Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kwestie-Wiersinga

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie-Wiersinga

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verontrustende publikaties.

Het begon in 1971 met een promotie aan de Vrije Universiteit op een proefschrift over De verzoening in de theologische diskussie, waarin de voldoening, de verdienste en de plaatsvervanging van Christus niet-bijbelse gedachten werden genoemd.

Natuurlijk werd de vraag gesteld, hoe een gereformeerd predikant als dr. H. Wiersinga dit gevoelen in overeenstemming kon brengen met zijn ondertekening van de belijdenis. Er werd in en buiten de Geref. Kerken in Nederland scherp gereageerd.

Er was een kwestie-Wiersinga ontstaan, waar kerkelijke vergaderingen mee te maken kregen. De generale synode van de Geref. Kerken kon zich daar niet aan onttrekken. Zij benoemde een commissie om met dr. Wiersinga te spreken en deed een verklaring uitgaan om de kerken gerust te stellen door met nadruk te bevestigen wat in de belijdenis staat en wat in het avondmaalsformulier de enige grond en het fundament der zaligheid wordt genoemd: dat God in zijn oneindige goedheid zijn Zoon heeft gezonden tot een verzoening van onze zonden, op Hem ons aller ongerechtigheid deed neerkomen en Hem, die geen zonde gekend heeft voor ons tot zonde heeft gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem, en opdat wij, door Hem tot God bekeerd, een nieuw leven zouden leiden.

Wiersinga bleek bereid te zijn hiermee in te stemmen. Op een enkel punt corrigeerde hij zichzelf, maar zowel in een tweede publikatie (Verzoening als verandering, 1972) als in een artikel (De plaatsbekleding in diskussie, 1972) handhaafde hij zijn opvatting en verdedigde hij die tegen de theologische kritiek die van verschillende zijden gekomen was. In dit tweede boek trachtte hij zijn visie zo beknopt en verstaanbaar mogelijk weer te geven en de ethische consequenties breder uit te werken. „De gegeven verzoening doet ons een bruikbaar, effektief model voor onze tussenmenselijke verzoening aan de hand” (blz. 19).

Wiersinga is het eens met wat reeds door vele anderen tegen de leer van de verzoening door voldoening is ingebracht. Het zou in strijd zijn met Gods liefde, als Christus had moeten sterven om aan Zijn eer of aan Zijn recht te voldoen. Golgotha is wel de plaats van het gericht, maar men zou dan niet moeten denken aan een oordeel van God dat op Jezus neerkomt. Wij mensen komen in de crisis, voor ons wordt het kritiek. Jezus riep onze schuld te voorschijn en sinds het kruis kunnen wij daar niet meer onder uit.

Het was Gods bedoeling niet dat het lijden of zelfs kruisiging werd. God wilde anders, maar de mensen hebben niet anders gewild.

Is het sterven van Christus dan geen offer? Bij Wiersinga vinden wij een heel vreemde beschouwing over het offer. Bij Israël zou het offerbloed symbool zijn van het vergoten bloed dat aan de handen van de offeraar kleeft. In zijn tweede boek zegt hij hiervan: „Deze wordt door zijn offer gekonfronteerd met zijn bloedschuld en de bedoeling van de cerenomie is dat de kettingreaktie van het bloedvergieten door deze konfrontatie gestopt wordt. Dat gebeurt uiteraard niet magisch, buiten de offeraar om.

Offeren is voor de Israëliet namelijk een erkenning van zijn schuld, een belijdenis van zonden die zijn omkeer (bekering) tot uitdrukking brengt” (blz. 41).

Het offer van Christus is dan geen zoenoffer dat voor ons en in onze plaats aan God gebracht is. Christus offerde Zich namens God voor mensen op om hen door „deze moord van Golgotha” te ontmaskeren als moordenaars die zich vergrijpen aan hun medeschepselen en daarmee aan God, en om hen zo tot inkeer te brengen.

Heel Zijn werk is gericht op de verandering van de mensen. Er gaat een schok-effect van uit. Judas loopt als eerste een schok op en hij spreekt de eerste schulubelijdenis met betrekking tot deze Veroordeelde uit. De tweede is Petrus.

Als Wiersinga met Dorothee Sölle nog wel van plaatsbekleding wil spreken -niet van plaatsvervanging - bedoelt hij dat in de zin van solidariteit, van verbondenheid in lot en gehoorzaamheid. „Zijn plaatsbekleding is inklusief. Zij roept ons op tot éénzelfde gehoorzaamheid en trouw, éénzelfde lijden en heerlijkheid”. Hij is de Voorloper en het komt op de navolging van Hem aan.

De betekenis van het werk van Christus is dat Hij de verzoening op gang gebracht heeft. Zijn daden gaan onze daden vooraf. Maar de verzoening kan zich niet anders voltrekken dan in onze bekering en vernieuwing. Verzoening als verandering!

Hoe verstaat Wiersinga het kruiswoord: „Het is volbracht”? Hij heeft de zijnen liefgehad tot dit einde en daarmee Gods verzoenende daad gesteld. Dat wil nog niet zeggen dat niermee de verzoening zélf een feit geworden is. Daarvoor zijn ook mensen nodig die de uitgestoken hand aangrijpen. Mensen die beschaamd en dankbaar reageren op deze schokkende aktie van God” (blz. 33).

Dit zijn maar geen nieuwe accenten, dit is een nieuwe leer van de verzoening -die overigens maar voor een deel nieuw is. Wiersinga diende haar aan als een alternatieve verzoeningsleer.

De theologie moet ruimte hebben voor haar voortgaande bezinning. Maar heeft een predikant het recht om een leer voor te dragen die zo direct ingaat tegen de belijdenis van de kerk? Dat zou alleen maar kunnen, als hij de Schrift aan zijn zijde had.

Enkele motieven.

In het tweede boek van dr H. Wiersinga komt nog meer uit dan in het eerste, wat hem eigenlijk bezielt.

Het geloof is in een crisis geraakt. Dat is niet zozeer een crisis van de geloofsbeleving als wel van het geloof als voorstelling. Er is een vervreemding van de geloofstradities die zowel binnen als buiten de christelijke gemeente ervaren wordt. De kerktaal is voor ons een vreemde taal, een taal die zich niet dekt met de taal van vandaag. Daarin ligt een hindernis voor het verstaan van het evangelie, zodat de weg wordt geblokkeerd tot een werkelijk horen en een daadwerkelijke gehoorzaamheid. Het gaat er dus om het zo verstaanbaar te maken, dat wij in onze eigen taal voor de keus geplaatst worden en in onze eigen taal kunnen antwoorden.

Er is een aanwijsbare vervreemding ten aanzien van de voorstelling van onze verlossing door Christus. Het is maar niet de vraag naar het „hoe”, maar naar het „wat” van de prediking.

Dan meent Wiersinga het woord verzoening - ook voor hem een van de centrale bijbelse woorden - te mogen weergeven als verandering: mensen en wereld veranderen.

Het gaat om concrete verandering.

Daarom is de uitwerking in de richting van de menselijke verhoudingen noodzakelijk.

De ondertitel van het tweede boek is: Een gegeven voor menselijk handelen. Gods verzoening in Jezus heet een patroon voor ons optreden.

Wie de nadruk legt op het volbrachte werk van Christus waardoor zondaren met God verzoend werden, kiest volgens Wiersinga voor een objectieve verzoeningsleer en kan onze situatie niet meer als een open situatie zien. Het beslissende is dan buiten ons om gebeurd. Er zou weinig voor nodig zijn om daarvan uit te gaan als van een feit in het verleden en rustig verder te leven met een goedkope genade.

Misschien was vrees zijn raadgeefster en heeft hij hierom het aandeel van de mens in de verzoening naar voren willen brengen: wij komen eraan te pas met onze reactie van berouw en geloof.

Hiermee is hij tegelijk geheel in de lijn van de nieuwe theologie, die aan de mens als „partner van God” een niet geringe plaats toekent. Wat Nederland betreft denken wij vooral aan Kuitert.

Evenals Bonhoeffer wil Wiersinga een denken in dienst van het doen.

Hij schrijft: „De verzoening tussen God en mensen zoekt partners, die opnieuw het verbond aangaan. Koöperatoren in Jezus’ Geest, die van hun kant het grote werk van ae wereldverandering weer opnemen” (blz. 32).

Als dr Wiersinga blijk geeft van zijn zorg voor de verstaanbaarheid van de boodschap van de Bijbel, kunnen wij daarin komen. Als studentenpredikant in Amsterdam weet hij er alles van! Wanneer de verzoening ter sprake komt, zijn er vragen en bedenkingen genoeg.

Wij nemen er nota van dat het hem niet te doen is om een aanvaardbaar maken van de bijbelse boodschap door de wezenlijke hindernis te verdoezelen. Het gaat om het verstaanbaar maken. Intussen geeft het te denken dat hij ons stelt voor het probleem van de inhoud (het „wat”) van de prediking. Hij zegt het niet alleen anders,. hij zegt ook iets anders.

Dr. H. M. Kuitert, die op dezelfde wijze te werk gaat, is van oordeel dat de effectieve verzoeningsleer van Wiersinga het onschatbare voordeel heeft, dat zij ons vandaag aanspreekt.

Maar daar is de waarheidsvraag niet mee beantwoord. Een nieuwe vertolking van het evangelie zou velen ook kunnen aanspreken, omdat er iets in is van een evangelie naar de mens. Als het een voorstelling is waarbij meer aan de mens wordt toegeschreven, moeten wij daar zeker op bedacht zijn.

De hervormde theoloog dr. C. van Leeuwen schreef: „Dringt men deze aanstotelijke gedachte - van de vreemde vrijspraak. de verzoening van onze schuld door het offer van de Middelaar - in zijn streven om de boodschap van de Heilige Schrift voor de moderne mens verstaanbaar en aanvaardbaar te maken, naar de achtergrond, dan snijdt met het hart uit het evangelie”.

Ernstige bezwaren.

In dit artikel is de opvatting van Wiersinga niet volledig te bespreken en te weerleggen. Toch kunnen wij het niet bij enkele constateringen laten.

Als wij de Schrift voor zichzelf laten spreken, is dat eigenlijk al genoeg.

In Jes. 53 : 5 wordt van de knecht des Heren gezegd: De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem en door zijn striemen is ons genezing geworden; in Jes. 53 : 6: Maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen.

In Marc. 10 : 45 staat: Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen. In 2 Cor. 5 : 21: Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. In Gal. 3 : 13: Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: vervloekt is een ieder die aan het hout hangt.

De bijbelse boodschap van de verzoening is zo duidelijk, dat het niet aan te nemen is dat de kerk van Christus zal wijken voor een theologie die bestrijdt, dat Christus als Middelaar en Borg van de Zijnen in hun plaats heeft gestaan, hun schuld heeft gedragen en hen met God heeft verzoend.

In zijn dissertatie gaf Wiersinga een interpretatie van de teksten die in geding zijn, maar zo gewrongen, dat men zich afvroeg, of zijn visie inzake een verzoening zonder voldoening hem niet dermate heeft gegrepen, dat de teksten gingen zeggen wat hij bedoelde. Het was een bevooroordeelde exegese. Een van de sterkste bewijzen van een vooropgezet standpunt was de verklaring van Jes. 53 : 6 en 10 vanuit het „populaire vergeldingsdogma”, die hij gelukkig teruggenomen heeft, al komt dit hoofdstuk bij hem ook nu nog niet tot zijn recht.

De vele Schriftwoorden over het sterven van Christus voor onze zonden trachtte Wiersinga zo uit te leggen, dat God niet de dood van Christus wilde, maar uitsluitend wij. Waar sprake is van onze zonden als oorzaak van de dood van Christus, zou het niet gaan om Gods toerekening van de zonde aan Christus en Zijn gericht daarover, maar alleen om de zonde van het zich vergrijpen van de mensen aan Jezus Christus.

Dr. H. N. Ridderbos zegt hiervan, dat hij niet alleen aan de eigenlijke kern van de nieuwtestamentische verzoeningsleer voorbijgaat, maar deze ook weerspreekt (H. N. Ridderbos, Zijn wij op de verkeerde weg? 1972, blz. 20). De paulinische leer aangaande de verlossing wordt van een van haar diepste dimensies beroofd, wanneer men het gesteldzijn van Christus in het gericht Gods, vanwege de vloek der wet en vanwege Gods toorn over de zonde, als niet ter zake verwerpt.

Ook met betrekking tot de woorden over de dood van Christus als zoenoffer en als losprijs zijn de uiteenzettingen van Ridderbos helder en waardevol. „In het zoenoffer gâât het over de erkenning van de door de zonde aangetaste gerechtigheid van God en over de zonde-uit-delgende, rechtvaardigende, kracht van het plaatsbekledende offer” (blz. 36).

In het boek Verzoening als verandering leest Wiersinga in de woorden van de gelijkenis: „Mijn zoon zullen zij ontzien” (Marc. 12:6), dat God hoopt dat de mensen Zijn Zoon niet zullen doden, terwijl hij centrale teksten laat rusten.

Daar komt bij dat hij aan de reformatorische verzoeningsleer die hij afwijst, geen recht doet.

De leer van de plaatsbekleding van Christus die de kern van de verzoeningsleer is, leidt in de gereformeerde confessies niet tot objectivisme. Laat ik met één verwijzing naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis mogen volstaan. De leer van de verzoening door voldoening wordt in art. 20–22 niet „voorwerpelijk” beleden, want het werk van de Heilige Geest Die ons door het geloof tot de kennis van deze grote verborgenheid doet komen (art. 22), is er onlosmakelijk mee verbonden. Dit geloof kan niet ledig zijn in de mens: het is een geloof dat door de liefde werkt (art. 24).

Als wij beseffen wat het Christus gekost heeft om ons met God te verzoenen, is de genade voor ons niet goedkoop. Dan zal Zijn offer in heel ons leven effect hebben. De reformatorische leer van de verzoening door het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, is werkelijk geen dood kapitaal.

Tenslotte moet gewezen worden op de bedenkelijke strekking van de leer die Wiersinga voordraagt.

Volgens hem brengt Christus de verzoening op gang. Hij ijkte door Zijn vrijwillig offer het nieuwe patroon dat de wereld zou overwinnen. Wij worden tot eenzelfde gehoorzaamheid en trouw, lijden en heerlijkheid geroepen als Hij. De verzoening van God met de mensen en de verzoening van mensen onderling zouden te vergelijken zijn met de door een boog verbonden pijlers van een brug. Zo stelt hij het in Verzoening als verandering. In het proefschrift werden soortgelijke gedachten naar voren gebracht.

Wat gebeurt hier? Het zwaartepunt wordt verlegd van wat eenmaal voor ons gedaan is naar wat bij ons en door ons geschieden moet. Dan zouden wij voor een belangrijk deel aangewezen zijn op onze realisering van de verzoening, ons „verzoeningswerk”. Dat is voor ons onaanvaardbaar, want hier staat het reformatorische „door genade alleen” op het spel!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1973

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

De kwestie-Wiersinga

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1973

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's