Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (18)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (18)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook aan haar geliefde zielenvriend, Arnoldus Snoep in Yerseke heeft Jane Witte-Welleman vele brieven geschreven. We laten er enkele van volgen.

Nieuwdorp, oktober 1930

Geliefde vriend,
Daar de Heere wonderlijk is in Zijn wegen en in Zijn werken, zo is het ook een wonderlijk volk, nietwaar? Ik zat weer zomaar uit te zien naar u of naar een briefje en had zojuist tegen Arjaan gezegd: ”Ik zal weer eens schrijven naar Noldus.” O ja, ik was verblijd, het was als koud water voor een vermoeide ziel, en daarom wil ik gaarne enige letteren schrijven. Ik zou nu wel een zeer grote brief kunnen schrijven, maar ik zal trachten mij te bekorten.
Ja, Noldus, het was een feestdag voor mijn ziel, tot ’s namiddags toen de kerk uitging en ik bij ’t volk mocht verkeren. Toen heeft de vijand het van mij gewonnen, want ik heb gezwegen en dat is mij tot bittere schuld geworden. Ik zal de redenen niet vermelden, omdat ik ervoor beef om een kwaad gerucht voort te brengen van dat land. Maar ik kan en mag de feiten niet goedkeuren. (Maar tussen beide.) Ik was ’s zondags bij de voorbereiding al zo levendig gesteld, toen lazen ze een preek over de vruchten des Geestes, die zijn liefde, vrede, blijdschap en roem.
En, geliefde vriend, daar beliefde het de Heere mij weer zo vriendelijk iets van mee te delen, zodat mijn ziel zo ruim werd dat ik daar al Avondmaal mocht houden. En dat is zo bijgebleven tot dinsdagavond, toen mocht ik met mijn drie kindertjes in het verborgene voor God komen, en kreeg daar zo’n vrijmoedige toegang in Christus tot God. O, Noldus, daar mocht ik al de noden en die arme kindertjes aan God in Christus opdragen. En de noden van Zijn Kerk aan Hem vertellen, zodat het zo ruim, zo vrij werd, dat ik Vader mocht zeggen, en dat is nog niet weg. Ik mocht alles daar laten en die hoge Majesteit vrij verklaren in Zijn onthouden of geven op dat ogenblikje. En toen ben ik ziek geworden, kreeg koorts en veel pijn in mijn zijde, zodat wij over de dokter gingen denken. Maar ’s nachts, ik zat rechtop in bed van de pijn, viel zo in mijn hart: Hoopt op den Heer’, gij vromen. Ik mocht het eens worden ingeval de Heere doortrok of mij beterde. En ik was voor de zondag genezen. Maar dat was nog niet genoeg, want zondagmorgen was het zulk nat weer, en dan een uur van de kerk verwijderd. Ik werd om drie uur al wakker en ben steeds in verzuchting geweest tot een uur of half acht of de Heere toch de wolken een weinig op wilde binden, en ons in Zijn huis beliefde te brengen. En dan was het almaar in mijn hart: Ik zal met vreugd in ’t huis des Heeren gaan. En daar zijn wij waarlijk zonder een druppeltje regen mogen komen. O, wat was dat een groot wonder, dat ik daar was.
Dominee nam deze woorden uit Psalm 68: Die de eenzame zet in een huisgezin, enz. U moet het eens nakijken. En dat ging zo goed, ik was een gewaterde hof gelijk. En aan die tafel, o Noldus. Doet dat tot Mijne gedachtenis. En ook deze woorden zonken zo in mijn arme hart: Dat voor u gebroken wordt. O, wat viel mijn ziel zomaar neer en wist niets voort te brengen voor Gods aangezicht dan mijn arme ziel maar weg te geven voor tijd en eeuwigheid. O ja, dat is niet te noemen, en toen moest ik naar huis, want ons kindje is gedoopt. En dat ging ook zo lief. Ik was in het verborgene geweest en werd verwaardigd om opnieuw dat kindje aan de Heere op te dragen. O, toen de dominee haar doopte in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, wist ik mij niet te verbergen. Wat God belooft! En Zijn wil, wat een lieve pleitgrond toch in die doop. Maar daar kom ik bij de dominee in huis en daar vielen ze mij van binnen zo aan, dat ik het beurtelings koud en warm kreeg.
Ik moest maar niets zeggen, want…. O, neen, ik zal alles niet zeggen. Ik zweeg, maar mijn smart werd verzwaard. Ik heb dus niets tegen de dominee gezegd, want de tijd ging door en toen ik nog even los geraakte was het te laat, het ging niet goed. Toen heeft de dominee gepreekt: Ik zal ze van het geweld der hel verlossen, hetwelk mij nog enigszins bemoedigde. Maar ik was mijn schuld niet kwijt. O, hoe bitter was dat voor mijn gemoed. En zo moest ik naar huis.
Wat is mij dat een bittere smart geworden, Noldus, en ook die verbreking Jozefs. lk ben gans bedroefd geweest. En die hevige bestrijdingen, dat ik het nu maar niet meer moest geloven dat Hij mijn Liefste was. Geliefde vriend, dat is niet te noemen, hoeveel wee dat mij deed. Tot woensdag voormiddag. Daar mocht ik in het verborgene komen, en werd eerst een weinig tot stilte gebracht van binnen met deze woorden: Vreest niet, geloof alleenlijk! Ik werd verwaardigd mijn ganse ziel zonder iets achter te houden voor God uit te storten als water. Ik vroeg mij af of ik niet te veel geloofd had dat Hij de mijne geworden was, en mocht veel smeken met die man: ”Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.”
En zie. Noldus, daar beliefde de Heere over te komen met deze woorden: ”De satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.” O, Noldus, die lieve voorbede van die zoete Middelaar, en dat ik wat van die ziftingen in mijn ziel had dat was waar, maar dat nu mijn bevindingen niet konden helpen, maar alleen die lieve voorbede. O, wie zal het noemen. En toen zei ik: ”Lieve Koning, zijt Gij dan mijn Liefste niet?” En toen liet de Heere mij zien dat ik Zijn verloofde bruid was, en hoe dan in de natuur zo’n man alles voor zijn verloofde bruid op- en overneemt, en toen moest ik ”ja” zeggen. En dat nu Hij als die meerdere Boaz, een volkomen Losser was, en Hij in deze stand van ’t leven mijn lieve Goël en Losser was en eeuwig bleef.
Ik kan mijzelf niet begrijpen dat ik hier niet bezweek. Ik riep uit: ”O, wees tevreden, o mijn ziel, klagtig”, enz. Maar ik durfde niet beloven dat ik nu niet meer zoveel zwijgen zou. Ook heb ik gemerkt dat ik daar zelf geen baas over ben. Van binnen en van buiten wordt het er op toegelegd om dat leven weg te krijgen of te verdoezelen. O ja, ik heb David verstaan als hij zegt: Zij, die rusteloos mijn val, heet en wrevelmoedig zoeken. Nu heb ik iets aangestipt. Als gij soms ds. Hofman ziet, doe hem de hartelijke groeten. Wij hebben veel volk gehad, de juffrouw van ds. Hofman is ook geweest, een lief mens. En toen van Borssele ook ds. Barth en zijn vrouw en Kee en Pauwline en oom Joh. en vrouw. Verleden week is Pauwline weer geweest en de andere dag Coba de Koeyer met twee vrouwen uit Goes. Hoe is het met de vrienden? Ik was zeer beducht of u niet van de reis had geweten laatst. Maar ik heb van Fraassen vernomen van niet. Arjaan heeft er ook niet van geweten. Doe die jongeman de hartelijke groeten. Als gij schrijft is hij de andere dag naar huis gegaan.
Overigens is alles wel, Arjaan is nog hetzelfde. Wij hebben nog altijd overvloedig ons brood. De bedstede is vol aardappels gebracht. En nieuwe poeltjes in het kot leggen al. O, Noldus, ik wilde liever praten dan schrijven. Ik was blij dat die Fraassen geweest is. Hij vertelde over die begrafenis, en waarlijk, mijn hart werd heet in mijn binnenste. lk zeide: ”Ja, geen oog heeft het gezien en het is in geen mensenhart opgeklommen wat goed Hij doet voor Zijn volk. Nu, geliefde vriend, groet de vrienden en wees zelf met dit gebrekkige tevreden en geef God de eer die Hem alleen toekomt. Want uit Hem en tot Hem en door Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid en de lof en de prijs tot in eeuwigheid voor die natuurlijke weldaden, want die zijn groot en wonderlijk over ons.
Nu, geliefde vriend, lees deze brief met aandacht, en zing nog eens uit Psalm 118: Als van de bijen was ik besloten, maar God heeft mij is wel gebleken, onderstand gedaan overal. Ja, Noldus, de Heere bewaart het voor mij, anders was ik het al lang kwijt. Maar dat wonder dat Hij weer overkwam! De hartelijke groeten, ook van Arjaan. Hij vraagt wanneer gij weer eens komt. Ik moet nu eindigen, want de kleine wil pap hebben en is niet meer stil. Dag hoor, van uw liefhebbende vrienden, Jannetje en man en kinderen.


Uit: Brieven van


Jane Witte-Welleman aan Arnoldus Snoep en anderen. Uitg. Gebr. Koster – Barneveld 1986.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (18)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's