Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om een stelling (3)

Vorige week eindigden we met een aanhaling van Wilhelmus a Brakel. In diens Redelijke Godsdienst omschreef hij de ziel als "een geestelijke, onlichamelijke, onzienlijke, ontastelijke, onsterfelijke zelfstandigheid, met verstand en wil begaafd, met haar lichaam verenigd een mens uitmakende, en door haar inwendige natuur geneigd om met hetzelve verenigd te zijn en te blijven”.

Dr. Steenblok was het hier geheel mee eens. In diens "De gereformeerde dogmatiek in vraag en antwoord" neemt hij in het antwoord op de vraag "Wat is de ziel van de mens? " Brakels definitie letterlijk over (blz. 130).

Op diezelfde bladzijde omschrijft dr. Steenblok de ziel voorts als "een geestelijk zelfstandig bestaand wezen, dat ten nauwste met het lichaam verenigd is". Even tevoren definieert hij de mens als "een levende geest, een redelijke ziel, met een lichaam als woning en werktuig”.

We hebben de vorige maal gezien, dat in de tijd dat dr. Steenblok nog tot de Gereformeerde Kerken behoorde, zich daar een filosofische stroming groot en breed maakte, die zich onder meer ten doel stelde de scholastiek te bestrijden, en daarin wel vooral de traditionele opvatting van de eigen zelfstandigheid van de ziel (de "anima rationalis"), die toen zeker ook onder de rechtzinnig-gereformeerde godgeleerden gemeengoed was. Dat waren de filosofen van de Wijsbegeerte der Wetsidee, populair genaamd de WdW-ers. Een van hun voormannen was prof. dr. H. Dooyeweerd, hoogleraar aan dezelfde Vrije Universiteit als waar dr. Steenblok in 1941 zou promoveren. Twee jaar daarvoor hield dr. Dooyeweerd zijn opschudding verwekkende rede tegen de scholastiek en tegen de gedachte van de "anima rationalis”.

Met deze zienswijze bevonden de WdWers zich in de stroom van de tijd. De moderne psychologie en theologie hebben vrijwel algemeen de gedachte dat lichaam en ziel twee onderscheiden bestanddelen van de mens zijn, verlaten en zien de mens slechts als eenheid.

In zijn rede nu is het voornaamste argument, waarmee dr. Dooyeweerd de tradi­ tionele opvatting van de ziel bestrijdt, dat deze in strijd is met de leer der radicale verdorvenheid. Waar blijf je zo eigenlijk met de erfzonde? vroeg hij. Dat is zeker een argument, dat het waard is nauwgezet onderzocht te worden.

Vanuit de traditionele opvatting van de "anima rationalis" hebben de dogmatici zich vanouds beziggehouden met de vraag naar de oorsprong van de ziel: wordt de ziel door voortplanting uit de ouders ontvangen, net als het lichaam (traducianisme) of schept God telkens opnieuw iedere ziel afzonderlijk uit het niets om haar in de moederschoot met het lichaam te verenigen tot de eenheid van een mens (creatianisme)? De lutheranen kozen doorgaans voor de eerste opvatting, de gereformeerden voor de laatste. Men zie de dogmatieken voor de argumenten over en weer. Wij volstaan hier nu slechts met te verwijzen naar Gen. 2:7. Pred. 12:7. Zach. 12:1. Hebr. 12:9 als de belangrijkste bewijsplaatsen dat de ziel niet door voortteling van de ouders wordt ontvangen, maar onmiddellijk door God wordt ingeschapen.

Dr. Dooyeweerd wijst echter in zijn rede in 1939 het psychocreationisme af, want (zegt hij) als God telkens nieuwe zielen schept, volgt daaruit of dat God verdorven zielen schept (wat godslasterlijk zou zijn om te denken), of dat de zonde alleen in het lichaam haar oorsprong heeft (wat in strijd zou zijn met de leer der radikale verdorvenheid).

Nu heeft de gereformeerde theologie nooit in dit dilemma willen treden, maar gesteld dat God sinds de zondeval de redelijke ziel schept zonder "oorspronkelijke gerechtigheid" (justitia originalis) in de zin van "hoger vermogen", maar toch niet-zondig, omdat de zonde niet in het wezen zit, maar slechts in het actief gebruik van het vermogen in een bepaalde richting. Men zie daarvoor wat we twee weken geleden van dr. H. Bavinck aanhaalden.

Dr. Dooyeweerd voorziet deze tegenwerping dan ook wel, maar hij zegt, dat deze "semi-romaniserende" oplossing "noch met de leer van de "erfzonde", noch met de leer der radicale verdorvenheid als toestand te vereenigen” is.

Hier is nu mijns inziens het grote misverstand van de Wijsbegeerte der Wetsidee. Dr. Dooyeweerd wilde niet weten van de aparte schepping van de ziel als niet-zondig, omdat hij een onjuiste opvatting had van de erfzonde.

Wie de grote gereformeerde dogmatieken heeft gelezen, weet dat de gereformeerde theologen altijd wat gereserveerd hebben gestaan tegen het begrip "erf- in "erfzonde". Zij hebben steeds benadrukt, dat erfzonde niet een kwestie is van "overerven" in de natuurlijke lijn van ouders op kinderen (via "het bloed" of dergelijke).

Daarom hebben zij in de erfzonde altijd zo nadrukkelijk onderscheiden tussen erfschuld en erfsmet. De erfschuld gaat voorop. Zij houdt in, dat Adams zonde (omdat hij het hoofd van het werkverbond was) alle mensen toegerekend wordt, zodat alle straffen die op Adams overtreding gesteld waren, ook het deel zijn van alle mensen. Die toerekening is niet krachtens natuurlijke betrekking tot Adam als ons aller stamvader ("overerving"), maar krachtens verbondsbetrekking in het werkverbond als ons aller verbondshoofd.

De lutheranen draaiden het precies om. Zij leerden dat de smet der zonde overgeërfd wordt van de ziel der ouders op de kinderen. Zo lieten zij de erfschuld voortkomen uit de erfsmet en vandaar dat zij traduciaans dachten over het ontstaan van de ziel.

Maar de gereformeerden handhaafden, dat de overerving van de smet der zonde gevolg is van de toerekening van Adams bondsbreuk. Het is uit de erfschuld dat de erfsmet voortvloeit.

De erfsmet is, wat de WdW-ers plegen te noemen de "radikale verdorvenheid" van de mens, zijn "ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad". Maar er zou geen erfsmet zijn, als er geen erfschuld was, als de eerste overtreding van Adam niet was toegerekend aan zijn nakomelingen.

Als het niet was krachtens toerekening, zegt Brakel (I, XTV, 9), zouden alle mensen zo volmaakt ter wereld komen als Adam was, "dewijl de ziel onmiddellijk door God geschapen wordt en God een redelijk schepsel dat onschuldig is, schept overeenkomstig Zijn heilige natuur."

Dat laatste blijft dus volkomen waar. God schept de redelijke ziel niet-zondig. En toch ligt de mens naar ziel en lichaam onder het beslag van de erfzonde als gevolg van toerekening.

Zie, dat alles diende bedacht te worden, alvorens men lichtvaardig dr. Steenblok van afwijking van de zuivere waarheid ging beschuldigen met diens tiende stelling. Zijn stelling dat de logische denkfunctie door de val niet is aangetast, heeft alles te maken met de rechte verhouding tussen erfschuld en erfsmet. Het lijkt op het eerste gezicht heel rechtzinnig, wanneer men zoals de lutheraan Flacius Illyricus in de zestiende eeuw deed, leert dat de verdorvenheid van de mens in het wezen van de mens zit. Maar de gereformeerden zagen toch dieper en wezen deze leer van Flacius af. En daarmee waren zij het juist (en met hen ook dr. Steenblok met zijn tiende stelling), die des mensen verantwoordelijkheid handhaafden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's