Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij hebben deze schatinaarden paten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons. 2 Kor. 4 : 7.

Wij kregen de vorige week een blad toegezonden, waarin een stuk voorkwam van de hand van Ds. F. Bakker te Driebergen. Tevens werd verzocht dit stuk, dat met zeer grote waarschijnlijkheid het laatste zal zijn, dat door Ds. Bakker geschreven is, in De Banier te willen opnemen. Een meditatie zoals anders is het wel niet. Het is een afscheidswoord, maar toch aan de hand van een gedeelte uit Gods Woord.

Aangezien Ds. Bakker, die lijdende is aan een zeer ernstige ziekte, waarvan geen genezing meer te verwachten is, meermalen voor De Banier een meditatie schreef en hij voorts de S G P eeu warm hart toedraagt, alsmede omdat velen uit onze lezerskring hem ook wel persoonlijk zullen kennen, meenden wij aan de tot de redactie gerichte verzoeken te moeten voldoen. Ds. Bakker schreef dan als volgt:

Nu de krachten al minder worden, zal het wellicht de laatste keer zijn, dat ik mij in ons gemeenteblad tot u mag richten. Ik had nog graag één keer in uw midden het Woord bediend, maar dat is nu lichamelijk onmogelijk geworden. Toch ben ik dankbaar, dat ik me nog schriftelijk mag uitdrukken, hetgeen ik niet anders kan zien dan als een woord van afscheid, want ik gevoel dat de ziekte en de pijn al meer doorzet. En gelukkig, dat niet alleen. Maar er is in de smart dikwijls een blijdschap in God, die ik voor de gezondheid niet zou willen ruilen. De hemel komt steeds dichter bij en de aarde wordt steeds minder waard.

Reeds voo rdat we de: mtzettende boodschap vernamen, kr eg ik op een middag de rust in God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest zo sterk te ondervinden, dat ik wel gevoelde niet ver meer te zijn van de rust, die er zeker overblijft voor het volk van God. En sinds ik het weet, is de Heere soms zo dichtbij, dat ik Zijn stem reeds gehoord heb, die zeide: , , Ga in, in de vreugde uws Heeren". Sterven is God ontmoeten. Maar er zijn tijden, dat mijn ziel zeer begeert om God te ontmoeten. O, wat een wonder, want wie ben ik, dat de Heere mij zo overvloedig bedient? Niets is er hier van mezelf bij. Niets, niets. Maar dat is nu juist mijn geluk. En dat zeg ik nu ook tot bemoediging voor degenen, die niets hebben.

Dit wil echter niet zeggen geliefden, dat we dan ongevoelig zijn voor de scheur, die de dood meebrengt. Erzijn ook tijden dat mijn lieve vrouw en ik samen zitten te wenen vanwege dat ontzettende scheiden. Zo is het ook met mijn geliefde familie. En ik weet, dat het u, gemeente, ook zeer zwaar valt om los te laten. Van mijn kant is dat tegenover u hetzelfde. Met diepe ontroering schrijf ik u dit. De liefde kan niet missen. En daarvan ben ik overtuigd, dat er liefde tussen ons heeft gewoond. Ik mag zelfs geloven (o, wat een ambtelijke blijdschap aan het einde der baan) dat er zegen gevallen is door mijn gebrekvolle arbeid.

Wat mezelf betreft, hoe graag was ik nog bij u gebleven. Toen ik op een nacht geen pijn had, werd ik bepaald bij het woord uit Openbaringen, dat er geen tempel meer zal zijn, maar dat God Zelf de Tempel zal wezen en het Lam. Met deze tekst had ik ge dacht en begeerd de nieuwe kerk te openen. De prediking was dan hier op neer gekomen, dat elk Godshuis op aarde moet wegvallen, om u er op te wijzen dat onze nieuwe aardse tempel dienst zal mogen doen voor die hemelse Tempel. Maar de Heere heeft het anders gewild en deze tekst toch aan mijn ziel toegepast, door mij los te maken van ons nieuwe kerkgebouw en te verbinden aan die eeuwige Tempel. Leest u het eerste gedeelte eens van 2 Korinthe 5. En ook 2 Korinthe 4, waarmee de Heere mij zo rijk heeft vertroost voordat we de tijding van ongeneeslijkheid ontvingen.

Ja, wat mij betreft, ik was nog graag bij u gebleven. Maar de Heere heeft gezegd: „Zo is het goed". En nu heb ik ook gezegd: , , Zo is het goed". Het elfde hoofdstuk uit mijn boekje , , Gebedsgestalten" waarin het gaat over Mozes, die het aardse Kana& n niet binnen mocht gaan, moest ook in mij bewaarheid worden. Toen ik nog in het ziekenhuis lag, heeft mij dat zo aangegrepen en'k moet eerlijk zeggen, dat ik voor de tijd nooit veel moed heb gehad, ook al hoopte ik en al hield ik telkens weer aan het leven vast. Toch is de Heere een Hoorder der gebeden geweest voor u, die zo dikwijls voor mij aan Zijn troon werd gebonden, want de Heere gaf dat ik nog dikwijls Zijn Woord mocht prediken na de terugkeer uit het ziekenhuis. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten. Ik denk bij dit woord aan de gelijkenis van de man, die een schat in de akker vond. Men deed toen zijn schatten van goud of zilver ineen aarden vat en verborg dat in de aarde. Een aarden vat was maar een goedkoop vat en erg breekbaar. Het zat toch maar onder de grond. Het ging ook niet om dat vat, maar het ging om de schat. Dat aarden vat was maar een verpakking. Het was niet zo erg wanneer het brak, als dan de schat maar bewaard bleef. Die schat, waarvan Paulus spreekt, is de ambtelijke bediening aangaande de prediking, die de drieënige God tot inhoud heeft. En dat vat, daarmee vergeUjkt Paulus zichzelf. O, wat een tegenstelling, de grootheid van het ambt en eigen onvermogen. Wat een tegenstelling, die eeuwige schat en dat breekbare vat. Dat vat is slechts een zwak instrument, dat ieder ogenblik kan breken. We hebben deze schat in aarden vaten. Maar hoe schielijk kan het worden: we hadden deze schat in aarden vaten.

Zo heeft God het gewild, , , opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons", zegt Paulus. Want dat vat komt alleen tot zijn doel als de blik van de dienaar Gods is afgewend en alleen op die Schat gericht. Zeker, dan vallen er zielebanden met hem die dat Woord mocht uitdragen. Als het gestrooide zaad van Gods Woord in het hart is gevallen, wie kan dan de prediker vergeten? En het omgekeerde is niet minder waar, want wat is het voor zulk een zwak instrument een ambtelijke vreugde als het bemerkt mag worden, dat het Woord naar God drijft. Maarzezullensamen toch alleen in die Schat eindigen en het zal juist het leven naar God zijn, dat hen samen verbindt.

En daarom, geliefde gemeente, wie ben ik, dat de Heere mij heeft willen roepen en willen gebruiken tot dat heerlijke ambt? O zeker, er is ook ambtelijke bitterheid geweest en ook ambtelijke zonde. Maar nogmaals, wie ben ik, dat de Heere nog wat met mij heeft willen doen? In mijn studententijd heb ik wel eens gezegd: , , Als ik dan maar even, al is het dan maar even eenverloren mens mag toeroepen: , , Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houd aan, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven". Ik wist toen niet goed wat ik zeide wat de tijd betreft, want de strijd met het einde op zulk een leeftijd is zwaar geweest. Maar wat de inhoud aangaat, de Heere heeft deze wens vervuld. Al is de ambtelijke arbeid dan ook kort geweest, ik mag toch geloven, dat het een tijd was in de gunst van mijn Zender. En als dan het aarden vat gebroken wordt, zal het dan klagen? Neen het zal veeleer danken, dat het verwaardigd werd om die schat te dragen en uit te dragen.

En nu geUefden, wat doet u met die schat van Gods Woord als straks het aarden vat verbroken wordt? Het gaat niet om het vat, maar om de schat. Laat dan het vat maar wegvallen, als u de schat maar moogt overhouden. Want dan heeft het vat zijn werk gedaan. Dan is het de eeuwige Koning der Kerk, Die het Zelf heeft gezegd: , , Ik zal u geen wezen laten". Want dan zijn er banden, die in Hem eeuwig zullen blijven. En waar nu uw schat is, aldaar zal uw hart zijn. Dat is nu mijn bede voor u.

Daarom blijft er nu voor u geen rijker voorrecht over dan wanneer het zaad van Gods Woord, dat ik onder u heb mogen strooien, wortel geschoten zal hebben in uw hart. De Heere weet dat het met alle zonde en gebrek gedaan is, maar anderzijds kan ik toch geen woord van de gepredikte waarheid af of toe doen. De Heere weet ook, dat er onder u zijn, die met Zijn Woord in de binnenkamer terecht zijn gekomen. Die door het Woord zijn ontdekt of vertroost geworden. In elk geval, het zal niet ledig wederkeren. Kon het zijn voor ons allen niet tot een reuke des doods ten dode, maar tot een vrucht des levens. De genade Gods is daarvoor niet te kort.

Tenslotte, geliefde gemeente, en allen die dit lezen, vaarwel, vaarwel, op de reis naar de eeuwigheid. De genade van de Heeré Jezus Christus, de liefde Gods des Vaders en de troostvolle gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1964

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1964

De Banier | 8 Pagina's