Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe wordt er gewerkt op een L.T.S.?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe wordt er gewerkt op een L.T.S.?

Informatie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de laatste vergadering van de afdeling V.O. van de G.O.L.V. waar gesproken werd over liet V.Ba.O., kwam bij ons de vraag op: hoe zullen "onze" leerlingen zich voelen in het toekomstige V.Ba.O.?

Om daar een antwoord op te kunnen geven, moet o.i. eerst vastgesteld worden hoe de leerling zich nu voelt, en hoe hij functioneert.

Een praktische benadering dus.

Principiële bezinning is - en zeker vanuit het reformatorisch onderwijs - nodig maar niet voldoende.

Met elkaar spreken over visies en organisatorische aspecten, kan niet gemist worden, maar uiteindelijk zal de school bevolkt moeten worden met leerlingen, die zich daar o.i. "wel" moeten bevinden.

Wij zijn beiden leraar aan een prot. christelijke L.T.S. in een provinciestadje in het zuidwesten des lands.

Waarom deze omschrijving?

Wel, we willen uitgaan van een concrete situatie die plaatselijk sterk kan verschillen. Het maakt wel verschil uit of de school bevolkt wordt met veel leerlingen van het platteland uit gezinnen met een rechtse signatuur of dat de leerlingen komen uit een arbeidsbuurt in een grote stad waar ook veel culturele minderheden wonen. Onze school behoort tot de eerste groep.

De leerling

We willen voorzichtig proberen de L.B.O.-leerling te omschrijven. We zijn ons er echter van bewust dat dit maar ten dele mogelijk is.

De leerlingen komen voor een groot deel van de lagere school, waar ze op grond van een selectie-procedure geselecteerd zijn. Een selectie die grotendeels bepaald wordt op grond van schoolse prestaties op taal- en rekengebied. Scoort men op deze gebieden laag, dan blijft voor de jongens het L.B.O. over als vervolg-onderwijs. Men /c/esf eigenlijk niet voor het L.B.O., men wordt er geplaatst. Of men geschikt is voor deze vorm van onderwijs, komt vaak niet ter sprake. Of de leerling een redelijk

ontwikkelde motoriek heeft, technisch of ruimtelijk inzicht, is kennelijk van minder belang dan zijn prestaties op grond van rekenen en taal.

Toch geloven we dat we onze leerlingen met het etiket "uitgeselecteerde zwakke broeders en zusters" tekort doen. Want er is meer dan een aantal intellectuele vaardigheden. De kreet "hart, hoofd en handen" is o.i. geen loze kreet. Hart en hoofd zijn zeker op een christelijke lagere school niet vergeten, maar de handen?

Men zal ons tegen werpen: we geven toch handenarbeid? Jazeker, hoeveel uur tegenover rekenen en taal?

Zijn de doelen net zo ruim omschreven als voor rekenen en taal? Wij horen vaak over

niveau-groepjes voor rekenen enz., maar nog nimmer voor handvaardigheid. Als ik de rapportlijst van mijn zoon bekijk, moet ik handvaardigheid onderaan zoeken. Een teken?

Als we advies moeten geven of de leerling naar het beroepsonderwijs gaat of naar het algemeen vormend onderwijs, zullen er meer aspekten aan de orde moeten komen dan alleen de cognitieve. Misschien wordt dan een negatieve selectie vervangen dooreen positieve discriminatie.

Samenvattend kunnen we stellen dat onze leerlingen in het algemeen:

- minder aanspreekbaar zijn voor een theoretisch-abstracte benadering;

- gevoelig blijken voor een praktisch-concrete benadering;

- een beperkte taalbeheersing hebben.

Relatief veel leerlingen vertonen partiële tekortkomingen. Bovendien bestaan er zeer uiteenlopende begaafdheden binnen de jaargroepen.

Moeten wij op grond hiervan concluderen dat er met deze leerlingen moeilijk gewerkt kan worden? Neen, over het algemeen zijn onze leerlingen positief gemotiveerd! Op de lagere school hebben ze best wel begrepen dat ze niet tot de knapsten behoorden.

Nu zitten ze op een school met meer homogene groepen (qua intelligentie), waardoor het intellectuele verschil niet zo groot meer is; en met totaal verschillende vakken.

De begaafdheden lopen soms zeer uitéén. Het kan zijn dat bv. een taai-zwakke leerling uitstekend technisch kan tekenen. Een leerling die goed is in wiskunde, kan grote problemen hebben met het maken van praktische werkstukken.

Hoe speelt het L.B.O. hierop In?

De hierboven beschreven leerling is mede bepalend voor de inrichting van dit onderwijs. Het onderwijsaanbod wordt in belangrijke mate gekenmerkt door een consequente afwisseling van theorie en praktijk. Als u de lessentabel bekijkt uit het L.B.O./L.A.V.O. besluit, dan blijkt dat in de onderbouw (eerste twee jaar) een groot aantal algemene vakken worden gegeven. Als u de lessentabel vergelijkt met b.v. die van de mavo, zult u weinig verschil ontdekken.

Ons inziens is er toch wél een duidelijk verschil.

Als u een willekeurige mavo-school of een L.T.S. binnenstapt, zult u dit verschil direkt proeven. Wanneer we in de hal rond kijken zien we kasten, vitrines, enz. met werkstukken gemaakt van hout of metaal. Een paar jongens (leerlingen) zijn met de verlichting bezig. Loopt u wat verder, dan waant u zich in een machinefabriek of timmermanswerkplaats. U volgt uw neus en komt bij de consumptieve afdeling terecht.

Waarom deze omschrijving?

Wel, de verbinding maatschappij en school komt hier tot uitdrukking. De techniek waarvan de maatschappij zich bedient, is hier een werkvorm.

Dit begint al in de eerste klas; bv. bij het vak handvaardigheid dat 6 uur op het rooster staat.

Hoofddoel van dit vak is creativiteit, maar dan in de geest van probleemoplossend handelen.

Belangrijke subdoelen zijn: omgang met materialen en het juiste gebruik van gereedschappen.

In het tweede jaar staat Algemene Technieken op het rooster; totaal 10 lesuren.

Als we de doelstelling zeer ruim omschrijven, zou deze kunnen luiden: "De cultuurcomponent techniek moet bijdragen tot de vorming van de leerling." Hieruit kunnen dan deeldoelen geformuleerd worden.

Deze 10 uur Algemene Technieken staan niet op zichzelf, want de techniek ontleentzijn grond-elementen aan natuurkundige, scheikundige en wiskundige principes.

Een voorbeeld: tijdens een les over gassen zet de leraar een compressor op tafel. Vanuit deze concrete werkelijkheid gaat de leraar de wet Boyle/de Gay-Lussac uitleggen, waardoor de leerling van de concrete werkelijkheid naar een vorm van abstractie gaat die dan in een latere fase van het onderwijsleerproces weer dienstbaar wordt aan het oplossen van een nieuw probleem.

Zo zijn er tientallen voorbeelden mogelijk.

U ziet: de techniek is in de algemeen vormende brugjaren duidelijk aanwezig.

Kan men trouwens spreken van algemeen vormend onderwijs als men de cultuurcomponent techniek vergeet?

In de eerste twee brugjaren is de techniek geen doel op zichzelf maar meer een middel. Dit verandert in het derde en vierde leerjaar.

In de brugjaren heeft de leerling zich kunnen oriënteren en determineren, wat kan betekenen dat hij antwoord heeft gekregen op de vragen: wat kan ik, wat wil ik en wat kies ik? Vaak horen we dat de leerling bij het L.B.O. te vroeg moet kiezen. Is dit wel zo? De leerling heeft zich in de twee brugjaren goed kunnen oriënteren. Door bezig te zijn

met allerlei technieken, materialen en gereedschappen, door voorlichting van leraren en schooldecanen, door interne (bewust of onbewust) en externe excursies. Aan het einde van de tweede klas weet de leerling meestal duidelijk welke brede afdeling hij wil gaan volgen. Dit kan ook een andere vorm van L.B.O. zijn. Op onze school komt het regelmatig voor dat een leerling van de L.T.S. bijv. overstapt naar het Lager Agrarisch Onderwijs. Doorstromen naar andere vormen van het Voortgezet Onderwijs dan het L.B.O. is vaak moeilijk en komt zeer weinig voor.

Gezien de instelling van de leerling vragen we ons af, of deze stap - als hij gemakkelijker zou zijn - vaker voor zou komen. We denken van niet.

In de regel heeft de leerling in de bovenbouw geen spijt van zijn keuze, want hij wist veelal waarvoor hij koos. Overstappen In de loop van het derde jaar naar een andere vakrichting komt dan ook weinig voor. Het wil natuurlijk niet zeggen dat de leerling zijn hele leven wel in dat vak zal blijven; de cijfers wijzen wel anders uit. Maar wij geloven niet dat dit vooral komt door een verkeerde keuze In het L.B.O. Er komen dan zovele andere factoren bij.

Met het oog op de maatschappij

De bovenbouw heeft duidelijk een beroepsvoorbereidend karakter. Dit blijkt uit de uren die besteed worden aan deze vakken. Bij ons op school is dit meer dan 50% van de schoolvakken. Het L.B.O./L.A.V.O.-beslult laat nl. twee uitersten toe.

a. In de totale cursusduur (4 jaar) mogen 59 wekelijkse lessen in de algemeen vormende vakken en 61 in de beroepsgerichte vakken gegeven worden.

b. In de totale cursusduur mogen 99 wekelijkse lessen in de a.v.o.-sector en 21 lessen in de beroepsgerichte vakken gegeven worden.

Per school moet hieruit een keuze gemaakt worden, maar ook binnen de school. De C-leerlIngen bijv. krijgen enkele uren meer a.v.o.-vakken (o.a. Duits wordt toegevoegd) dan de A- en B-leerlingen. Dit gaat dan ten koste van de praktische vakken. Voor de C-leerlIng (die vaak doorstroomt naar het M.B.O.) kan een dergelijke verschuiving van belang zijn.

Ongeveer 20% van de leerlingen stroomt door naar het M.B.O. De andere leerlingen, hoofdzakelijk B-leerlingen en een aantal A-leerlIngen, stromen door naar leerlingstelsels en het K.M.B.O. Voor veel van deze leerlingen Is het L.B.O. eindonderwijs in de zin van volledig dagonderwijs.

WH dit zeggen dat de L.T.S. vaklui aflevert?

Neen, als u regelmatig de krant leest kunt u dienaangaande sombere berichten lezen. De L.B.O.'er voldoet vaak niet aan de verwachtingen die het bedrijfsleven aan hem stelt.

Hoe komt dit?

Volgens ons: de verwachtingen die men t.a.v. het L.B.O. (L.T.S, )-diploma heeft, worden vaak nog bepaald door de kennis die men heeft van het L.B.O. (bv. ambachtschool) in zijn vroegere vorm. Dit is o.i. geen juiste vergelijking. De L.T.S. nü is wezenlijk anders dan de ambachtschool tóén. Vroeger was de ambachtschool duidelijk een beroepsopleiding en eindonderwijs, met een duidelijk herkenbaar diploma. Nu is het L.B.O. beroepsvooröere/dend onderwijs met een diversiteit aan diploma's.

Laten we tenslotte niet vergeten, dat ook de leerling van tóén een andere leerling is dan die nu het L.B.O. verlaat.

We hebben getracht om in een kort bestek u iets te laten zien van een aantal facetten van het L.B.O.

We hopen dat het u enig inzicht verschaft in het huidige L.B.O.-gebeuren en in de discussie rond het V.Ba.O.

J. v.d. Maas/ B. Midavalne.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1984

De Reformatorische School | 68 Pagina's

Hoe wordt er gewerkt op een L.T.S.?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1984

De Reformatorische School | 68 Pagina's