Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ootmoedige bidder.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ootmoedige bidder.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 6 : 5-13

Hier spreekt de Heere Jezus tot ons van het gebed, dat in Hem en door Hem zijn kracht heeft gekregen van de Vader. Door Hem te stellen met Zijn enige en algenoegzame offerande aan Zijn rechterhand, in de troon van Zijn goedertierenheid. En „indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld”. Wat het hart in het geestelijk kennen van Hem vervult met eerbied en diep ontzag. En dat, om te bidden en te danken zonder ophouden. Als bewijs, dat de troon van Gods goedertierenheid altijd open staat, om tot Hem in de naam van Jezus Christus onze toevlucht te nemen. En al is het dat we in ons hart vanwege onze diepe verdorvenheid veroordeeld worden, dan is Hij onze Voorspraak bij de Vader, om ons te vervrijmoedigen in Hem en door Hem te komen tot de Vader, in het smeken om ontferming. En dat is dan ook de ademtocht des geloofs in al de banden en droefenissen des levens. Het wordt het hart steeds meer dierbaar, de weg op Hem te mogen wentelen.

„En wanneer gij bidt, zo zult ge niet zijn gelijk de geveinsden, want die plegen gaarne in de synagogen en op de hoeken der straten staande te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben”. Waarin wij een waarschuwend woord beluisteren, dat met ernst ter harte genomen moet worden. Want al is het ook, dat we door de ontdekking van de Heilige Geest onszelf in die geveinsdheid hebben leren verfoeien, het beginsel van die geveinsdheid des harten, om mooi en lang te bidden ten aanhore van zichzelf en anderen, is nog niet teniet gedaan. Het is een kwaad dat altijd weer boven komt, om het beginsel van ootmoedig te bidden in zelfverfoeiing te onderdrukken. Waarom het ons door de Heere Jezus op het hart gebonden wordt, dat het bij Hem niet gaat om veelheid van woorden, daar dat ijdel en Hem onterend is. Maar wel om de waarachtige ernst der zaak, die is in het bidden, dat van Hem geleerd mag worden. En dan is die les voor ons van blijvende aard, om door Zijn Geest te mogen bidden, met onuitsprekelijke zuchtingen. Want Hij zal u, naar het woord van de Heere Jezus, in al de waarheid leiden, om daaruit bij het licht van de Heilige Geest te leren denken, te leren leven en te leren bidden. En al mogen we dan door Zijn Geest de zucht van ons hart, de nood der ziel, onder woorden brengen, dan zijn het toch nog onuitsprekelijke woorden. Want de rijkdom van Gods genade en van Zijn vergevende liefde in Christus zijn en blijven onuitsprekelijk groot.

En dat innig besef des harten vervult het hart met eerbied en diep ontzag in het naderen tot de Heere, om het voor Hem uit te mogen storten. En daarvan geeft de Heere in Zijn horende en verhorende liefde, door Zijn Geest getuigenis in het hart. Het wordt, met eerbied gesproken, door de Heere overgenomen. En dat geeft het hart in het vertrouwen op de Heere rust en sterkte om verder te gaan, met een biddend hart. Waarin dan is de ademtocht van het geloof, door te ademen in Gods volheerlijke heilsopenbaring.

„Wordt dan hun niet gelijk, want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt”. En dat is hier de liefdevolle vermaning, die wij in afhankelijkheid van Zijn Geest hebben ter harte te nemen. Want de Heere kent ons, want Hij weet dat wij zwak van moed en klein van kracht zijn. Daar wij met de innige keus des harten ootmoedig en kinderlijk te bidden, de onzalige fontein van geveinsdheid nog in ons hebben. Zodat de Heere ons met liefderijke vermaning waakzaam wil maken, om er in Zijn kracht biddende tegen te strijden, tot onderdrukking van die verdorvenheid. En daarom sterkt Hij ons ook met de Goddelijke alwetendheid van de Vader. Want Hij weet eer dat wij bidden, wat wij nodig hebben. Maar Hij wil er kinderlijk om gebeden worden. Om er dan des te inniger door aan Hem verbonden te mogen worden. Het is door alles heen een zoete troost, met onze veelvuldige noden te mogen komen door Zijn Geest, tot de troon van Zijn goedertierenheid, waarin de Heere Jezus onze Voorspraak is bij de Vader. „Gij dan bidt aldus: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt ! Uw naam worden geheiligd”.

En dat heeft de Heere Jezus gezegd tot een gemengde schare, die hoofd voor hoofd de betekenis daarvan nog niet kende. En toch heeft Hij ook voor hen Zijn mond geopend, want daartoe waren zij opgekomen. Maar desniettemin moesten velen het naar de sprake van hun conscientie bekennen, de Vader van de Heere Jezus niet te kennen, om Hem daarin te beminnen en te aanvaarden als hun Zaligmaker. Wat de Zone Gods als Kenner der harten en Proever der nieren bekend was, om hen daarmede aan het gemis te ontdekken, wat hen in de dag des gerichts door Hem bevestigd zal worden. Het is heel erg van dat hemelleven gehoord te hebben, zonder het ter harte te nemen.

„Uw naam worde geheiligd.” Het gaat bij de levenden om het geestelijk kennen van de Heere, tot verheerlijking van Zijn naam. Want wat de Vader doet in de verheerlijking van Zijn ontfermende liefde, doet Hij om de verheerlijking van Zijn naam in hun harten. En naarmate zij daarin tot wasdom mogen komen, gaat het hart naar dat geestelijk kennen steeds meer verlangen om Hem daarin te mogen verheerlijken, met woorden en werken. Want de kinderlijke vreze om te wijken van het kwade, tot het doen van het goede, is het hart dierbaar.

„Uw Koninkrijk kome.” En dat raakt wel in de eerste plaats de uitbreiding van Zijn Koninkrijk in het hart, dat nog maar een klein beginsel heeft van de kinderlijke gehoorzaamheid. Er moet in ons denken, willen en begeren steeds meer diepgang komen. Wat Hem ook doet smeken voor anderen, die dat nog missen, opdat zij door wederbarende genade tot dat geestelijk kennen mochten komen.

„Uw Koninkrijk kome.” Want zij staan nog maar in de kracht van de eerste beginselen van Zijn Koninkrijk, wat zij zelf niet in stand kunnen houden. En daar is zoveel door de Heere beloofd, waarvan de beleving nog gemist wordt. Zodat het komen van Zijn heerschappij om Zijn Rijk niet alleen in stand te houden, doch ook tot uitbreiding te brengen hen steeds meer dierbaar en noodzakelijk gaat worden. En Hij alleen kan het hart met de hartelijke overgave aan Hem versieren, door Zijn Geest. Wat het hart dan in onderwerping aan Hem, in het nieuwe leven, des te inniger werkzaam maakt Hem te volgen in het licht van Zijn dierbaar Woord. Waarin hun gangen en treden dan vastgemaakt worden. Om zo te strijden voor Zijn naam en zaak, tot uitbreiding van Zijn gezegend Koninkrijk.

„Uw wil geschiede gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.” Waarmee onze wilskracht, die verdorven is door de zonde, veroordeeld wordt. En daar staat de wilskracht van Christus, Die altijd en in alles de wil des Vaders deed, tegenover. Zodat het hart in de liefde des geloofs de kracht bekomt, om met een innig vermaak, Zijn wil te betrachten zonder enige tegenspraak. Waarin het hart alsdan door Gods Geest wordt aangedreven tot wasdom van het geestelijk leven.

„Ons dagelijks brood geef ons heden.” Om zo kinderlijk te leren leven in het dierbaar heden der genade, uit de hand des Heeren. Om niet door ijdele zorgen van het heilspoor af te dwalen. Want de zorgende liefde des Vaders is het hart dierbaar.

„En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.” In het kennen en smaken van Gods vergevende liefde, is dat dan ook een heilige vanzelfheid.

„En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.” Want in het besef van onze zwakheid wordt dit beleefd in afhankelijkheid van de Heere, wetende dat wij het met onze kracht niet staande kunnen houden tegenover onze doodsvijanden. Alleen in de kracht des Heeren is het mogelijk sterke wederstand te doen, om niet onder te liggen in deze strijd.

„Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid.”

Waardoor wij verzekerd worden dat het gaat om het Koninkrijk des Heeren. Het is dus, Gode zij dank, Zijn zaak. En daar neemt de Heere het voor op. En Hij staat tot onze versterking er met Zijn kracht voor in, om in het geloof Zijn sterkte aan te grijpen.

In Hem is de heerlijkheid in der eeuwigheid. Zodat daarin Zijn eeuwige heerlijkheid schittert. Waarop het oog des geloofs bij het licht van Zijn Geest dan mag zien, als de heerlijke toekomst die hem wacht, als een blij vooruitzicht in de strijd.

„Amen.” En dat zegt ons: „Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De ootmoedige bidder.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's