Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moderne staatsdenken toont zich allergisch voor theocratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moderne staatsdenken toont zich allergisch voor theocratie

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

BOEKBESPREKING

drs. K. van der Zwaag redacteur kerkelijk lever) bij het Reformatorisch Dagblad

De SGP heeft vanouds de neutrale staat verworpen. Daarmee staat ze in een traditie die haar inspiratie vooral vindt in de Reformatie. De reformatorische staatsopvatting gaat er van uit dat de overheid de godsdienst niet als iets onverschilligs kan negeren. De overheid moet medebehulpzaam zijn in de verbreiding van het Koninkrijk van God en dient de zaak van het Evangelie, en dus ook van de kerk, te bevorderen. Daarom past altijd kritische toetsing van moderne staatsvisies en is het goed om te vragen naar de achtergronden van het moderne staatsdenken.

Een goede aanleiding tot dit onderzoek biedt een drietal recent verschenen studies over politieke filosofie, de filosofen van het klassieke liberalisme en over de verhouding theocratie en democratie (1). De reden om de drie boeken bij elkaar te nemen in één artikel is hun gemeenschappelijke doordenking van de vragen van overheid en godsdienst, kerk en staat, gezag en vrijheid en tal van andere kwesties. Gezien het themanummer over theocratie, neemt de bespreking van de studie van De Kruijf een groot deel van dit artikel in beslag.

Politieke filosofie

Prof. dr. H.E.S. Woldring, hoogleraar politieke filosofie aan de Vrije Universiteit, geeft in de Aula-reeks een algemene verkenning van de politieke filosofie, vooral het brede terrein van cultuur, samenleving en politiek. Eerste kenmerk van de identiteit van een cultuur is dat er bepaalde waarden en normen bestaan, waarmee mensen zich identificeren en die hen samenbinden. Een volk heeft een cultuur-historlsche Identiteit, maar behalve de ervaring van onze nationaliteit dient de cultuur volgens Woldring ook het vreemdelingsschap te kennen (als tegenwicht tegen nationalisme).

De moderne samenleving ziet Woldring als een wereldbeschouwelijk pluriforme samenleving, een sociaal gedifferentieerde samenleving. De eenheid is teloorgegaan, er is een veelvoud van richtingen en instituties die kenmerkend zijn voor het moderne maatschappelijke leven. Het is een samenleving die bestaat uit relatief zelfstandige Instituties met specifieke functies. Zo is het gezin vooral een affectieve gemeenschap geworden en heeft minder functies dan in het verleden toen In dit kader verzorging van bejaarden, vrijetijdsbesteding en onderwijs ook een plaats hadden.

Zeer terecht merkt Woldring op dat politiek niet alleen het regeren van de staat betreft, maar ook een bepaald mens-en maatschappijbeeld veronderstelt en "ook bepaalde opvattingen over de aard van de staat en over de bevoegdheden en taken van de overheid" (.55). Een "beginsel" of "uitgangspunt" is iets waarmee je begint: "een bepaalde overtuiging, een politieke visie; een visie met name op de aard van de mens, de samenleving en de staat". Kortom, ook het bestaan van een Guido de Brèsstichting is met het noemen van deze zaken gelegitimeerd!

We concentreren ons vooral hoe Woldring het denken over de staat beschouwt. De overigens boeiende gedeelten van Woldrings boek over democratie, macht en het verschijnsel van vriendschap laten we noodgedwongen buiten beschouwing. Het begin van de westerse staatsvorming ziet Woldring daar waar een representatieve overheid en wetten ontstaan om de vrijheden van de burgers te beschermen. Die vormen de politiek-filosofische grondslag van de westerse rechtsstaat (119).

Filosofen als Hobbes, Spinoza en Locke gaan uit van een natuurtoestand, waar gelijke rechten heersen, maar waar de gevaarlijke ongelijkheid moet wordt inge­ toomd door de staat. Wat opvalt in hun beschouwingen, is dat de natuur van de mens als grondslag van de staat wordt gezien. De staat is een kunstmatige constructie van mensen in plaats van een goddelijke ordening. De staat komt uit de mens op, ter wille van de mens en diens vrijheid. De overheid is geen schepping van God, maar gevolg van een maatschappelijk verdrag. Doel van de staat ligt ten principale op het vlak van het intermenselijk verkeer (realiseren van vrijheid en recht, maar ook om het kwaad in te tomen), en niet op het vlak van de godsdienst.

In de loop der tijd is de idee van een rechtsstaat ontstaan, die een grondwet erkent ten aanzien van de betrekking tussen overheid en burgers, verder de scheiding der machten leert, aLsmede de grond-en vrijheidsrechten van de burgers waarborgt. Volgens Woldring past de idee van een rechtsstaat in een moderne samenleving die gekenmerkt wordt door differentiatie van maatschappelijke instellingen, bevrijding van traditionele machten (adel, kerk) en individualisering van zelfbewuste mensen (131). In zijn samenvatting valt op hoe de klassiek-liberale filosofie de religie uit haar gezichtsveld heeft gebannen. De relatie overheid en religie is zoek. Het gaat volgens de liberalen in de maatschappij om sociale vrijheid door middel van een staatsorganisatie en wetten, terwijl de overheid die wetten behoort uit te vaardigen die burgeroorlog voorkomen en de plicht heeft de rechten van de burgers te beschermen (133).

Toch kan het de overheid geen onverschillige zaak zijn hoe de samenleving functioneert, zo stelt Woldring terecht (188). De overheid moet voorwaarden scheppen voor een rechtvaardig functionerende samenleving, maar haar competentie is onderscheiden van de identiteit van instellingen in het maatschappelijk middenveld (189). Het gaat om het vinden van een consensus tussen beiden, een consensus die aansluit bij de bestaande vormen van hef'maatschappelijk ethos". Dit ethos is volgens Woldring boven-individueel en geeft leiding aan een cultuur, ook economisch en politiek.

Wat mij integreert, is in hoeverre dit ethos nog christelijk is in onze cultuur. Woldring zegt dat zijn boek een worsteling is om de humaniteit. De staat kan vrede en veiligheid bevorderen in de samenleving, maar kan ook onder het mom van deze begrippen het maatschappelijk leven totalitair aan zich onderwerpen. Daarom is het mijns inziens nodig om de staat haar afhankelijkheid gewaar te laten worden, een afhankelijkheid primair van Gods Woord, aan God Zelf, door Wie alle vorsten regeren en aan Wie ook rekenschap is te geven van de machtsuitoefening jegens de onderdanen. Overheid en burger zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor God, en dat betekent zowel een nee tegen tirannieke staatsalmacht als tegen een door de volkswil bepaalde democratie.

Liberale traditie

Die horizontale kijk op de samenleving, als kenmerkend voor een tijd waarin het goddelijk gezag van de overheid en haar roeping jegens godsdienst en kerk onder heftige kritiek is komen te staan, bevestigt ook het boek Filosofen van het klassieke liberalisme. Het boek levert een goede introductie tot de grondslagen van het moderne staatsdenken. Immers het liberalisme is daar voor een groot deel verantwoordelijk voor geweest. De liberale traditie is vooral een discussie over vrijheid in het algemeen en individuele vrijheid in het bijzonder, zo zegt drs.A.A.M. Kinneging. De mens heeft in principe geen leiding nodig om zijn eigen weg te vinden. Vrij is hij, wiens rechten niet worden geschonden. Het is de staat die het recht formuleert en afdwingt. De liberale traditie is de "politieke filosofie van de menselijke zelfstandigheid en onafhankelijkheid". Het individu is op zichzelf aangewezen, hij is zijn eigen meester.

In het bovengenoemde boek wordt het liberalisme in drie hoofdperioden beschreven. Eerst komen de voorlopers van het liberalisme aan de orde: Spinoza, Locke en Mandeville. Dan volgt het liberalisme van de Verlichting: Montesquieu, Bentham, Kant en twee bijdragen over De Federalist Papers en de Schotse Verlichting. Het derde deel bevat een bijdrage over het liberalisme na de Franse Revolutie in de 19de en 20ste eeuw, met de figuren van G.W. Hegel, W. von Humboldt, B. Constant, A. de Tocqueville, J.S. Mill, H. Spencer, T.H, Green en L. von Mises.

Van der List zegt in zijn inleidend artikel over het liberalisme van de "voorlopers", dat het liberalisme een typisch moderne intellectuele traditie is, die in Europa wortel schoot toen het feodalisme in de zestiende en zeventiende eeuw ten onder ging. Kenmerken van het liberalisme zijn onder meer het geloof dat het individu van ultieme waarde is en de overtuiging dat de maatschappelijke orde in grote mate een zaak is van zelfregulerende processen tussen individuen. Een proces dat niet gestoord wordt door bovennatuurlijke gezagsinstanties.

Als een rode draad door de beschouwingen van de liberale denkers zien we het begrip vrijheid als verwezenlijking van de mens, de scheiding tussen kerk en staat, de maatschappij als een sociaal verdrag (om de rechten en plichten van de burger, maar ook de regeringsmacht vast te leggen) en het ideaal van tolerantie. Bij J. Locke komen we de overtuiging tegen dat de overheid zich vooral moet onthouden van het verstrekken van religieuze richtlijnen. De mens is van nature vrij. Als het gaat om de bron van de rechten, neemt Locke zijn uitgangspunt niet bij een of andere metafysische autoriteit, maar bij de mens. Veel van de afzonderlijke beschouwingen van de klassiek-liberale staatsdenkers tonen aan hoe fundamenteel het moderne staatsdenken door hen is gevormd. Kernwoorden daarvan zijn: Bron van de staat is een door de mensen zelf gesloten maatschappelijk verdrag, de overheid komt uit de mens zelf op in plaats van God uit een ambtelijke gezagsinstantie te zijn, een uitwendig heilsmiddel in de zin van Calvijn, die de overheid als Gods plaatsvervanger ook een belangrijke taak toebedeelde aangaande kerk en godsdienst.

Afscheid van de theocratie

Afscheid van de theocratie en principiële keuze vóór de democratie. Dat is de grondinhoud van het boek van prof.dr.G.d. de Kruijf, getiteld Waakzaam en nuchter. Over christelijke ethiek in een democratie. De Leidse hoogleraar (en recente opvolger van Ter Schegget) kiest heel duidelijk voor de Barthiaanse lijn.

Volgens Barth is er maar één lichaam van Christus: de kerk. De staat moet geen duplicaat van de kerk worden. Barth staat afwijzend ten opzichte van christelijke politieke gestalten, ook in de christelijke politieke partijen, en kiest voor de weg van menselijk en zakelijk inzicht in de politiek (35). In de politiek bestaat het christelijk getuigenis in "anonieme' keuzen. Toerusting is zaak van de kerk, niet van een partij. Alleen in bijzondere situaties kan de kerk zich als instituut tot de overheid wenden. De achtergrond van deze beschouwing is volgens De Kruijf: de kerk weet het beter dan anderen, ook in de politiek, omdat zij kennis heeft van de verzoening in Christus die kosmische reikwijdte heeft: alle mensen delen in Gods ontferming, maar alleen de kerk weet dat dit zo is!

Toch is volgens De Kruijf ook Barth nog te veel in de eenheid.$gedachte bevangen (de greep van de openbaring op heel het leven), zodat hij toch de nodige moeite heeft met de pluraliteit. Deze pluraliteit is een groot goed voor De Kruijf. Hij beroept zich daarvoor op Augustinus voor wie kerk en wereld twee verschillende gemeenschappen zijn. In de staat moeten gelovigen en ongelovigen coöperatief het beste er maar van maken. Positief vindt hij bij Augustinus dat deze geen christelijke, maar gemengde staat nastreeft. Volgens Augustinus is niet alleen de kerk een gemengd rijk, maar ook het aardse Rome. Christenen willen ook burgers van de aardse stad zijn.

'De Kruijf kan AugustirtS^§èMttheocraat noemen, noch pleitbezorger van neutrale staat, mmar ziet hem als gids voor een pluralhthche cultuur'.

Toch is het merkwaardig dat De Kruijf een tegenstrijdigheid bij Augustinus ziet, die mijns inziens geen tegenstrijdigheid is. Hij zegt: "Augustinus stond niet de verchristelijking van het gehele politieke terrein voor ogen, maar wel de bevordering van de ware godsdienst door de staat". Hij vindt dat echter moeilijk te rijmen met het eschatologische concept, dat mensen het gericht niet ten uitvoer kunnen brengen. De Kruijf ziet de dwangmaatregelen van de staat tegen de Donatisten als een afwijking van de eerder gekozen lijn, en hij stelt als hypothese dat het waarheidsmotief hier opdoemt. Dat blijkt ook het verschil tussen Barth en Augustinus. Terwijl Barth het pluralisme als vanzelfsprekend overneemt, keert Augustinus zich juist daartegen, omdat de kerk uit de waarheid leeft (59). Het waarheidsmotief staat dus haaks op het pluralisme. Voor Barth delen echter allen in de genade van Christus, terwijl bij Augustinus de kerk hartstochtelijk bemoeid is om de redding van zielen. De Kruijff kan Augustinus geen theocraat noemen, noch pleitbezorger van neutrale staat, maar ziet hem als gids voor een pluralistische cultuur, een cultuur waarbinnen twee gemeenschappen een aardse vrede en een wapenstilstand sluiten (66).

Overzicht theocratie

De waarde van het boek van De Kruijf is dat het een goed historisch overzicht geeft van de theocratische gedachte, met name van de vraag hoe kerk en theologie het verschijnsel van de democratie hebben bejegend. Nadat in de Middeleeuwen kerk en staat in dienst van de kerstening stonden, onder leiding van de kerk als de "ziel' van de kosmos, zag Luther tussen kerk en staat geen niveauverschil. Luther fundeerde de opdracht van de overheid theologisch zonder die afhankelijk te stellen van de binding aan de kerk. Dan komt Calvijn, die volgens De Kruijf uitdrukkeljker dan Luther de bescherming van de kerk tot taak voor de overheid zag. "De overheid heeft een taak in de heiliging van het leven. Dat houdt kerk en staat dichter bij elkaar dan in het lutheranisme het geval is" (77), Maar zowel Luther als Calvijn verwierpen een plurale samenleving.

De stelling van De Kruijf is nu dat hij de liberale democratie om theologische redenen aanvaardt, daarbij afscheid nemend van alle theocratische en kersteningspretenties, ja zelfs ook dat de kerk moet afzien van een profetische houding. Dat houdt in dat De Kruijf zich kritisch opstelt tegenover Nederlandse theologen die wel de theocratische lijn voorstaan. Ik noem bijvoorbeeld A.A. van Ruler. De droom van Van Ruler was dat het volk geregeerd wordt door overheid en kerk die beide aan God onderhorig zijn. Van Ruler vond het nodig dat men de waarheidsvraag in de politiek bleef stellen, de dimensies van God en gezag in de politiek (1.S6, 157). Ook bij C. J. Dippel is dat het geval: hoewel hij de democratie principieel aanvaardde, verwierp hij toch de neutrale staat en de volkssoevereiniteit. Alleen God is soeverein, de overheid is onderworpen aan God. "Overheid en volk zijn geroepen te horen naar (iods Woord en dat te doen!", aldus Dippel, een uitspraak die ds. G.H. Kersten hem had na kunnen zeggen!

De Kruijf moet erkennen dat heel wat hervormde theologen, vooral na de Tweede Wereldoorlog, welbewust vanuit "een belijdend-theocratische achtergrond" dachten. Ook in een democratie, zo waren deze theologen overtuigd, moet de kerk de overheid aanspreken op haar ambt als dienaresse van God. "Tot die grondstructuur worden alle vragen steeds herleid" (161). Ik kan het niet anders dan het als een verarming zien dat deze grondpositie verlaten wordt. Het is niet toevallig dat De Kruijf zich ook distantieert van de kersteningsgedachte van de Kerkorde van 1951 en zich veel beter kan vinden in het concept-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk die daar niet meer van rept.

De Kruijf verwerpt de theocratische pretenties omdat die volgens hem ten koste gaan van de waarde van de democratie. Het beginsel van de democratie wordt gerelativeerd door de gedachte dat het ambt van de overheid dient tot inrichting van de staat naar Gods geboden (168)! Uit de openbaring is volgens De Kruijf geen normatief beeld af te leiden waaraan staatsvormen afgemeten kunnen worden. Hij eindigt dan ook met de geestelijke erkenning van de pluraliteit in de staat. Pas na de Franse Revolutie heeft men het recht (!) van dwaling erkend. Op grond van de augustinaanse twee-rijkenleer komt De Kruijf tot theologische erkenning van pluralisme in de samenleving. De kerk heeft geen enkele reden om zich de "profetisch-theocratische" houding aan te meten (177).

Ik zie deze gedachtengang als een verschraling van de politiek tot puur mensenwerk. De Kruijf zegt dat het "volstrekt nieuwe van onze tijd" is dat de overheid niet langer onderdeel is van de natuur of van de goddelijke ordening, maar zij is 'politiek' geworden, mensenwerk (174). Mijn vraag is: moeten we dan inderdaad die omslag zonder slag of stoot aanvaarden en de waarheidsvraag dan maar elimineren? Christenen moeten zich bescheiden opstellen in de politiek, de kerk is niet als de wereld, zo luidt de boodschap van De Kruijf.

Vandaar zijn advies om "waakzaam en nuchter" in de politiek te staan, aldus de titel. "We staan geen gelovige politiek voor. Maar de gelovige kan het geloof niet buiten beschouwing laten". (182). Maar het geloof ontwikkelt zich kennelijk los van de overheid, waarbij godsdienst een privé-aangelegenheid wordt. Het lijkt een verdere ontwikkeling van Kuypers idee dat alleen de consciënties van de overheidspersonen aan Gods Woord gebonden zijn.

De Kruijf komt tot het afscheid van de theocratie, om deze reden dat de theocratische houdng de pluraliteit van de samenleving negeert. De theocratie denkt vanuit de waarheid, en zij is daarom radicaal, maar "de (theocratisch geladen) radicaliteit past niet bij het dulden van anderen in de samenleving, zij is anticipatie, ze springt over het interim (=de periode tot de voleinding, vdZ.) heen" (184).

Veel van wat De Kruijf in zijn boek uiteenzet, moet in dit bestek onvermeld blijven. Het boek geeft goede historische overzichten van de theologische en kerkelijke (rooms-katholieke en protestante) standpuntbepalingen ten aanzien van overheid, staat en theocratie. Helaas zijn de eindconclusies grondig te verwerpen omdat zij in feite de staat neutraal maakt, de kerk de profetische roeping ontzegt en de theocratie inruilt voor democratie en pluralisme. Voor deze laatste gegevenheden moet blijkbaar alles wijken. Ook Cïods (blijvend) recht op mens en samenleving.

Moderne staatsdenker!

Het is goed om van deze drie boe­ ken kennis te nemen. Ze bieden veel inzichten in de achtergronden van het moderne denken over staat en overheid. We kunnen er uit concluderen dat het moderne staatsdenken zich in vele opzichten van Gods Woord en van reformatorische {staats)visie heeft vervreemd. Staat en recht zijn nodig om de vrijheid van de mens te garanderen, om te beschermen tegen het kwaad en chaos, om de zelfontplooiing te dienen en om het eigendom van de mens te beschermen. In principe is het volk soeverein.

Zonder af te doen van de waarde van de rechtsstaat en positieve kanten van de democratie, de waarde van de constitutionele wetgeving, de normering van de overheid door de Wet van God, in haar beide tafelen, een onopgeefbaar gegeven. Daarom is art. 36 van de NGB zo waardevol omdat zij de theocratische grondgedachte op klassieke wijze formuleert. Ik vraag me soms wel eens af: Waarom is er altijd zo veel watervrees voor een nauwe binding van overheid en godsdienst, of voor een nauwe band tussen kerk en staat? Het gaat er toch om dat beide op hun eigen manier dienstbaar zijn aan het Koninkrijk van God. Theocratie heeft niets te maken met kerkstaat of staatskerk, wel dat beide, kerk en staat, onderworpen zijn aan God en Zijn Woord.

Het recente boek van dr. H.A. Speelman over Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk toont voortreffelijk hoe nauw Calvijn de overheid bond aan de verbreiding van de ware godsdienst en het toezicht op de kerk. Al was er in die tijd sprake van een machtsvacuüm (door het verval van de Kerk van Rome), waardoor de overheid zelf het werk der Reformatie ter hand moest nemen. Schriftuurlijk beschouwd is de overheid nooit een neutraal gebied waar de waarheidsvraag niet speelt. Waarom zou een vader als aards gezagsdrager wel gebonden zijn aan Gods Woord, en niet de overheid die als gezagsinstantie verantwoordelijkheid heeft over zoveel burgers. Voor Calvijn is de roeping van de overheid juist om die reden zoveel te verhevener! Een duidelijke uitspraak vind ik altijd die van Lesslie Newbigin: "Waarheid moet publieke waarheid zijn, waarheid voor allen". Het pluralisme is het afscheid van de waarheid, en ook van de theocratie, als men zich zonder reserve daarbij neerlegt.

N.a.v.: H.E.S. Woldring, Politieke filosofie. Een systematische inleiding, Utrecht, Het Spectrum (Aula-boek), 1993, 296 blz.; prijs f 39, 90.

Filosofen van het klassieke liberalisme. Onder red. van P.B. Cliteur, A.A.M. Kinneging en

G.A. van der List, Kampen/Kapellen, Kok Agora, 1993, 318 blz.; prijs f 39, 90.

G.Cï. de Kruijf, Waakzaam en nuchter. Over christelijke ethiek in een demoaatie; Baarn 1994, Ten Have, 256 blz.; prijs f 45, - .

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's

Moderne staatsdenken toont zich allergisch voor theocratie

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's