Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze God te psalmzingen is goed

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze God te psalmzingen is goed

De psalmen in de eredienst en daarbuiten

27 minuten leestijd

De Psalmen hebben altijd een grote plaats ingenomen in het geestelijk leven van Gods kinderen. Die grote waardering zien we al bij de kerkvaders. Ambrosius zegt van de Psalmen: 'in het geheel van de Bijbel zijn ze als de zon aan de hemel'. Basilius noemt ze: 'een schatkamer vol heilige leringen' en Augustinus: 'totius ecclesiae vox una' (een stem van de gehele kerk). De reformator Luther roemt de Psalmen als 'een kleine Biblia', 'een kort begrip van beide de testamenten'. En anderen duiden ze aan als 'een lusthof', 'een geestelijke apotheek', 'een kleine Bijbel in de Bijbel', 'het Heilige der Heiligen van het Oude Testament' enz. In de Inleiding die onze Statenvertalers schreven voor hun vertaling van de Psalmen, staat er onder meer van:

'Sommigen noemen het een lusthof, apotheek en tresoor of schatkamer der christenen, anderen een anatomie of ontleding der gelovige zielen, een spiegel van Gods menigvuldige en ondoorgrondelijke genade, idem een volkomen samenvatting of kort begrip van de ganse Bijbel, van de Wet en van het Evangelie, of van Gods ware kennis en dienst.'

Het is daarom goed ons te bezinnen op de inhoud en waarde van onze Psalmen, opdat door slijtage het veelvuldig gebruik niet wordt tot - wat Koelman noemde - een 'sleur- en slenterdienst', een vormendienst, waarbij de inhoud geen beleving meer is. Opdat daarentegen de Psalmen een grote plaats krijgen in ons persoonlijke leven en ons hart erdoor geraakt, verklaard en vermaakt mag worden.

De verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament

Daar onze Psalmbundel een onderdeel is van het Oude Testament, doet zich meteen de vraag voor hoe de verhouding is tussen de oude en de nieuwe bedeling van het genadeverbond, dus tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
Het best kan deze verhouding worden weergegeven door twee woorden in hun onderlinge verhouding, namelijk de woorden 'belofte' en 'vervulling'. Deze twee woorden hebben betrekking op één zaak: Gods genade, of nog liever: op één Persoon: Jezus Christus. Deze eenheid is dikwijls veronachtzaamd, ik vrees door gebrek aan kennis van de aard van Gods werk in Zijn Kerk. Hij werkt in zondaarslevens nog steeds door Zijn belovende Woord, dat Hij op Zijn tijd en wijze vervult! Daarom is de taal van de Psalmen nog steeds de taal van Gods kinderen, ook in onze tijd. Ze zijn niet duf en houden het geloofsleven niet tegen, zoals een voorstander van het zingen van gezangen in de eredienst bij de strijd daarover in de Gereformeerde Kerken schreef:

'Helaas, alweer roert zich een zekere oppositie en alweer willen sommigen voor deze oppositie uit den weg gaan. 't Begint in onze kerken een beetje duf te worden... Haast zou ik zeggen: laten dan al die kwaaddunkende menschen, die in hun eigen leidslieden weinig of geen vertrouwen stellen, maar onmiddellijk geloof hechten aan wat De Wekker of De Banier over onze kerken gelieven op te disschen, zich maar gerust bij de Chr. Gereformeerden of Oud-Gereformeerden aansluiten. Als het bij ons zoo treurig gesteld is... welnu gaat dan naar die lieve buren en houdt in onze kerken een Schriftuurlijken opbloei niet langer tegen. In elk geval zijn we dan van veel krakeel en betweterij verlost.'
(Dr. H. Kaajan, in de Utrechtsche Kerkbode, geciteerd door R. van Mazijk in Het vrije lied, een wanklank in de tempelzang, blz. 4)

Ik vrees dat de gezangen die toen een plaats kregen in de eredienst, de gewenste Schriftuurlijke opbloei nu niet bepaald hebben meegebracht, gezien de gang die deze kerken de laatste decennia gemaakt hebben ... Maar dit terzijde. Laten we eerst zien hoe de Psalmen zo'n grote plaats konden krijgen in de nieuwtestamentische Kerk.

Een bijzondere plaats in de Bijbel

God gaf de mens een stem om te spreken, maar ook om te zingen. Augustinus zegt van dit zingen: 'Eén keer zingen is twee keer bidden.' Hij wil hiermee zeggen dat het gezang een bijzondere vertolking mag geven van het innerlijke leven voor Gods aangezicht. In het zingen kan men meer kwijt dan in het spreken. Ligt er in een gedicht al meer zeggingskracht dan in de gewone taal, door de melodie worden ook de gevoelens geraakt. In psalm 18 is daarom sprake van Psalmgezang, daar 't hart door wordt geraakt, en in psalm 147 staat: 't Betaamt ons psalmen aan te heffen, die lieflijk zijn en harten treffen. Daarom gaf de goede God aan verschillenden van Zijn kinderen, maar vooral ook aan David, de gave om de innerlijke roerselen van het zielenleven te vertolken in een verzuchting, een klacht, een bede, een dankzegging of een lofprijzing. En dit was meer dan een gave op het terrein van de taalbeheersing of -kunst. Hij werd hierbij door de Heilige Geest gedreven, zoals we ook in 2 Samuel 23 lezen. David wordt daar genoemd de man die hoog is opgericht, de gezalfde van Jakobs God, en liefelijk in Psalmen van Israël, en hij zegt: De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken en Zijn rede is op mijn tong geweest. De God Israels heeft gezegd, de Rotssteen Israels heeft tot mij gesproken. David heeft als profeet een boodschap van God gekregen. Die boodschap klinkt ook door in zijn Psalmen. Ze zijn van God gegeven, door de inspiratie van Gods Geest. Daarom zegt Elihu: Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht? (Job 35:10).

Hier zijn we meteen toe aan het wezenlijke verschil tussen de Psalmen en het vrije geestelijke lied. In de Bijbeltekst is sprake van inspiratie, waardoor we te doen hebben met Gods onfeilbare waarheid, die Hij gebruiken wil om zondaren te bekeren, te leiden en te onderwijzen, te vertroosten en te sterken, al naar Hij nodig en nuttig acht. Gods Woord is het zwaard des Geestes (Efeze 6) en Christus gebruikt het en leert het Zijn Kerk ook gebruiken. De waarheid erin komt van God. Dit in onderscheid met wat Gods kinderen in later tijd verwoordden als ze hun bevinding vertolkten. Het is het verschil tussen inspiratie en illuminatie, tussen enerzijds de waarheid zoals ze van God komt en zoals ze vastgelegd is door de Bijbelschrijvers en anderzijds het verstaan van die waarheid in de bevinding van Gods kinderen en hun weergave hiervan. God gaf deze Psalmen al aan Zijn oude bondsvolk, de Joden, voor gebruik in de tempel, maar ook om te zingen onderweg naar Jeruzalem, en ook om in het dagelijks leven Zijn werken te ervaren en te bezingen. In de Psalmen zelf horen we hoe ze functioneerden m hun geloofsleven. Zie onder andere Psalm 21:14: Verhoog U, HEERE! in Uw sterkte; zo zullen wij zingen, en Uw macht met psalmen loven. En Psalm 95:2: Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen. En ook in Jesaja 12:2: Ziet, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere HEERE is mijn Sterkte en mijn Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden.

De zanger keerde zich tot God in meditatie, aanbidding of lofprijzing en zong van:
- zonde en genade, ellende, verlossing en dankbaarheid (Psalm 6, 25, 32, 38, 51, 103, 116),
- van Christus (Psalm 2, 45, 72, 89, 110),
- over Zijn lijden en ook over Zijn heerlijkheid (Psalm 22, 40, 69, 16 en 47),
- over de strijdende kerk en de overwinning over de vijanden (Psalm 3, 46, 48, 68, 87),
en dit alles in zuchten, gebeden, schuldbelijden, met een sterk verlangen en in doorleefde lofzangen.

De christenen gingen in dit voetspoor

De christelijke kerk heeft de rijke erfenis die God aan de Joodse kerk gaf, niet veronachtzaamd, maar op waarde geschat en gebruikt in de eredienst. Ze ging daarin niet alleen in het voetspoor van de oudtestamentische kerk, maar ook in het voetspoor van de Koning der Kerk. Christus Zelf zong de Psalmen en ik denk dat wij ze niet goed kunnen zingen als we niet beseffen dat Hij ze ook gezongen heeft. Hij heeft ze op een bijzondere wijze gezongen, want in Hem werden Gods beloften vervuld! De Heere Jezus zong zelfs kort voor Zijn bitter lijden, zo staat uitdrukkelijk opgetekend. Hij zong het grote Hallel, de psalmen 112 tot en met 118, voor Zijn gaan naar Gethsémané: En als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naarde Olijfberg (Mattheüs 26:30). Ja, ook aan het kruis heeft Hij Psalmen geciteerd (Psalm 22 en Psalm 31).

De apostel Paulus geeft de Psalmen duidelijk een plaats in het godsdienstige leven van de nieuwtestamentische kerk, als hij schrijft: Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart (Efeze 5:19) en: Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart (Kolossenzen 3:16). Hij kent de persoonlijke vertroosting en bemoediging erdoor, als hij verblijft in de kerker in Filippi: En omtrent de middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen en de gevangenen hoorden naar hen (Handelingen 16:25). In de samenkomst der gemeente wil hij een goede orde: Wat is het dan? Ik zal wel met de geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden; ik zal wel met de geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen (1 Korinthe 14:15) en: Wat is het dan, broeders ? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging; laat alle dingen geschieden tot stichting (1 Korinthe 14:26).
Ook Jakobus beveelt de Psalmen aan als uiting van het geloofsleven, als hij schrijft: Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? Dat hij psalmzinge (Jakobus 5:13). Zijn hier altijd de oudtestamentische Psalmen bedoeld? Zeker niet alleen. Duidelijk wordt er behalve over Psalmen ook over geestelijke liederen gesproken, hoewel dit dan niet duidelijk over de eredienst gaat. Daarover is nu in later tijd onenigheid ontstaan en daarover worden voortdurend vragen gesteld, waarbij voor de invoering van het vrije lied in de eredienst door sommigen, zoals we al hoorden, zelfs fel is gestreden.

Waarom geen vrij lied in het kerkgezang

Alle eeuwen door is er door sommigen geijverd om de tekst van de te zingen liederen niet te strak te binden aan Gods Woord. Toegegeven moet worden, dat - als men in de volkstaal wil zingen - er toch altijd al sprake is van vertalingen en daardoor van enige inbreng van de vertaler of 'herdichter'. Maar het gaat om een principiële zaak: moet wat gezongen wordt geïnspireerde tekst zijn, die van de zijde Gods, vanuit Zijn Woord, de gemeente in de mond wordt gelegd (a parte Dei), of mag het een vrije verwoording zijn van persoonlijk geestelijk leven, zoals deze of gene van Gods kinderen dit in later tijd heeft bezongen (a parte populi)? Laten we om iets van de afwijzing van de laatste opvatting te vernemen een korte gang door de kerkgeschiedenis maken.

In het jaar 363 stelde de kerkvergadering te Laodicea vast dat men 'geen eigengemaakte psalmen in de gemeente mag voordragen.' Dit besluit werd genomen omdat verschillende sekten 'eigengemaakte liederen' hadden ingevoerd en de Psalmen erdoor op de achtergrond gedrongen waren. Bekend is de wijze waarop bijvoorbeeld de ketter Arius zijn dwalingen ingang liet vinden door zangkoren die zijn opvattingen verwoordden in hun liederen. Augustinus was van mening dat wat de gemeente zingt, zij van God Zelf moet ontvangen hebben. Hij heeft Zijn gemeente daarvoor de Psalmen gegeven, die door de Heilige Geest zijn geïnspireerd. In het jaar 561 bepaalde de kerkvergadering te Braga, dat buiten de Psalmen en andere canonieke geschriften geen dichterlijk voortbrengsel in de openbare godsdienstoefening mag gezongen worden. Dat dit besluit genomen werd, wijst erop dat op dit punt alweer afdwalingen geconstateerd waren. In het jaar 633 werd op het vierde concilie te Toledo, gehouden in de tijd toen het Christendom al ernstig verwereldlijkt was, het gebruik van vrije kerkliederen verdedigd, met het gevolg dat in de Middeleeuwen het psalmgezang als kerklied op de achtergrond geraakte.

Na de Reformatie kregen de Psalmen weer een grote plaats in de eredienst. Luther, die zelf dichtte en componeerde, was evenwel geen tegenstander van het geestelijk lied in de eredienst. Hij hechtte wel grote waarde aan de Psalmen en zei ervan: 'Hier zie je de heiligen in het hart.' Ook herdichtte hij wel Psalmen, maar hij deed dit nogal vrij. Zo werd Psalm 46 tot het ons bekende Een vaste burcht en Psalm 130 tot Aus tiefer Not schrei Ich zu Dir. De kerkelijke gezangenbundel, die in 1524 in Wittenberg ontstond, bevatte slechts zeven psalmen.

Calvijn heeft zorggedragen voor de eerste protestantse psalmbundel. Hij heeft zelf zeven Psalmen berijmd, maar dit werk verder overgelaten aan Marot en Beza. Hij wilde zich beperken tot het Schriftuurlijke, geïnspireerde lied en beriep zich hiervoor op Augustinus. Hij was van mening dat in de kerk alleen uit de Bijbel behoorde gezongen te worden. In zijn Voorrede op de Psalmen schrijft hij: 'Wij kunnen geen betere, noch meer geschikte gezangen vinden dan de Psalmen Davids, welke de Heilige Geest voorgelezen en Zelf gemaakt heeft. Als we deze zingen, zijn we zeker dat God ons de woorden in de mond legt, even alsof Hij Zelf binnen ons zong om Zijn eer te verheffen.'

Marnix van St. Aldegonde schreef voor de Nederlandse situatie: 'Wij zouden ook van harte wensen, dat in Godes gemeente ganselijk niet werde ingebracht of gezongen of gelezen dan hetgeen uit de heilige geloofwaardige Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments eigenlijk getogen is, opdat onze nakomelingen niet worde stof en oorzaak gegeven om een iegelijk naar eigen zin lofzangen te dichten.'

In 1568 besluit het convent van Wezel dat bij het kerkelijk gezang in de Nederlandse kerken de Psalmen naar de berijming van Datheen behouden zouden worden. In 1574 voegde de synode van Dordrecht aan het besluit van 1568 toe dat men geen andere liederen in de kerk zal zingen dan voorkomen in de bundel van Datheen. In 1578 trok de synode van Dordrecht de lijnen nog strakker door aan de genoemde besluiten toe te voegen: 'achterlatende de gezangen, dewelke niet in de Heilige Schrift gevonden worden.'

In 1581 neemt de synode van Middelburg het besluit van Dordrecht in hoofdzaak over, alsook in 1586 de synode van 's-Gravenhage. In 1612 voeren de Remonstranten een bundel van 58 vrije liederen in. In 1619 heeft de Nationale en oecumenische Synode van Dordrecht, gehoord hebbende het verzet der gereformeerden tegen de remonstrantse bimdel, besloten: 'In de kerk zullen alleen de 150 Psalmen Davids, de 10 Geboden, het Onze Vader, de 12 artikelen, de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon gezongen worden.'

In 1807 is de bimdel Evangelische gezangen in de Nederlandse Gereformeerde Kerk ingevoerd en kort daarna verplicht gesteld. De Afscheiding van 1834 vond plaats om de afwijking van de zuivere leer en niet in de eerste plaats om de gezangen. Toch staat de gezangenkwestie er nauw mee in verband, want de Vaders der Afscheiding zijn dikwijls afgezet om hun weigering gezangen te laten zingen. Hendrik de Cock werd definitief afgezet om zijn voorwoord in het boekje van Jacobus Klok, Evangelische gezangen getoetst, gewogen en te licht bevonden. Ook bij de daaropvolgende afzetting van Scholte, Gezelle Meerburg, Brummelkamp, Van Velzen e.a. heeft de weigering om gezangen te laten zingen een belangrijke rol gespeeld. In 1835 gaf ds. Hendrik de Cock een werkje uit onder de titel De zogenaamde Evang. gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de Synodaal Herv. kerk, ja zelfs nog van sommige van Gods kinderen uit blindheid, en omdat zij dronken geworden zijn door de wijn harer hoererijen, nader nog getoetst, gewogen en te ligt bevonden, ja strijdig met onze Formulieren van eenheid en Gods Woord.
Ook Ledeboer kan genoemd worden in de rij van strijders tegen de zogenaamde Evangelische Gezangen, die hij als 'sirenische minneliederen' van groot gevaar achtte voor het geestelijk welzijn van de kerk. Hij werd in 1841 afgezet, omdat hij in 1840 zowel de reglementenbundel als de gezangenbundel van de kansel in Benthuizen had geworpen en onder psalmgezang van de gemeente (Psalm 68:10 en Psalm 103:3) in zijn pastorietuin had begraven. Het mag duidelijk zijn: de tegenstanders waren beducht voor het invoeren van dwalingen, die door het vrije lied tijdens de eredienst te gemakkelijker ingevoerd konden worden.

De psalmen in onze eredienst

In onze openbare erediensten hebben de psalmen nog steeds een grote plaats en het mag duidelijk zijn dat dit een goede gereformeerde traditie is. Bij het gebruik van het woord 'traditie' moeten we evenwel oppassen en ons afvragen of een gewoonte niet tot wet verheven is. Wat is hier traditioneel en wat principieel? Ik heb hierboven trachten aan te tonen dat het een prmcipiële zaak is of men slechts uit Gods Woord zingt, of ook het vrije lied een plaats geeft in de eredienst. Wie kiest voor het vrije lied naast de psalmen, doet een principiële keuze. Het gaat niet aan om degenen die deze keuze niet mee willen maken af te schilderen als 'ouderwets' of 'duf', of als louter 'traditioneel', omdat ze zich louter zouden hechten aan een onbelangrijke gewoonte, zoals H. Bos onlangs (najaar 1997) nog heeft gedaan in het blad Koers. Zonder al degenen die ruimte gaven aan het 'vrije lied' daardoor meteen te verketteren, mag toch gesteld worden dat het hier gaat om een beginsel dat de kerk der Reformatie niet wilde verlaten, omdat men dat wat gezongen werd, als door God in de mond gelegd wilde zien.

Als we nu een ogenblik stilstaan bij het functioneren van de berijmde psalmen, dan is daar nog wel een en ander over op te merken. Allereerst iets over het zingen. Wij zijn gewend geraakt aan de Geneefse zangwijzen, al hebben we uit praktisch oogpunt de ritmische zetting laten vallen. Iemand als Zwingli was evenwel helemaal geen voorstander van zingen in de kerk. Hij wilde liever reciterende koren de psalmen laten opzeggen. Inderdaad behoeft niet alle poëzie gezongen te worden. Waarschijnlijk was dit ook in het oude Israël niet zo. Heeft men de lofzang van Haima, het lied van Debora of de Klaagliederen bijvoorbeeld gezongen? De teksten zijn ons bekend, de melodieën niet. Iets van de Joodse zangwijzen van andere liederen is bewaard in de synagogen. Hun melodieën zijn niet als de onze. Men kent kleine motiefgroepen, die, iets gewijzigd, voortdurend herhaald worden, meest niet meerstemmig, maar 'eenparig' (2 Kronieken 5:12 en 13). In een andere lezing (in deze bundel) wordt daar aandacht aan besteed, dus ik mag het verder laten rusten. In de catacomben zongen de christenen met behulp van oude Griekse toonkunst. Ignatius was voorstander van een beurtzang tussen voorganger en gemeente, zoals men die ook in het Jodendom kende. Ambrosius voerde de antifonariën (refreinen) en responsariën (beurtzangen) in. Athanasius liet zingen met zo weinig toonverandering, dat het meer op lezen dan op zingen leek.

Het gregoriaans, genoemd naar paus Gregorius, is eenvoudig, eenstemmig, met een oratorisch ritme (dat geen strakke metriek kent, maar aangepast is aan de woorden). Het kent acht toonreeksen. Gregorius is ook de paus van het toontekenschrift. Zo zijn er nogal wat verschillen in de wijzen van zingen. Zingen de Joden in hun synagogale zang zonder strak metrum, Calvijn voerde een ritmische zangwijze in, maar hij was tegen meerstemmigheid. Wij hebben de ritmiek opgegeven, maar kennen de kerktoonsoorten (en de pijn in de oren als een organist begeleidt die ze niet kent ...) Toch weten ook wij nog een gevoelig onderscheid te creëren, namelijk in de snelheid of traagheid waarmee gezongen wordt. Al is dit niet meer dan schijn, want de zogenaamde 'vlugge' zingers zingen alleen een noot vooruit en de 'langzame' een noot achteraan, maar voor beiden geldt dat er tussen hun beginnen en hun eindigen evenveel tijd ligt.

Nog een enkele opmerking over de diversiteit in de keuze van de psalmen. Een organist die de psalmbriefjes bewaarde, kwam eens tot de conclusie dat in zijn gemeente maar uit de helft van het psalmboek gezongen werd. De meer onbekende of moeilijker psalmen werden nooit opgegeven en ... zo bleven ze onbekend! Er behoren geen onbekende psalmen te zijn. Niet dat we ze af moeten schaffen, maar we moeten ze alle kennen! Een taak voor leerkrachten die voor de klas staan! En laten we de kinderen dan niet alleen de onbekende psalmen leren opzeggen - want dat doen we in de kerk ook niet - maar laten we ze leren zingen! En de verwijten in de richting van meer of mindere melodieën gaan maar zeer ten dele op. Ik denk dat het meer een kwestie is van goede of geringe psalmenkennis van degene die ze opgeeft. Op de verschillende berijmingen van de Psalmen en de problemen die dit geeft en gegeven heeft, behoef ik nu niet verder ingaan. Ook daarop wordt in een andere lezing nader ingegaan. Wat nog wel onze aandacht moet krijgen, zijn enkele argumenten die in stelling gebracht worden bij het pleiten voor het zingen van het vrije geestelijke lied.

Het zingen van het vrije geestelijke lied

Hoewel het wel erg ver gaat de voorstanders van psalmgezang als duffelingen af te schilderen, zoals we hierboven hoorden, en daarmee de psalmen zelf ook het etiket 'duf' mee te geven, toch gaan er ook nu nog telkens stemmen op die vragen naar het vrije geestelijke lied. Hun voornaamste bezwaar is dat in de Psalmen de naam van Jezus niet genoemd wordt en dat er dus slechts een deel van onze geloofsleer in vertolkt wordt: het deel der belofte en niet dat der vervulling. Dit eerste is onmiskenbaar, maar ik waag dit laatste te bestrijden. Lees over de rijkdom van de inhoud van de Psalmen wat onze Statenvertalers ervan zeiden:

'... want het begrijpt eensdeels zeer heilzame leringen van Gods Wezen, en de heilige Drievuldigheid, van Gods eigenschappen, eeuwige raad, heilig Woord en werken, bijzonderlijk van Zijn barmhartigheid, en de weldaden aan Zijn kerk, en Zijn rechtvaardigheid en oordelen over alle goddelozen; voorts van de Persoon en het zaligmakende ambt van de Messias, onze Heere Jezus Christus, van Zijn eeuwige Godheid, menswording, lijden en sterven, opstanding, hemelvaart, zitten ter rechterhand Zijns Vaders en de uitbreiding van Zijn Koninkrijk onder de heidenen door de predikatie van het heilig Evangelie; wijders van de zondige staat van de mens, van de aard en eigenschap der wedergeboorte, ware bekering, liefde en vreze Gods, idem van de natuur van het ware geloof, vertrouwen en roem in God, van de zekerheid der zaligheid, de strijd van de geest en het vlees; idem van de algemene kerk der Joden en heidenen, en de kerkentucht, van de gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden, opstanding des vleses en het eeuwig leven. Anderdeels vindt men ook in dit boek allerlei heilige, geestelijke oefeningen der godzaligheid, als formulieren of voorschriften van Gods lof en prijs, van dankzeggingen voor ontvangen weldaden, en geloften van dankbaarheid, van zeer vele aandachtige en vurige gebeden tot God, om alles wat tot Zijn eer en der gelovigen zowel bijzondere als gemene welstand zou mogen dienen, voornamelijk in allerlei kruis en bekommernis, met zeer heilige meditatiën en uitermate lieflijke vertroostingen en versterkingen in geloof, geduld en alle godzaligheid; zodat er geen toestand van enig christenmens zal kunnen bedacht of gevonden worden, waarin hij niet uit dit boek naar wens zou kunnen gediend zijn tot bevrediging zijner consciëntie en bevordering zijner zaligheid.'

Wat wordt er in de Psalmen niet bezongen? zo mag men zich wel afvragen na dit gehoord te hebben. Wie van deze rijkdom in de inhoud overtuigd is, moet wel zwaarwegende argumenten op tafel kuimen leggen om het principe te verlaten alleen te zingen wat God ons in de mond legt, dus Zijn geïnspireerde Woord. Het gevaar moet immers niet gebagatelliseerd worden dat door het vrije lied dwalingen worden ingevoerd, zoals al dikwijls is gebeurd!

Anders ligt het voor het zmgen op andere plaatsen dan in de eredienst. In de huiselijke kring zal niemand het willen verbieden dat goede geestelijke liederen uit de schat van de kerk der eeuwen gezongen worden. Werd het maar meer gedaan! Deze plaats leent zich uitmuntend om een goed gebruik te maken van de middelen die we door de gaven van God aan anderen in handen krijgen om voordeel te doen met hun bevindingen of in te stemmen met hun lofprijzingen.
We moeten goed beseffen dat ook hier de wacht betrokken moet worden tegen verkeerde invloeden. Wie kritiekloos alles zingt uit de bundel van Johannes de Heer, kent het vergif van het remonstrantisme niet en laat zich gemakkelijk vergiftigen. Maar er staat ook een groot aantal goede liederen in. Zoek het goede en haat het kwade. Er is zoveel goeds dat verloren dreigt te gaan, dat een opwekking om nog eens goed op onderzoek uit te gaan hier wel op zijn plaats is. Vroeger is op het gezelschapsleven veel gezongen. De tientallen drukken van zangbundels, gevuld met honderden liederen van oudvaders, hebben het veelvuldig gebruik maar zelden overleefd, getuige de flinke prijzen die je nu voor een antiquarisch exemplaar moet neertellen. Ik ben blij dat er al krachtige pogingen in het werk gesteld zijn om hieruit iets bruikbaars op te diepen (maar ook daarvan kunnen we kennisnemen in een andere lezing in deze bundel).
Maar zing thuis toch ook de psalmen! Wat verdrietig als een kind de eerste psalmen op school leert. Wat hebben ouders dan veel laten liggen! En laten we als leerkrachten ons inspannen om de betekenis ook te verklaren. Het is toch ook wel schuld van een leerkracht, als Opent uwen mond, eist van Mij vrijmoedig thuis verklaard wordt als: 'IJs, met je mond open', zoals ik eens van een ouder hoorde. Of als een kind bij psalm 141: Mijn been, met opgeheven handen, denkt zijn been met twee handen op te moeten tillen ...

Ook de Joden zongen in hun huisgezinnen, bij het opstaan (Psalm 3 en 108), op de sabbat (Psalm 92), bij het opgaan naar de tempel (Psalm 120-134) enzovoort. Trouwens de tempelliederen mochten meegenomen worden en weerklinken in mond en hart. Zo zijn bij ons in de Middeleeuwen de souterliedekens (psalmen) uit het klooster gehaald om gezongen te worden door het volk.

Laat het duidelijk zijn dat er plaats moet zijn, veel plaats, voor het zingen over Gods werken met woorden van kinderen Gods uit alle eeuwen, thuis, op school, bij het werk en overal. Het is te begrijpen dat bij officiële openingen, bijvoorbeeld van een vergadering, van een schooldag enzovoort, waarbij ook uit het Woord van God gelezen wordt, gekozen wordt voor het zingen van de geïnspireerde psalmen. Wanneer komt het geestelijke gezang dan nog aan de orde? vraagt misschien iemand zich af die nooit op andere tijden zingt ... De wereld bralt zijn liederen op alle tijden en plaatsen. De vermaning van Augustinus aan zijn zoon Adeodatus, toen hij op het privaat psalmen zat te zingen, mag dan misschien terecht zijn, ik hoop toch dat de woorden van psalm 118:7 nog waarheid zijn, waar gezongen wordt: Men hoort der vromen tent weergalmen van hulp en heil, ons aangebracht; daar zingt men blij, met dankb 're psalmen: Gods rechterhand doet grote kracht. En dit mag men daar ook bezingen in het vrije geestelijke lied. Tot slot nog iets over het gebruik van instrumenten.

Het gebruik van instrumenten

Eerst dan maar de vraag: Is begeleiding van het gezongene wel nodig? De psalmen kunnen ook a capella gezongen worden en in de synagogen gebeurt het zo nog. Luthers ideaal was: vierstemmig zingen. In de Pree Presbyterian Church in Schotland wil men nog niet van orgels in de eredienst weten. Een correspondentieband met de Gereformeerde Gemeenten is in het verleden onder andere daarop afgeketst. Maar er waren in Israël ook verschillende instrumenten in gebruik. Zie slechts in Psalm 150. Een enkele hiervan had iets van een orgel. In Daniël 3:5,10 en 15 staat in de grondtaal: maschrokita, soms weergegeven met 'symfonia'. In Psalm 150:4 is sprake van een ugab, een soort panfluit (?), bij ons vertaald met 'orgel'. In de tempel van Herodes, zegt men, stond een organum pneumaticum, met tien pijpen, die ieder tien toongaten hadden, samen dus goed voor honderd tonen, die men op de Olijfberg kon horen! Toen de eerste orgels in de kerken in gebruik kwamen, kende men een klein orgel als liturgisch instrument en een groot orgel als concertorgel. Bij Rome werd dit ergerlijk misbruikt tussen de delen van de mis en werden 'wulpse en wellustige verzen georgeld en gefigureerd.'

Na de Reformatie mochten de orgels slechts vóór en na de dienst bespeeld worden. En dit was ook nog niet vanzelfsprekend. In Groningen vond men het stichtelijker een ouderling een of twee hoofdstukken te laten lezen. Men was bedacht op stichting voor de dienst en ik denk dat we dat nog moeten zijn. De synoden van Dordrecht 1574 en Middelburg 1581 besloten 'aengaende 't speelen der orghelen in de kerkeken, het gantsch behoort afgheset te worden.'

Op veel plaatsen hebben beeldenstormers de instrumenten niet gespaard. Later gebeurde het dat, op aanraden van predikanten en kerkenraden, de magistraat de organisten gebood niets meer te spelen dat aanstoot of ergernis kon verwekken. Ze dienden de Psalmen Davids aan te heffen, 'dan sus, san soo (...) met verscheydene registers, zwierende'. Nog in 1634 hield psalmdichter Joh. Eus. Voet een rede over Musieam organieam nee partem nee appendieem esse eultus publici ('De orgelmuziek is noch deel, noch aanhangsel van de openbare eredienst'). Toen in 1637 de orgelisten in Leiden gelast werd de gemeente te begeleiden, kwam er een heftige strijd tussen orgelisten en contra-orgelisten. In 1638 besloot de Noord-Hollandse synode: Het orgelspel wordt gehouden voor een middelmatige zaak en zulks wordt overgelaten in de vrijheid van de kerken. Constantijn Huygens schreef in 1640 zijn Ghebruyck of ongebruyck van 't Orgel. Hij vond het bezwaarlijk dat het orgel alleen gebruikt werd voor wat avondbespelingen, waarbij in de donkerste hoeken van de kerk 'ongerechtigheid' geschiedde. Ook het naspelen na de kerkdiensten trok geen mensen, die 'walgend van de quackelen genoodzaakt waren twee uren te sitten' en dus graag naar huis wilden. Nee, het moest het psalmgezang gaan ondersteunen en kon dat, onder meer door zijn volume, heel wat beter dan een voorzanger. Van het psalmgezang zegt hij:

'Inderdaed, het laet sich onder ons veeltijds aenhooren, als ofter meer gehuylt oft gechreeuwt dan menschelick gesonghen werde. De tonen luyden dwars over een, als gevogelte van verscheiden becken. De maten strijden als putemmers, d' een dalende, sooveel d' ander rijst. Daer werd om 't seerst uytgekreten, als oft een sake van overstemminghe ware, ende dat het de meesten souden wegdraegen, met diergelyke onhebbelickheden meer.'

Er bleven evenwel bezwaarden, die alleen correctie van het gezang wilden door onderwijs van de zangers. Men was bang voor nieuwe superstitie. Ook waren de meeste organisten nog rooms. Voetius vond dat het orgel een 'dom geluyt' voortbracht en dat alleen het zingen in gunst en genade kon worden aangenomen. Toch kreeg het orgel in tweede helft van 17e eeuw zijn plaats, hoewel er in afgescheiden gemeenten nieuwe strijd is geweest. Men leze daarover in 'de kleine kerkgeschiedenis'.

Met voorbijgaan aan de moeilijkheden die de begeleiding ook nu nog geeft, wil ik de vraag aan de orde stellen hoe we moeten denken over het gebruik van andere instrumenten in de kerkdiensten. Kort nog een enkele opmerking. Het kan niet de bedoeling zijn de oudtestamentische tempelzang met bijbehorende instrumenten bij ons in te voeren. Daaraan moeten we dus geen argumenten ontlenen. Wie de moeilijkheden onderkent die het orgel met zich meebracht en nog met zich meebrengt als het om begeleiding gaat, zal zich wel wachten voor het scheppen van nieuwe moeilijkheden door invoering van andere instrumenten. En heeft het zoveel voordelen? Gaat het niet om de gemeentezang en de inhoud ervan? Dreigen de instrumenten niet steeds weer te gaan overheersen en de aandacht te vestigen op het instrument of het kunnen van de muzikant?
Niet ieder weet wat dienen is, ook niet op een orgelbank. Alles moet in de eredienst dienen tot Gods eer en Hij wordt verheerlijkt in Zijn eigen werk en dus ook door Zijn eigen Woord. Dit betekent geen afwijzing van allerlei instrumenten voor het gebruik bij psalmgezang en geestelijke liederen op andere plaatsen. Waar kunnen ze beter bij dienen? Laat er gemusiceerd worden in onze huisgezinnen en op andere plaatsen. En laat ze met de mensenstemmen en de eng'lentongen - om het met Van Lodensteyn te zeggen - samenstemmen tot Gods lof en eer.

Ik moet nodig afronden. Wij zingen te weinig. Wij zingen te weinig geestelijke liederen. In de wereld bralt men zijn goddeloosheid uit. Laat het ons verlangen zijn dat over heel de wereld het psalmgezang weerklinkt, zoals Jesaja ervan voorzegt: Van het uiterste einde der aarde horen wij psalmen, tot verheerlijking des Rechtvaardigen (Jesaja 24:16). Zing de psalmen en vraag daarbij God te kennen door te vragen: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht? (Job 35:10).

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's

Onze God te psalmzingen is goed

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's