Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lichaam, en ziel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lichaam, en ziel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het nummer ddo. 16 november 1962 beantwoordde ik een brief van dhr. ]. de K. te B. Daarin schreef ik, dat de Schrift een andere zienswijze heeft op de betekenis van ziel en lichaam dan de oude grieken (o.a. Plato). Daarbij haalde ik enkele teksten uit het N.T. aan. N.a.v. deze beantwoording schreef dhr. C. den U. te H.I.A.:

„U hebt het in genoemd artikel over het verschil in de beschouwing van het stoffelijke tussen enerzijds de Griekse wijsgeren en anderzijds de Schrift. Daarbij haalt u dan enkele uitspraken van Paulus aan, die echter naar mijn mening nu juist niet bijzonder geschikt zijn om uw betoog te schragen. Is het wel zo absoluut zeker als u het stelt, dat Paulus in Rom. 7 : 24 niet zijn lichaam van vlees en bloed bedoelt? Ik betwijfel het en hel eerder over naar de mening der Statenvertalers, die weliswaar de door u gegeven mening niet afwijzen, maar er toch de nadruk op leggen dat „wij van deze overblijfselen der zonde en van deze gevangenis (!) niet eer ten volle worden verlost, voordat wij dit sterfelijk lichaam zullen afgelegd hebben".

Bij de volgende door u genoemde tekst (Filipp. 1 : 23) is twijfel in het geheel niet mogelijk. Uit de woorden „maar in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil" blijkt immers onomstotelijk dat Paulus hier juist wel over zijn vlees en bloed heeft gesproken. Wat de uitspraak van Paulus in 2 Kor. 5 : 4 betreft, schijnt het me toe dat Paulus hier in het geheel niet over de voortzetting van zijn aardse bestaan spreekt. Hij uit zijn verlangen om zijn ziel en lichaam te zien overkleed met de hemelse heerlijkheid in plaats van dit lichaam te zien verderven. Wel bevat dit hoofdstuk een andere (duidelijke) tekst, die ook tegen uw betoog ingaat, n.l. vers 8. Is er voorts — u ziet ik heb nogal wat kritiek — nu wel sprake van een zo principieel verschil (t.a.v. het feit der onsterfelijkheid wel te verstaan), als Plato zegt dat de ziel van nature onsterfelijk is en als u zegt dat de Heere aan de ziel onsterfelijkheid verleent? De niet-gelovige Plato noemt immers hetgeen wij Gods schepping en onderhouding noemen: e natuur. In beide gevallen wordt dus eigenlijk hetzelfde bedoeld, nl. dat de onsterfelijkheid aan 's mensen ziel inhaerent (onlosmakelijk verbonden B.) is.

Het moet ons verwonderen dat de Griekse filosofen, die de Godsopenbaring niet kenden, toch in hun wijsgerig denken zo hoog zijn geklommen, dat zij bepaalde fundamentele waarheden, die de Schrift ons leert, ook hebben gekend".

Helaas heeft Plato de H. Schrift niet gekend, dus niet geweten dat (a) hemel én aarde door God zéér goed geschapen zijn; (b) de mensheid in Adam van Hem afgevallen en daarom aan de dood onderworpen is; (c) de Zoon van God vlees geworden, gekruisigd èn uit de doden opgestaan is; (d) er straks een nieuwe aarde en hemel komen waarin dood noch zonde meer zijn zullen.

Zónder de Schrift is elke religie, ook die van Plato, een misgreep en „wijsheid der wereld" die de „wijsheid Gods" niet kent. Zónder de Schrift „tasten wij als blinden naar de wand." Wij hebben voor alles nodig een nieuwe deemoed tégenover de Schrift. Wij weten vaak zelf niet, hoe gebonden wij zijn door allerlei meningen. Wij moeten op nieuwe wijze geschokt worden door de Schrift, en bevrijd worden van allerlei eigen wijsheid, die het al wel weet. Wij moeten, naar Calvijn's woord, leerlingen willen worden der Heilige Schrift.

Plato en andere grieken meenden dat er in ons lichaam een goddelijke kern (daimon) woont, die bestemd is om bij de dood terug te keren naar de gemeenschap der onsterfelijken. Deze goddelijke kern zou volgens hem door een ongeluk in ons stoffelijke lichaam zijn terechtgekomen. Een leerling van Plato, Aristoteles, noemt het menselijk lichaam dan ook de „graftombe der ziel." De overschatting der ziel, de vergoddelijking daarvan, houdt dus een onderschatting van het lichaam in.

Volgens de Schrift is de ziel niet goddelijk, want ze is — evenals het lichaam — door God geschapen. De Schrift vergoddelijkt de ziel niet en noemt dus het lichaam niet een graftombe.

Paulus en andere christenen kwamen in hun zendingswerk herhaaldelijk in aanraking met deze griekse opvattingen én bestreden die met woord en daad. Herhaaldelijk worden ze gedagvaard omdat ze spreken over de „opstanding der doden." De wijsgerige fijnproevers in Athene spotten met de opstanding, ook in de gemeente te Korinthe loochenden sommigen de opstanding onder invloed van Plato. Het zat toen — en ook nu! — „in de lucht."

Maar Paulus uit de felle triomfkreet: „het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Zoals de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een mens." Niet alléén de ziel, maar ook het lichaam heeft dus eeuwigheidswaarde! Daarom schaamt Paulus zich niet om „in het vlees te blijven", in een lichaam van vlees en bloed. Daarom schaamt hij zich niet om met zijn lichaam handarbeid (tentenmaken) te verrichten, omdat Christus hem met lichaam en ziel gekocht heeft. Deze handenarbeid was op zichzelf al een prediking in een kuituur die dit overliet aan de slaven. Plato en de zijnen verafschuwden handarbeid, „de zuivere ziel" zou door dit zien-en zinlijke maar afgetrokken worden van de „stille bespiegeling" (kontemplatie). Maar Paulus roept de gemeente op „dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande." Ons lichaam heeft met Gods dienst dus alles te maken. Dit dienen we goed te beseffen in een tijd, waarin het lichaam op grote schaal verafgood wordt (film-en sportsterren) en — daarom! — ook vertrapt wordt (koncentratiekamp). Het is een droevig verschijnsel, dat er op menige begrafenis geen enkel woord gerept wordt over de opstanding der doden. De moderne krematoria mogen velen doen geloven dat bij de dood „met het lichaam alles uit is", de christelijke gemeente belijdt: „ik geloof de wederopstanding des vleses". God geeft Zijn schepping (ook

het lichaam) niet prijs aan de vernieti g in g'-

Wij allen, schrijft Paulus „moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed hetzij kwaad".

Laten we onszelf toetsen aan het Woord Gods, dat Calvijn weergaf met: „Maar laat ons dit voor vastgesteld houden, dat niemand goede vordering heeft gemaakt in de leerschool van Christus, dan hij, die den dag zijns doods en der laatste opstanding met vreugde verwacht" *).

Zonde en verlossing

De Schrift kent niet een zuivere ziel, zoals Plato beweerde. Want „de ziel die zondigt, zal de dood sterven". Als de Schrift over de „ziel" spreekt, bedoelt ze niet een onderdeel van de mens maar de gehele mens aan te duiden; zoals wij zeggen dat een gemeente zoveel „zielen" telt.

En als Paulus schreeuwt „wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? ", bedoelt hij met „lichaam" zijn zondig bestaan, dat zich niet onderwerpt aan de wet van God. Terecht duiden de Statenvertalers dit bestaan, naar zijn zondige kant, dan ook aan als „deze gevangenis". Immers, niet voor niets begeert Paulus om van de zonde „ontbonden

en bij Christus" te zijn. Wie Christus door het geloof mag kennen, leert eerst de zonde in zijn bestaan zien. „Minder zonden doen en groter zondaar worden." De zonde is een macht, die door Christus overwonnen is; daarom worden goddelozen, naar ziel én lichaam, door het geloof gerechtvaardigd.

Jezus Christus heeft zich niet geschaamd om een menselijk lichaam van vlees en bloed aan te nemen en Hij zal dit nooit meer afleggen. Ook de Heilige Geest schaamt zich niet om het menselijk lichaam Zijn tempel te noemen én daarin te wonen (1 Kor. 6 : 19). Dit alles getuigt enerzijds van onze schandelijke afval van God, want daarom moest Hij in Jezus Christus zichzelf zo diep vernederen in de dood, ja de dood des kruises. Maar anderzijds getuigt dit alles van Zijn grondeloze barmhartigheid, die de zonde overwint en „niet laat varen de werken Zijner handen".

Wie in de Zoon gelooft, hééft het eeuwige leven, naar lichaam en ziel. Maar.... wie de Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem, naar lichaam en ziel.

En als we het eeuwige leven hebben, verlangen we naar de dag van de Zoon des mensen. Want dan zal God bij de mensen wonen „en zij zullen zijn volk zijn, en God zal bij hen en hun God zijn, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekerm, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan".

Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Gode zij dank, clie ons cle overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus!


J. Calvijn: Institutie Bk. III, Hfdst. IX, par. 5.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1963

Daniel | 8 Pagina's

Lichaam, en ziel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1963

Daniel | 8 Pagina's