Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorig jaar - 4 oktober - was collega Teerds 25 jaar werkzaam in het onderwijs. Na zijn dienstperiode werkte hij van 1966 tot 1970 als meester op de lagere school in Borssele. Daarna volgde een korte periode op de Ds. J. Bogermanschool in Dordrecht.In 1972 startte hij als hoofd de opgerichte Ds. Abraham Hellenbroekschool te Zwijndrecht. Per 1 januari 1982 verwisselde hij deze functie voor directeur van de landelijke schoolbegeleidingsdienst voor de reformatorische scholen: een taak bij de Stichting Begeleidingscentrum Gereformeerd Schoolonderwijs.

In gesprek met N.J. Teerds

W ij vroegen hem naar enkele ervaringen vanuit zijn periode binnen het lager onderwijs, zijn werk­

zaamheden binnen het begeleidingscentrum en zijn visie op de toekomstige ontwikkelingen binnen het onderwijs en de schoolbegeleiding.

, -. ^ L/ hebt de ontwikkelingen van ^J^ kleuter- en lager onderwijs tot basisonderwijs meegemaakt.

Hoe hebt u die ontwikkelingen zelf ervaren?

De breuklijn tussen kleuterschool en lagere school heb ik eind zestiger jaren als zeer negatief voor een aantal leerlingen ervaren. De beide scholen stonden over het algemeen op grote afstand van elkaar. De cultuur op beide scholen verschilde behoorlijk. Deze overgang was voor sommige kinderen zeer nadelig en met name deze kinderen hadden vaak een lange periode nodig om in het lager onderwijs hun weg te vinden. Er werd rond de eerste schooldag nogal eens gezegd: "Nu ga je pas echt leren", alsof er op de kleuterschool door de kinderen niets geleerd werd! Het enigszins slechten van deze drempel heb ik voor sommige kinderen als positief ervaren.

^^ ^ Zijn uw verwachtingen ten têjjjsi' aanzien van het basisonderwijs werkelijkheid geworden?

Omdat ik een zestal jaren in het lager onderwijs - door allerlei omstandigheden - zelf klas 1 heb gehad, ben ik met name wat gespitst geweest op de overgang van de kleuterschool naar de lagere school. De verlaging van de drempel is, denk ik, grotendeels gerealiseerd. Wanneer ik echter destijds had geweten wat ik nu weet, had ik zeker wat minder positief gestaan tegenover de invoering van basisonderwijs. De achtergronden, de geest en intentie achter de wetgeving zijn pas na de invoering van de basisschool veel duidelijker geworden.

Dat neemt niet weg, dat ik van mening ben dat er - mede gelet op de maatschappelijke vragen - een aantal positieve aspecten aan het basisonderwijs aan te wijzen is. De noodzakelijke zorg voor de leerlingen, de doorgaande lijn in de leerstof, de plaats van de instrumentale vaardigheden zijn onderwerpen die steeds op planmatige wijze aandacht verdienen in de basisschool als organisatie, mede als verdieping van de vakbekwaamheid van de leerkracht in het basisonderwijs.

Tevens heb ik altijd vragen gehad en gehouden over de brede inzetbaarheid van leerkrachten, omdat de aanpak van de jongste en oudste leerlingen in het basisonderwijs duidelijk een andere vakbekwaamheid vereisen.

Wat zal in de nabije toekomst ^ J ^ de belangrijkste ontwikkeling in het basisonderwijs zijn?

Allereerst noem ik de kerndoelen, die moeten worden geformuleerd. De reformatorische scholen zullen mogelijkheid krijgen om eigen kerndoelen te formuleren. Bij een doelformulering alleen zal het echter niet kunnen blijven. Deze moeten ook een herkenbare plaats krijgen in het schoolwerkplan of anders gezegd: in de schoolpraktijk. Dat zal van de scholen de nodige inspanning vragen. Voor zover nu bekend, zal een en ander eerst in D.V. 1995 gerealiseerd moeten zijn. Het zal echter van de individuele school veel tijd en energie vragen om deze overheidsmaatregel uit te voeren, juist om ook verantwoorde keuzen te maken en aan het schoolwerkplan als een beschrijving van de praktijk gestalte te geven.

Daarnaast zijn als belangrijke maatre-

gelen "Het formatiebudgetsysteem" en "Weer samen naar school" te noemen.

Welke koers zal het reforatorisch onderwijs daarin moeten volgen ?

Bij vele maatregelen zal het noodzakelijk zijn een goede afweging te maken tussen individueel belang als school en het belang van de groep. Wij hebben elkaar als groep nodig om de maatregelen ten uitvoer te brengen. Verzuild onderwijs - daarover is reeds op andere plaatsen uitvoerig gesproken en geschreven - is zo langzamerhand geen automatisme meer. Christelijk onderwijs wordt steeds meer bedreigd. Onderzoek spreekt daar duidelijke taai over. De reformatorische scholen zullen aandacht moeten schenken aan de verdieping van de eigen identiteit. Dat geldt voor alle geledingen: het bestuur, de directie, de groepsleerkrachten en de ouders. Het is gewenst dat scholen gesprekken voeren over christelijke opvoeding en christelijk onderwijs: op school onderling als team, als bestuur, maar ook met de ouders. Het is niet eenvoudig juist in deze tijd met zijn vele niet- en anti-christelijke ontwikkelingen als gezin en school een bijbelse koers te varen. Daarbij kan de school het gezin en het gezin de school van dienst zijn. De dagelijkse praktijk omvat vele activiteiten, die vaak kort duren. Zóveel, dat voor bezinning en doordenking weinig of geen tijd meer over is. In het beleid moet echter ruimte gemaakt worden voor doordenking van de dagelijkse praktijk van opvoeding en onderwijs.

Tijdens uw onderwijsloopaan is de onderwijsverzorging in Nederland tot grote

bloei gekomen. Wat hebt u van de onderwijsverzorging gemerkt tijdens uw werkzaamheden op de lagere school?

Al vrij snel werd ik geconfronteerd met activiteiten van het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum. Omdat ik in klas 1 les gaf, ervoer ik de overgangsproblematiek aan den lijve: verschillende huilende kinderen op de eerste schooldag. Het C.P.S. stimuleerde het om van klas 1 de zogenaamde speelleerklas te maken, als vermindering van de overgangsproblematiek. In Borssele heb ik daar toen enigszins gestalte aan gegeven. Veel geld was er niet beschikbaar. De materialen heb ik toen zelf gemaakt, veelal met behulp van de plaatselijke timmerman. Ook in latere jaren heb ik verschillende cursussen gevolgd bij het C.P.S. Zij hadden namelijk per leerjaar een brochure gemaakt waarin een overzicht van de leerstof en de didactische aanpak beschreven stond. In bijeenkomsten werd een en ander toegelicht en vond er uitwisseling plaats. Die vergaderingen werden meestal in Utrecht gehouden. Deze bijeenkomsten heb ik als een steuntje in de rug ervaren als beginnend onderwijzer. Later heb ik - in mijn periode als hoofd van de Abraham Hellenbroekschool te Zwijndrecht - gebruik gemaakt van toetsen die ontwikkeld werden door het CITO.

In de zeventiger jaren heb ik kennis gemaakt met de schoolbegeleidingsdienst in Dordrecht. Omdat de gemeenten gezamenlijk de dienst subsidieerden, konden wij als reformatorische scholen van deze schoolbegeleidingsdienst gebruik maken. In die periode hebben de reformatorische scholen met hen een gesprek gehad. De besturen van de reformatorische scholen hebben toen besloten geen gebruik te maken van deze samenwerkingsdienst en de ontwikkelingen ten aanzien van een reformatorische schoolbegeleidingsdienst af te wachten.

Hoe hebt u als directeur van het B.G.S. de opbouw van deze reformatorische dienst ervaren?

Ik heb dit werk als zeer verantwoordelijk en enerverend ervaren. Die verantwoordelijkheid richt zich op datgene wat je als dienst uitdraagt naar de scholen.

De werkzaamheden van de medewerkers voor en met de scholen, die gezamenlijk vanuit de reformatorische identiteit willen werken, dienen gericht te zijn op de ere Gods.

Hierbij komt, dat de aandacht de achterliggende jaren steeds meer gericht moest worden op de onderwijsstructuur. Deze onderwijsstructuur wordt steeds meer ter discussie gesteld, waardoor wij als scholen en dienst onze identiteit meer en meer moeten verwoorden. Ook in dit opzicht hebben wij elkaar hard nodig.

Als organisatie is het B.G.S. steeds sprongsgewijs gegroeid. Van bestuur, directie en medewerkers vroeg dat steeds om aanpassing van het beleid, het treffen van de juiste maatregelen en de nodige flexibiliteit.

Waarop moet de verzorging zich vooral toeleggen?

Bij de beantwoording van deze vraag wil ik me beperken tot de schoolbegeleiding. We kunnen constateren dat het leerkrachtberoep in de achterliggende jaren onder grote druk heeft gestaan. Vooral de doorstroming binnen het basisonderwijs noodzaakt dat wij er als begeleidingsdienst moeten zijn voor de ondersteuning van de leerkrachten, die te maken hebben met de verschillen tussen kinderen. De kinderen, die in de groep door verschillende oorzaken problemen hebben, verdienen blijvend onze aandacht. De hulpverlening zal een belangrijke taak blijven voor de schoolbegeleidingsdienst. Ik verwacht dat het binnen dit kader noodzakelijk zal blijven zoveel mogelijk leerkrachtvriendelijke - in de groepssituatie makkelijk inzetbare - materialen te ontwikkelen.

Waar mogelijk kan professionalisering worden geboden aan individuele leerkrachten vanuit eigen opgedane ervaringen en ontwikkelde professie. Daarnaast zal de schoolbegeleidingsdienst zich blijven richten op de begeleiding van teams, door hun schoolspecifieke vragen te beantwoorden.

Behalve deze taken zullen er steeds meer vragen komen in verband met onze uitgangspunten en onze visie op bepaalde vakken en vakonderdelen. IVlede gelet op de ontwikkeling van kerndoelen kunnen en mogen wij er niet omheen.

Tevens zal tijd gevraagd worden voor afbakening en/of samenwerking met

andere instanties die eveneens werkzaamheden verrichten voor de scholen. Daarbij l< an van eikaars kwaliteiten gebruik gemaakt worden, om de scholen zo goed mogelijk van dienst te zijn.

Het onderwijs is sterl< in beweging. In liet voorgezet onderwijs staat de basisvorming

voor de deur. Welke taal< ziet u daarbij voor de onderwijsverzorgingsinsteitingen?

Laat ik beginnen met de opmerking, dat ik de ontwikkelingen, die momenteel binnen de Stichting Dienstverlening Gereformeerd Schoolonderwijs gaande zijn, zeer waardeer. In gezamenlijk overleg wordt nagegaan wat mogelijk is, welke kerndoelen er geformuleerd

zullen worden, eet. Er is in het voortgezet onderwijs heel veel werk te verzetten. ^ Helaas moet ik constateren dat het voortgezet onderwijs nog steeds niet binnen de reguliere schoolbegeleiding valt, maar i een takenpakket vormt van de Landelijke Pedagogische Centra. Binnen het project Begeleiding Voortgezet Onderwijs van de eerder genoemde Stichting wordt veel school-

nabij werk verricht. Andere instanties blijken afstandelijker te functioneren. Mijn wens is echter dat een deel van de begeleiding van het voortgezet onderwijs ook voor de komende basisvorming regulier gaat vallen onder de schoolbegeleiding. Van daaruit zouden dan werkzaamheden kunnen worden gevraagd van de L.P.C.'s en specifieke verzorgingsinstellingen.

In het basisonderwijs en speciaal onderwijs zijn de nota's "Weer samen naar

school" en "Toerusting en bereikbaarheid" verschenen. Zijn dat voor het reformatorisch onderwijs positieve nota 's en hoe kan daar volgens u goed op worden ingespeeld?

Wat betekent positief? Ik kan niet anders constateren, dan dat de verwachte en zo noodzakelijke rust na de invoering van de Wet op het Basisonderwijs en de Interimwet voor het Speciaal Onderwijs niet gekomen is. De maatregelen die nu op stapel staan, zullen veel onrust met zich meebrengen. Slechts minimaal ontdek ik bij deze maatregelen de aandacht voor het kind. De onrust brengt met zich mee, dat snel vergeten wordt dat de kinderen die op school zitten onze optimale aandacht eisen. Maatschappelijke veranderingen vragen echter om maatregelen. Neem bijvoorbeeld de niet te stuiten uitstroom van leerlingen naar het speciaal onderwijs. Voor onze reformatorische scholen is die uitstroom eerst na de komst van reformatorische scholen voor

speciaal onderwijs een feit geworden. Daarbij wil ik opmerken, dat wij qua uitstroompercentage ver achter blijven bij het landelijk gemiddelde.

Toch zullen de maatregelen ook onze scholen treffen. Neem bijvoorbeeld de maatregel "Weer samen naar school". Als deze maatregel er toe bij kan dragen om in goed onderling overleg zoveel mogelijk leerlingen binnen het regulier onderwijs te houden, dan denk ik dat de situatie enigszins terugkeert van voor de komst van scholen voor speciaal onderwijs. Ik hoop echter dat de samenwerking ervoor zorgt dat leerkrachten meer mogelijkheden en materialen geboden worden voor de opvang van deze leerlingen. Het zal duidelijk zijn dat dit alleen bereikt kan worden door een goede samenwerking binnen de regio's, in het kader van "Weer samen naar school". Opnieuw worden we geplaatst voor de opdracht het individuele kind zo optimaal mogelijk te begeleiden. Als dat op een verantwoorde manier kan binnen het basisonderwijs en binnen de mogelijkheid van de teams, is dit op zich geen verkeerde zaak.

De maatregel "Toerusting en Bereikbaarheid" zie ik nog veel meer als een bezuinigingsmaatregel. Er is in de achterliggende jaren gebleken, dat het bouwen van scholen in nieuwbouwwijken een geldverslindende activiteit is geweest. Deze scholen werden vaak slechts voor een beperkt aantal jaren door een groot aantal leerlingen bezocht. Zodra een wijk enigszins vergrijsde, kwam er forse leegstand.

Voor onze scholen is dit niet het geval geweest en hebben kinderen vaak veel gereisd om de school te bereiken. Onze scholen, die wel door deze maatregel worden getroffen, hebben - zoals ik het nu kan bezien - een goede samenwerking met de organisaties nodig om te zoeken naar een voor alle partijen bevredigende oplossing. Misschien mag ik hier nog één opmerking over maken. Helaas wordt

het starten van eigen scholen veel moeilijker als de norm op tweehonderd leerlingen komt te liggen. Hierover is echter nog niet voldoende duidelijkheid en de Onderwijsraad heeft op dit punt ook een zeer kritische opmerking gemaakt. Ook in dezen moeten wij dus afwachten.

p korte termijn zal het formatiebudgetsysteem in het basisonderwijs en speciaal

onderwijs ingevoerd worden. Wat heeft dit te betekenen voor de relatie tussen de directie en het bestuur van de scholen?

De invoering van het formatiebudgetsysteem - zoals ik het nu kan overzien - zal op korte termijn niet direct

grote gevolgen hebben voor een schoolbestuur met één school. Iets anders ligt dat waarschijnlijk voor schoolbesturen met meerdere scholen. Wel moet elk schoolbestuur met de directie een formatieplan maken. Dat brengt overleg over de inzet van het personeel met zich mee. Op welke wijze dat moet gebeuren, zal vooraf duidelijk moeten worden afgesproken. Er moeten namelijk andere besluiten worden genomen dan voorheen. Hoe wordt het personeel ingezet en waar worden de marges aan besteed? Dit kan op bepaalde scholen veranderingen in het beleid met zich meebrengen, waardoor de positie van de directeur enigszins veranderen kan.

Dat kan ertoe leiden, dat de directie iets meer gelieerd wordt aan het bestuur.

Globale uitspraken kan ik daar echter niet over doen, omdat de gewoonten over inzet en plaats van de groepsleerkracht per school verschillend geregeld zijn. Het is mijns inziens daarom van belang per situatie na te gaan welke stappen gemaakt moeten worden om te komen tot een vaststelling van een formatieplan. Verwacht mag worden dat vanuit de organisaties hier handreikingen zullen verschijnen.

Wat is uw grootste wens voor het reformatorisch onderwijs in de toel< omst?

Je ziet veel scholen in Nederland tobben met een identiteitscrisis. Opvallend is de aandacht voor de identiteit op scholen van protestants-christelijke en rooms-katholieke signatuur. Voor velen heeft de betekenis van de grondslag van de school haar waarde verloren. Deze crisis gaat onze scholen niet voorbij. Wat betekent de grondslag van onze scholen (Gods Woord en de Drie formulieren van Enigheid) voor de dagelijkse klassepraktijk? Dat is een vraag die rechtstreeks de individuele leerkracht raakt, maar ook het team en het bestuur. De doordenking daarvan en gesprekken daarover moeten wij niet schuwen, maar op een verantwoorde manier gestalte geven. Organisaties kunnen voor scholen hierin veel betekenen. Hoewel de verantwoordelijkheid bij de scholen blijft liggen, dient dit echter in de komende jaren bij leven en welzijn onze aandacht te hebben. Temeer omdat het normatieve denken voor een groot deel heeft afgedaan en als irreëel wordt beschouwd.

Wij blijven de opdracht houden om als reformatorische (gereformeerde) scholen de zorg voor het kind, de omgang van de kinderen onderling, de aangeboden leerstof, de omgang onderling en dergelijke vanuit Bijbelse normen en waarden inhoud te geven. Vanuit deze normen en waarden weten wij dat wij dit moeten doen in eeuwigheidsperspectief. Wij mogen op onze scholen kinderen in aanraking brengen met het Woord van God. In afhankelijkheid van de Meere - alleen om Christus' wil - kan dat werk gezegend worden tot Zijn eer en heil van de kinderen. Het is mijn hartelijke wens dat veel kinderen iets mee krijgen wat betekenis heeft voor en houvast geeft in hun leven. Allen die bij ons onderwijs betrokken zijn, hebben dagelijks het gebed nodig: "Och Meere, geef nu heil! Och Meere, geef nu voorspoed!" Dan is werken voor en in het reformatorisch onderwijs meer dan alleen geld verdienen of streven naar de beste resultaten met kinderen. Dan wordt het gedragen vanuit het hart voor het welzijn van de kinderen. Ik hoop dat velen zo hun werk mogen doen. Er komt heel veel op onze scholen en leerkrachten af en niet alleen van de overheid. De vragen en problemen van kinderen kunnen veel en moeilijk zijn. Laten wij echter onthouden waarom onze scholen zijn gestart en worden onderhouden. Niet om beter onderwijs, maar wel om verantwoord onderwijs en met name een verantwoorde wijze van opvoeding in de relatie gezin, kerk en school. Deze opdracht zal, zolang wij onze scholen mogen hebben, niet veranderen. Wij kunnen niet stil blijven staan bij een erkenning van deze uitspraak, maar zal gezamenlijk in deze samenleving gestalte gegeven moeten worden.

T. Sterk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1991

De Reformatorische School | 36 Pagina's

In het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1991

De Reformatorische School | 36 Pagina's