Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De straf Gods op de zonde

Vraag en antwoord 10.

Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?

A. Neen geenszins; maar Hij vertoornt zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

Tijdelijke en eeuwige straf is de prijs, waarmee naar Gods waarheid en recht voor de zonde moet worden betaald. Het ene woord, dat alles samenvat, wat deze straf inhoudt, is: de dood.

Dit woord der verschrikking hebben we daarom nader te bezien. Wat is eigenlijk de dood naar zijn wezen. Niet anders dan de verbreking van de levensgemeenschap van de mens met zijn God. Wordt een plant los gerukt van zijn wortel, dan mag zij nog een poosje groenen, maar het einde is het verderf. Zo is de gemeenschap met God de wortel van het leven van de mens. Is de band met God verbroken dan treedt het tegenovergestelde aan het licht in ontbinding en vertering van de gehele mens naar ziel en lichaam. De Schrift noemt dat een vergaan door Gods toorn (Ps. 90).

We zijn gewoon in de dood drieërlei te onderscheiden: de lichamelijke, geestelijke en eeuwige dood. De beide eersten zijn de inhoud van de tijdelijke straf, de laatste is de eeuwige straf.

De dood omvat derhalve veel meer dan men er gewoonlijk onder verstaat. De gevallen mens draagt hem van zijn geboorte af met zich mee. De lichamelijke dood openbaart zich in allerlei smarten, ziekten, jammer en nood van het lichaam, totdat het eindelijk ontbonden wordt en tot stof wederkeert. Hoeveel jammer is er terstond na de zonde over de wereld uitgestort! De kinderen worden al aanstonds met allerlei wee bezocht, en velen sterven voor of kort na hun geboorte weg. Wat ziekten, ongeneselijke kwalen, besmettingen sluipen niet rond, het menselijk bestaan ondermijnend? In dit alles vertoont de dood zijn gelaat: Waren er geen zonden, er waren geen wonden! Benauwdheid en ellende knechten de wereld, doodsnood vaak de volken. De aarde is door bloed gekleurd. Het is de dood, die doorwerkt.

Dan komt voor de mens hier het laatste. Hij sleept zich voort naar het graf. De eenheid van ziel en lichaam wordt verbroken. De mens keert weer tot God zijn Rechter. Naar zijn geestelijke zijde. Het lichaam wordt in het stof gelegd om gesloopt te worden en terug te keren tot stof.

We gaan hier niet in op het probleem van de tussentoestand, gelijk dat in onze dag aan de orde gesteld wordt. We volstaan slechts met de opmerking, dat men o.i. de Schrift toch wel danig verwringen moet om niet een bewuste tussentoestand in beide opzichten (zalig en rampzalig) te erkennen. Verder vereist dit onderwerp een aparte bespreking.

Zo werkt de dood in het gehele leven tot in der eeuwigheid.

Onder de geestelijke door wordt verstaan het geestelijk gescheiden leven van God. De gevallen mens ligt gekluisterd in de banden van de zonden en van satan. Hij ligt midden in de dood, door zijn vijandschap en onwil in de totale onmacht om iets goeds voort te brengen, waarom hij voor God verfoeilijk is. Al de kostelijke gaven der ziel zijn weg. Houdt God Zijn algemene genade in, dan zinkt hij onder de dieren. Zijn verstand is verduisterd, zijn wil is verkocht onder de zonde, zijn hart wordt verteerd door onvrede. Het allerergste bewijs voor de doodslaat van een mens is wel, dat hij rustig in de doodslucht, die zijn bestaan afgeeft, leven kan. Gaan we beseffen wie we zijn, dan kunnen we het bij onszelf niet meer uithouden, zo min als iemand leven kan in een kamer waar een ontbindend lijk zijn doodslucht verspreidt.

Tenslotte is de eeuwige dood het einde van alles zonder zelf ooit een einde te hebben. Gods Woord spreekt over een eeuwig verkeren in de pijnen, een kauwen van de tong van dorst, het eeuwig van God gescheiden zijn. Hoort de rijke man: Ik lijd smarten in deze vlam. Eeuwig van God weggestoten, eeuwig vol zelfverwijt, onder eeuwige aanklacht van het geweten, alle gemeenschap dervend. Vreselijk, om eeuwig God te haten, die men heeft moeten liefhebben. — Het is een kwalijke zaak om aan dit duidelijk Schriftgetuigenis te tornen.

Op de grote dag, dat Christus de wereld oordelen zal, zal ook het lichaam met de ziel verenigd worden. Als geen genade tussenbeide gekomen is, zullen ze gaan in de eeuwige pijniging, waar de worm niet zal sterven en het vuur niet wordt uitgeblust.

Dat met het eindoordeel een algehele vernietiging van de goddelozen zou plaats vinden moet toch wel eerst in de Schrift ingelegd worden, wil het er uit afgeleid kunnen worden. Daarbij strijdt het ook volkomen met het geopend en gescherpt geweten, dat voor het Woord vallend juist zich het eeuwig oordeel waardig keurt. Daarom is het zo treffend, dat de onderwijzer hier de Schrift laat spreken: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der wet om dat te doen. De letterwijze wil er wat afslijten, Gods gemeente aanvaardt en valt. Bij de verbondssluiting tussen de Ebal en de Gerizim moesten de stammen Israels niet alleen hun Amen uitspreken op de zegen van het verbond, maar ook op de vloek (Deut. 27). — Zo stelt God een afgesneden zaak. Waar God overtuigt moet de mens sterven de lichamelijke en eeuwige dood. Velen leven helaas halfdood voort en komen daarom niet tot de geboorte van Christus. De Geest van Christus overreedt echter volkomen, ontneemt ons de rust, doet ons omkomen met onze bekering en zo veel meer en onvoorwaardelijk Amen zeggen op het oordeel Gods, opdat Hij de vloekdragende Borg in ons hart de plaats kan doen innemen, die Hem toekomt. Erkennende onze verdoemenis erkennen we het Lam Gods, waaraan we voor eeuwig genoeg hebben. We blijven Amen zeggen op het „Vervloekt is hij ... ", maar een ander Amen overstemt het: het Amen op het „Het is volbracht".

We willen nu nog een opmerking maken over de tijdelijke straffen, die bestaan in allerlei druk, moeite en tegenspoeden.

In het algemeen beschouwd zijn ze vrucht van de zonden. Maar toch houden ze voor de wereld heel iets anders in dan voor de Kerk Gods. Beiden ondervinden de gevolgen van de zonde, maar daarom is het voor beiden nog niet gelijk. Buiten Christus heeft de mens ze te zien als straf van de wrekende gerechtigheid Gods, Die de goddeloze niet onschuldig houdt. De tijdelijke straffen zijn voorboden van de eeuwige straf en manen tot bekering. We hebben hierop wel acht te geven, willen we in de zielszorg niet pleisteren met loze kalk, of ook onszelf niet bedriegen voor de eeuwigheid. Buiten het geloof in Christus is er geen troost in smart en beproeving. Daarom klinkt de oproep: Bekeert u en gelooft het evangelie. En ja, daarbij gaan wij er onderdoor, maar zo wordt genade genade!

, Wat wordt het voor het geloof alles anders. Zeker, alle kruis en druk is, op zichzelf gezien, gevolg van de zonde, en als zodanig zal ook Gods kind er het bittere der zonden in proeven, maar nu komt toch al deze moeite en druk voor de ziel, die Christus toebehoort, in een ander licht te staan, n.l. het licht der genade. Het geloof mag zien de Vaderlijke hand, die dat alles toezendt, en... dan kleeft er honing aan de roede. De Heere doet de roede neerkomen op Zijn kind, opdat het bewaard worde voor de boze en gezegend zal worden met Zijn liefde.

Wanneer twee hetzelfde lijden is het daarom nog niet altijd hetzelfde. De pelgrim naar Sion wordt opgewekt om te zien, dat de prikkel van de dood uit het lijden is weggenomen: „Als wij geoordeeld worden, zo worden wij van de Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet veroordeeld worden".

Alle kruis en druk wordt door de Heere in genade dienstbaar gemaakt aan de zaligheid der Zijnen. „Ik zal ze met doornen omtuinen".

Zo moeten Gods kinderen vaak door diepe wegen. Als ze echter in de smeltkroes zijn, zit de Smelter er bij. Wat zal de pelgrim naar Sion dan daaruit leren? Allereerst mogelijk wel om God niets ongerijmds toe te schrijven, om juist bij het ter harte nemen van deze les te bemerken, dat het vlees met de begeerten gekruisigd moet worden. Zo verootmoedigt het lijden. „Door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt", wist David te belijden.

Ook wil God de Zijnen in deze weg leren om te blijven staan op de genade, ook al wil de duivel ons er van weg halen en met slaafse vrees vervullen. „Neen, mijn God doet mij geen kwaad meer, satan, ga maar naar mijn Advokaat en zeg Hem maar wat je mij wilt wijs maken".

Verder wordt ook geleerd in de weg van kruis en druk door de gelovige de lijdzaamheid te betrachten. En hij wordt geoefend om de voetstappen van zijn Immanuël te drukken.

Tenslotte wordt Gods Kerk vaak in velerlei gevaar en nood gebracht, opdat de heerlijkheid Gods in de verlossing daaruit moge schitteren.

Zalig als we door genade een geoefend oog voor al deze dingen hebben ontvangen, dan worden ons de diepste beproevingen door genade vaak de beste tijden. Wereld en vlees kunnen dat niet verstaan, maar daarom gaat het ook langs de weg van de kruisiging van het vlees. De uitkomst loont de strijd. Want zo worden Gods kinderen gewaar welke God in Christus ze hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's