Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

I. DE VOORZIENIGHEID GODS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

I. DE VOORZIENIGHEID GODS.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 10.

Het is een beschamende vraag die de Heere in Jesaja 40 Zijn volk stelt, als Hij daar zo zegt: „Waarom zegt gij dan, o Jacob, en spreekt, o Israël. Mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij ? " Deze vraag w^ordt gesteld als een besluit op al vi? at de Heere in dat hoofdstuk door de mond van de profeet het volk van Zijn grootheid, macht, majesteit en heerlijkheid onder het oog gebracht heeft. In geheel het wetk der schepping en in de onderhouding van al het geschapene is zeer veel van die grootheid en majesteit des Heeren te aanschouwen.

Waarom heeft de Heere door de mond van de profeet Israël daar zo op gewezen ? Dat kan ons duidelijk worden, als we erop letten in welk verband de Heere die woorden door de mond van de profeet gesproken heeft. Aan Jesaja 40 gaat het 39ste hoofdstuk vooraf, waarin we vermeld vinden hoe Hiskia zijn schatten aan dè vorsten van Babel heeft laten zien. Jesaja werd daarom tot Hiskia gezonden, om hem te doen weten dat straks het ganse volk gevankelijk naar Babel zou worden weggevoerd. In Jesaja 40 echter vinden we weer een voorzegging van de verlossing die de Heere op Zijn tijd nog weer dat schuldige volk schenken zou. Een_ verlossing die God schenken zou, daar toch eenmaal uit dit volk de beloofde Zaligmaker zou moeten voortkomen. En zo wijst die uitwendige verlossing ons dan ook duidelijk op de geestelijke verlossing van het door God ter zaligheid verkoren Israël. Die verlossing is ook alleen door Hem, Die in Zijn komst door de profeet van 'sHeerenwege het volk mocht worden aangekondigd. De verlossing door Hem is een verlossing uit een staat van de allerdiepste ellende. Verlossing uit zulk een staat moet voor de gevallen mens ten enenmale uitgesloten worden geacht, zoals ook uitwendig de verlossing voor Juda uit Babel onmogelijk scheen. Toch zou de Heere het volk straks uit Babel doen wederkeren. De Middelaar zou op de door God bestemde tijd ter wereld komen. Naar Zijn komst vinden we in Jesaja 40 een duidelijke heenwijzing, als het 10e vers zo zegt: „Ziet, de Heere Heere zal komen tegen de sterke, en Zijn arm zal heersen; ziet. Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht." Ook de komst van Zijn wegbereider is door de profeet voorzegd, want in vers 3 en 4 heeft de profeet gesproken van Johannes de Doper, want daar lezen we: „Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg des Heeren, maakt recht in de wildernis een baan voor onze God ? Alle dalen zullen verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden."

Rijk aan vertroosting is het 40ste hoofdstuk van Jesaja's profetie voor Gods oprechte volk. Dat hoofdstuk begint ook met die bekende woorden: „Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. De verlossing waarvan Jesaja 40 spreekt, kon onmogelijk schijnen, maar voor de Heere is niets onmogelijk. Vraagsgewijze heeft de Heere in het laatste gedeelte van Jesaja 40 het volk steeds de grote wonderen die er in het scheppingswerk zijn te aanschouwen, onder de aandacht gebracht. „Wie heeft de wateren met Zijn vuist gemeten. en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal ? " Hoe getuigt het ganse heelal van de grootheid van die Schepper, Die alles uit het niet heeft voortgebracht. „Hij is het. Die daar zit boven de kloot der aarde, en haar inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het. Die de hemelen uitspant als een dunne doek en breidt ze uit als een tent om te bewonen."

„Heft uwe ogen op omhoog", zo horen we dan de Heere verder zeggen, „en ziet. Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt. Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet één gemist." En dan volgt daarop die vraag: „Waarom zegt gij dan, o Jacob, en spreekt, o Israël: Mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij ? "

Welk een beschamende vraag !

Er zijn toch zo weinig rechte indrukken van Gods hoogheid en majesteit bij ons te vinden. Maar toch zegt ons ook deze vraag hoe Gods ware volk er altijd maar weer bij gebracht moet worden, om weer eens wat van de grootheid des Heeren in het oog te krijgen en om dan ook weer eens een vertrouwen te mogen oefenen in Zijn onderhoudende zorg voor dit tijdelijke leven.

Ieder mens heeft hier op aarde een weg te gaan. Elk kind van God heeft hier ook zijn weg te gaan. Dat is de weg die God nuttig en nodig keurt en die Hij naar Zijn onnaspeurlijke wijsheid heeft afgepaald. Zou die weg voor de Heere verborgen zijn ? Toch denkt Gods volk dat menigmaal. Dan zegt men dus: „mijn weg is voor de Heere verborgen." Men ^.heeft echter licht nodig om te zien dat het juist andersom is. Gods weg is voor ons verborgen. Daarom kunnen we Zijn handelingen maar niet begrijpen en daarom tasten we zoveel als een blinde naar de wand. We kunnen veelal maar niet zien dat die weg, die meest met door­ nen is betuind, de weg is waarin God ons uit eeuwige liefde leidt tot Zijn eer en tot ons profijt. Maar God geeft er Zijn volk wel eens wat van te zien. Dan komt men onder diepe indrukken van Zijn grootheid en majesteit en dan houdt het ongelovig redeneren weer eens op. Dan mag men geloven dat het aan Zijn liefderijke zorg op de weg die men heeft te gaan, nimmer ontbreken zal. Zo ligt daarin een rijke troost ook voor dit tijdelijke leven. Dat is de troost die voor Gods volk is te vinden in de leer der Goddelijke voorzienigheid, zoals onze Catechismus ons daarbij bepaalt in de 10e zondagsafdeling, die thans aan de orde van behandeling is.

Zondag 10.

Daar wordt gevraagd:

Vraag 27:

Wat verstaat gy door de voorzienigheid Gods ?

Antwoord:

De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelyk als met Zyn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zyn Vaderlijke hand ons toekomen.

Vraag 28:

Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft', en nog door Zyn voorzienigheid onderhoudt ?

Antwoord:

Dat wy in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zyn mogen, en in alles, dat ons nog toekomen kan een goed toevoorzicht hebben op onze getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, •aangezien 'alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.

We hebben u dus nu te bepalen bij de voorzienigheid Gods.

En dan:

1. Bij de waarheid van de leer der voorzienigheid.

2. Bij de troost in die leer der voorzienigheid.

Aan het werk der schepping is het werk der voorzienigheid ten nauwste verbonden. Als Hellenbroek in zijn vraagboekje het leerstuk der schepping heeft behandeld, dan stelt hij de vraag: „Houdt dan nu God op van alle werk omtrent de schepselen ? " En het antwoord op die vraag is: „Neen; daar is nog een gedurig werk der Goddelijke voorzienigheid." Dit kan ook niet anders. God kan het werk Zijner handen niet verlaten en ook zijn wij als schepselen in geheel ons bestaan van God afhankelijk. Alles wat we dan ook voor ogen zien, predikt ons de voorzienigheid Gods. Zo le? en we in Job 12: „En waarlijk, vraag het toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. Wie weet niet uit al deze, dat de hand des Heeren dit doet ? "

Al vinden we het woord voorzienigheid niet in de Schrift, zo lezen we in de Schrift toch zeer veel over die voorzienigheid. Gods Woord spreekt daarbij van die voorzienigheid met verschillende benamingen, als Gods zorg. Zijn regering. Zijn ordmantiën en Zijn daad. In deze zondagsafdeling kunnen we dan ook op grond van Gods Woord een heel duidelijke omschrijving vinden van die voorzienigheid. Er wordt gevraagd wat wij door die voorzienigheid hebben te verstaan. En dan wordt er in het antwoord van die voorzienigheid gesproken als een almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods.

Een almachtige kracht was ertoe nodig om alles uit niets voort te brengen en een almachtige kracht is er ook toe nodig om het geschapene te onderhouden. Ook is daartoe een alomtegenwoordige kracht vereist. God nu is overalomtegenwoordig en zo kan Hij overal en te allen tijde het geschapene_in stand houden. Zo gaat dan Zijn voorzienigheid ook over alle schepselen. Echter onderscheiden we tussen een algemene en een bijzondere- en ook nog wel een zeer bijzondere voorzienigheid. De algemene voorzienigheid gaat over al het geschapene en de bijzondere voorzienigheid over de redelijke schepselen, tenvijl de zeer bijzondere voorzienigheid zich uitstrekt over de uitverkorenen. Voor Gods volk is de leer der voorzienigheid, zoals wë ons die hier zien voorgesteld, een troostvol!» leer. Die God, Die alles geschapen heeft, onderhoudt ook al het geschapene en regeert over alle dingen, zodat kerk en wereld geen speelbal zijn van het blinde noodlot, zoals de Mohammedanen leren in het voetspoor der Stoïcijnen. Dat noodlot is dan een niet te keren kracht die zich in geheel het leven gelden laat. Maar welk een troost moet er in zulk een leer van het noodlot liggen ?

Daar kan de minste troost niet in te vinden zijn. De wereldling wil er zich wel mee troosten, dat er nu eenmaal niets te veranderen is aan al wat hem overkomt en dat hij zich daar dan ook maar bij neer moet leggen en het verder dan maar af moet wachten wat hem in het leven overkomen zal, dus dat hij dan maar moet leven in een hoop op betere tijden, maar wat is het toch een schrale troost die hij in zulk een beredenering zoekt! De ware christen mag in deze zondag van een andere troost getuigenis geven.

We horen hem hier zeggen, dat hij weten mag dat alle dingen hem niet bij geval, maar van Gods Vaderlijke hand toekomen.

De Epicureën, die reeds enkele eeuwen voor Christus leefden, leerden dat alle dingen bij 'geval geschieden. Wel wordt er in Gods Woord ook wel over gebeurtenissen gesproken, die bij geval plaatsvonden. Van Ruth lezen we, dat ze bij geval op de akker van Boaz kwam. En in de bekende gelijkenis van de barmhartige Samaritaan lezen we ook dat er bij geval een priester voorbijging, als die man halfdood aan de weg lag, die in de handen der moordenaren was gevallen. Maar vanzelf wordt dat zo op een menselijke wijze gezegd. Voor ons gebeuren vele dingen wel bij geval, maar niet voor God.

In al wat er gebeurt, is er een Goddelijke besturing. Ook dus als we door zware en smartelijke slagen getroffen worden. Het is geheel verkeerd, als onze mensen bij een sterfgeval ten gevolge van een ongeluk op de weg, op het overlijdensbericht vermelden dat de overledene door een noodlottig ongeval is weggenomen.'Wij hebben over geen noodlot te spreken. Wij kunnen weteti dat in al wat gebeurt, de Godsregering is. De Deïst loochent heel de voorzienigheid Gods, door te zeggen dat God Zich met de schepping niet bemoeit, maar dat het met het scheppingswerk als met een klok is, die opgewonden is en nu verder vanzelf afloopt.

Hier wordt in deze zondagsafdeling over de voorzienigheid Gods gesproken als die almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt en regeert. Het antwoord spreekt dus over de onderhouding en de regering Gods.

In de voorzienigheid Gods kennen wij drie daden, namelijk de onderhouding, medewerking en regering. God onderhoudt dus het geschapene. Die onderhouding hebben alle schepselen nodig, want buiten die onderhouding kunnen zij niet voortbestaan. Er zijn schepselen die onmiddellijk door God onderhouden worden, zoals de zon, de maan en de sterren, alsook de engelen en de zielen der gezaligden en der verdoemden. Maar verder onderhoudt de Heere de schepselen door middelen en kan daarin ook op een buitengewone wijze handelen, zoals te zien is bij Israël in de woestijn, bij Elia en ook in de spijziging van de vijfduizend.

Maar in de gewone middellijke onderhouding wil de Heere ook wel wonderUjk handelen, zoals in tijden van oorlog en honger of van uitwendige armoede. Voor Gods ware volk zal het zeker blijven gelden:

Hy zal hen nimmer om doen komen In dure tyd en hongersnood.

Als we niet meer weten waar de middelen tot onderhoud vandaan moeten komen, weet de Heere ze ons op een wonderlijke wijze te beschikken. In deze tijd weet men over het algemeen niet meer van die wonderlijke uitreddingen gelijk Gods volk in vroeger tijden daarvan mocht gewagen. Maar zo moet bij al de uiterlijke voorspoed die er is, het geestelijk leven veelal kwijnen in de ziel. Toch heeft Gods volk nog met dezelfde God te doen als de kerk van weleer. De God van Elia leeft nog en Hij kan er nog de raven toe gebruiken om Zijn volk van brood en vlees te voorzien. Al is het dan dat Hij niet in letterlijke zin er de raven toe gebruikt, maar de rammen van Nebajoth zullen Zijn volk dienen. We verwachten dan soms hulp van hèt Oosten en ze komt van het Westen. Maar zo zullen we toch ook weer over de middelen mogen heen zien en zal God in de uitkomst te meer aan Zijn eer komen.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 mei 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

I. DE VOORZIENIGHEID GODS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 mei 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's