EEN BRIEF

(Vervolg)

De rechtvaardigheid Gods is een mededeelbaar eigenschap. Als gave der genade wordt de rechtvaardigheid aan menschen min of meer medegedeeld. Indien niet, er ware gansch geen rechtvaardigheid op den aardbodem. Zoo is het ook dat wij van rechtvaardigen lezen. Van Zacharias en Elizabeth heeft Gods Geest laten opteekenen: “En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in alle de geboden en rechten des Heeren onberispelijk.”

Zoodra Gods Geest in het hart van een zondaar nederdaalt, wordt hij weer een Beelddrager Gods. Dat Beeld Gods bestaat in kennis van God, gerechtigheid en heiligheid. Hij krijgt dan niet alleen een rechtvaardig God en de gerechtigheid lief, maar gaat ook de gerechtigheid beoefenen ter heiligmaking. Dus vermaande Paulus de Romeinen: “Alzoo stelt nu uwe leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheid tot heiligmaking.”

Broeder! is het ook niet de begeerte des nieuwen levens in u, om rechtvaardig voor God en onder de menschen te leven? David mocht getuigen: “Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijne onderdrukkers.” Die zullen niet ontbreken wanneer den weg der gerechtigheid bewandeld wordt. De goddeloozen en de vrome Jozefs-broeders hebben de onrechtvaardigheid lief. De rechtvaardige is hen een spot.

Geen volmaaktheid zal het kind des Heeren in het oefenen der gerechtigheid hier op aarde vinden. Is het ook u niet tot smart en droefheid, dat ge nog zooveel onrechtvaardigheid in uw hart en leven ontdekt? Laat het u tot troost en blijdschap zijn, dat ge volmaakt zijt in ons verheerlijkt Hoofd aan ‘s Vaders rechterhand en dat ge straks eeuwig in volmaaktheid Hem zult gelijkvormig zijn. Hij heeft het beloofd.

Hebt ge het nooit opgemerkt, hoe de H. Geest het verlangen in het hart werkt om weder als Adam in den staat der rechtheid te mogen zijn; maar dan onveranderlijk om nooit meer uit dien heerlijken staat te kunnen vallen, en dan daarbij verheerlijkt te zijn in het hemelsche Paradijs om onzen Levensboom ten leven te aanschouwen, en met de gansche verloste schare aan te heffen: “Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.”

Na den zondeval heeft God Zich geopenbaard als een rechtvaardig Rechter, Die de zonde tegen de Allerhoogste Majesteit begaan, moet en zal wreken. Op rechterlijke wijze wreekt de Heere de zonde in de goddeloozen en allen die in hunne onboetvaardigheid voortgaan. De profeet Nahum schreef: “Een ijverig God en een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, en zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan Zijne wederpartijders, en Hij behoudt den toorn Zijnen vijanden. De HEERE is lankmoedig, doch van groote kracht, en houdt den schuldige geenszins onschuldig.”

Dat de Heere, al is Hij zeer lankmoedig, als Rechter optreedt onder de zondige menschen, daarvan is het Bijbelboek vol; en hoe kunnen wij het alom op aarde aanschouwen in dezen tijd. Het zwaard Zijner gerechtigheid pijnigt en doodt op vreeselijke wijze. De straf der zonde is bitter. Dat moesten ook de Joden ondervinden nadat ze in haat en wreedheid hadden uitgeroepen: “Zijn (Christus) bloed kome over ons en onze kinderen.” Hoe vreeselijk vloeide het bloed van hen en hunne kinderen spoedig door de straten van Jeruzalem en andere steden. De vloek achtervolgt hen nog tot op heden. Wanneer zullen velen tot Christus komen om den vloek der zonde te ontgaan?

Vergeten we het niet, dat God ook de zonde wreekt in Zijne geliefde kinderen, maar dan op Vaderlijke wijze. Hij straft of kastijdt ze als Vader. Die kastijding is een zegen en hen als menigwerf ondeugende kinderen, zeer profijtelijk. Daarom lezen we in Hebreen 12: “Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet als gij van Hem bestraft wordt. Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zoo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zoo zijt gij dan bastaarden en niet zonen.”

Hoe bijzonder kunnen we het ontdekken in het leven van Jacob en David, dat de Heere de zonde wreekt in Zijne kinderen. Hoe pijnlijk en veel zijn ze geslagen met de roede, maar het waren liefdeslagen. “Zoo wie Ik liefheb, bestraf en kastijd Ik.” De liefdeslagen zijn heiligend en genezend. Ze worden er door genezen van hunne dwaze afwijkingen en de zonde wordt walgelijk. Schreien ze menige traan onder de pijnlijke slagen, de vertroostingen liggen gereed. Na de kastijding, omhelst de Vader Zijn bedroefde en berouwhebbende kinderen. In benauwdheid verlost Hij ze uit den nood. O, hoe mag en kan dat volk soms met David zingen:

De HEER wou mij wel hard kastijden,
Maar stortte mij niet in den dood;
Verzachtte vaderlijk mijn lijden,
En redde mij uit allen nood.

Niet tot verzoening hunner zonden, moet dat volk van God min of meer lijden in dit leven. Weg met de leer der Roomsche kerk, alsof het lijden van Gods kinderen een betaling was hunner zonden. Dit te stellen onteert Christus, zijnde een verkleining van Zijnen verzoenenden arbeid.

Hoe duidelijk wordt de rechtvaardigheid Gods gezien in het bittere lijden en sterven van het zoenoffer Christus Jezus. In den stillen en eeuwigen Vrederaad, in het gansche verlossingswerk van Christus zoo voor- als onderwerpelijk, schittert de rechtvaardigheid Gods. Zoo wordt vervuld: “Sion zal door recht verlost worden, en zijne wederkeerenden door gerechtigheid,” Jes. 1:27.

De wraakvorderende gerechtigheid Gods was zeer pijnlijk en smartelijk voor Christus als Borg en Plaatsvervanger van al de schuldige uitverkorenen. Hij was rechtvaardig voor de onrechtvaardigen. De eischende en wraakvorderende gerechtigheid trof de Borg Christus, opdat allen die in Hem als den tweeden Adam begrepen zijn (Rom. 5) vrij zouden uitgaan.

Aan den eisch der Goddelijke gerechtigheid heeft Christus volkomen voldaan door Zijne dadelijke gehoorzaamheid, en in Zijne lijdelijke gehoorzaamheid heeft Hij den vloek der wet (de straf der zonde) gedragen, inzonderheid aan het vloekhout des kruises toen vervuld was geworden: “Zwaard, ontwaak tegen Mijnen Herder en tegen den Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla Dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden.” Het zoenoffer Christus leed en stierf (zooals afgebeeld door de zoenoffers in tabernakel en tempel) onder de gerechtigheid Gods en heeft alzoo die gerechtigheid volkomen bevredigd. Hoe heerlijk bleek dat in de opstanding en hemelvaart van Christus.

Door de aangebrachte gerechtigheid van Christus is de gansche Kerk, zooals begrepen in Christus haar Hoofd, met God verzoend, gerechtvaardigd en reeds mede gezet in den hemel. Door die gerechtigheid van Christus mag één om genade smeekende tollenaar, gerechtvaardigd naar zijn huis gaan. Door die gerechtigheid wordt Paulus persoonlijk en dadelijk gerechtvaardigd, en kan hij in blijdschap getuigen: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus.” Dat was de groote Verzoendag in doorleving voor Paulus en daarop volgde het Jubeljaar (het jaar der vrijlating). O, hoe zalig! geen toornig en eischend Rechter meer te ontmoeten, maar door het geloof in Christus en Zijne gerechtigheid, een verzoend God en Vader. Door Hem, de HEERE onze Gerechtigheid, dan steeds een toegang met vertrouwen tot Hem. O, Broeder! moest het niet steeds onze wensch en bede zijn, dat vele missende zielen dat mochten deelachtig worden?

God is en blijft onveranderlijk de Rechtvaardige. Dat zal ook gezien en ondervonden worden in het eindgericht, dat we met rasse schreden naderen. De teekenen der tijden verkondigen het ons.

Hoe ontzettend zal de onbevredigde gerechtigheid Gods zijn voor allen buiten Christus; hoe heerlijk en verblijdend de bevredigde gerechtigheid Gods voor allen in Christus begrepen en op wien van toepassing was: “Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.” Neen, er is geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen maar naar den Geest.

God zal altijd rechtvaardig zijn in Zijne dreigementen voor de goddeloozen en onboetvaardigen. O, hoe vreeselijk dreigt God hen in Zijn Woord! Mocht menigeen het ter harte nemen, en de schrik des Heeren bewegen tot het geloof. Steeds kunnen we het zien hoe God Zijne dreigementen vervuld aan onrechtvaardigen. O, dat eeuwig te laat berouw en zelf-verwijt!

God zal altijd rechtvaardig zijn in Zijne beloften te vervullen. Hij houdt getrouw Zijn Woord. De kinderen der belofte zullen niet beschaamd worden in hun hopen op den HEERE. Hij zal recht doen Zijnen uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen.

Is en blijft een Drie-eenig God, Vader, Zoon en H. Geest, eeuwiglijk rechtvaardig, dat het ons en de gansche Kerk der Heeren steeds tot troost en blijdschap zij. Zoo is Hij een God van volkomene zaligheid voor allen die de gerechtigheid van Christus en de gerechtigheid des levens beminnen. In gerechtigheid zal ons verheerlijkt Hoofd ons steeds bewaren, beschermen en verlossen. Op Hem zij, in een wereld vol van ongerechtigheid en bedrog, ons oog geslagen en dat we met den dichter mogen zingen:

“Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z’ alom, waar Hij Zijn treden richt.”
De uwe in de banden des Evangelies,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen