijke verhoudingen vervat, waarmee zuiver moet worden omgegaan. Nu is het niet zo dat in het midden van de vorige eeuw die verhoudingen, hun betekenis, reikwijdte en gezag, voor eens en altijd zijn beschreven op zodanige wijze dat zij onwrikbaar vast liggen. Recht en staatsrecht worden doorlopend geschreven, zijn in ontwikkeling, zijn aan een voortgaand proces onderhevig. Het is niet in de laatste plaats de Staten-Generaal zelf, die in hun onderling verkeer met de regering bijdragen tot de ontwikkeling van het staatsrecht. Juist vanwege deze constatering luistert het nauw, hoe met één en ander wordt omgegaan.

De SGP-fracties in Eerste en Tweede Kamers der Staten-Generaal beseften en beseffen dat goed. Onze bijdragen zijn daar naar beste vermogen, en naar eer en geweten, ook op gericht. Zo is het duidelijk, dat een minister die, om mij nu tot eigen plaats te beperken, de Tweede Kamer niet naar behoren informeert, laat staan informatie ombuigt of achterhoudt, zijn plaats in de waagschaal stelt. Zo is het duidelijk dat een minister die faalt, moet aftreden.

Ook is het duidelijk dat een minister, van wie het beleid faalt, maar beter kan gaan. Onderscheiden moet bij dat alles worden, ambtelijk tekortschieten en persoonlijke schuld. Van dat laatste hoeft geen sprake te zijn, als tegelijk van ministerieel falen moet worden gesproken. Het gaat immers om de ministeriële verantwoordelijkheid. Wat ambtenaren doen of juist niet doen, valt daar onder. Toch blijft het doorgaans een kwestie van interpreta- tie van feiten. Het is daarbij een hele kunst om rechtvaardig te oordelen. Een staatsrechtelijk naslagwerk, met precieze opgave hoe in welk geval te handelen, is niet voorhanden, evidente situaties daargelaten. Bij de interpretatie of weging van feiten, respectievelijk omstandigheden en historische beleidsontwikkeling, mag natuurlijk opportunisme geen maat worden. Dan gaan partijpolitieke belangen de boventoon voeren, de doorslag geven. Dat is onzuiver. Dan worden de staatsrechtelijke verhoudingen gekneed en geboetseerd tot wat partij- en politiek belang ingeven. Dat is slecht voor ons bestel, waarin het nauw luistert.

LEGITIMITEIT VAN HET OVERHEIDSAMBT

Collega Schutte heeft in enkele opiniebladen fel uitgehaald naar het CDA.

„Als christen neem ik het mijn broeders en zusters van de CDA-fractie nog het meeste kwalijk dat zij door hun loyaliteit jegens Braks de legitimatie van het overheidsambt op het spel hebben gezet. Minister Braks oefent het overheidsambt uit en daarin is hij - in de Bijbelse opvatting — een dienaar van God. Als de uitoefening van dat ambt ongeloofwaardig wordt doordat een bewindspersoon aanblijft terwijl hij aantoonbaar in gebreke is gebleven, dan heeft de Kamer de taak op te komen voor de geloofwaardigheid van dat ambt. Dat hebben de Kamerleden van het CDA nagelaten. Zij schieten als christelijke politici ernstig tekort omdat zij niet in rekening hebben gebracht dat in de kwestie rond de heer Braks het overheidsambt in het geding was." Klare, maar ook scherpe taal.

Vindt collega Schutte het gek, als ook de leden van de SGP-fractie zich daardoor aangesproken voelen? Aangesproken in hun diepste motieven om politiek te bedrijven en bij te dragen tot politieke besluitvorming? Als er één fractie is die regelmatig opkomt voor de hoge roeping van het overheidsambt, de overheid als Gods dienaresse, het gezag en de legitimatie ervan, dan is het, in bescheidenheid gezegd, toch de SGP-fractie. Dat mag collega Schutte niet annexeren. Hij moet het voor mogelijk houden, dat politici, vanuit dezelfde norm (het Woord van God, de Wet Gods en daarna toch ook zuivere staatsrechtelijke verhoudingen als instrumentarium) tot een andere afweging komen in een concrete situatie. Falend beleid, jawel.

Maar moet de vraag niet öök onder ogen komen, of de minister nu wel of niet, of te weinig alle hem ten dienste staande, respectievelijk alle denkbare en reële middelen heeft aangewend om zijn beleid te doen slagen? Als dat niet meer kan, gaan wij ambtsdragers houden aan het onmogelijke. Dat laatste grenst snel aan een miskenning van de gebroken werkelijkheid, waarin wij staan, met een ambt inderdaad. Dat ambt vereist legitimatie door uitoefening èn gezag. Daaraan doen wij niet af. Wij zouden niet durven. Het is een ambt, van Godswege opgelegd. Met minder kan het niet. De uitoefening evenwel, stuit op zonde, zondigheid, „hardigheid des harten". Dat levert toch onder ons mensen een spanningsveld op. De erkenning daarvan miste ik eerlijk gezegd wel.

1 oktober 1990

Van der Vlies

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1990

De Banier | 20 Pagina's

Kort en bondig

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1990

De Banier | 20 Pagina's