Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONDER de Joep

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONDER de Joep

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„BEWAAR HET PAND.”

In het 4e nummer van deze jaargang van ons bilad, van 23 sept., namen we het blad „BEWAAR HET PAND" onder de loep, omdat genoemd blad in een recensie over het boek van de begrafenis van ds. Pannekoek zich enigszins ongunstig had uitgelaten over de inhoud van dit boek, daar er de oproep tot bekering te veel in zou worden gemist. Men heeft ons gewezen op een tekst als Ezechiël 33 : 11, waar we lezen: Zeg tot |ien: o waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen ! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddelozen zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels.? "

In ons verweer in bovengenoemd nummer van ons blad zijn we op deze tekst niet nader ingegaan. Alleen hebben we gewezen op een verkeerde bedoeling die we menen ie ontdekken in het gebruik van het woord „oproep". We hadden wel enige reaktie op ons artikel verwacht en vonden het ook beter om na deze reaktie op de inhoud van deze tekst zelf wat dieper in te gaan.

Men heeft ons nu zelfs ook vriendelijk verzocht om op een gewenste broederlijke toon onze bezwaren welgegrond op Schrift en Belijdenis tegen de verkeerde wijze van voorstelling die wij in het gebruik van het woord „oproep" meenden te kunnen ontdekken, kenbaar te maken. Daar zijn we natuurlijk gaarne toe bereid.

Reeds hebben we in de samenspraken van Hopende en Uitziende die deze weken zullen verschijnen, daar al over geschreven. Laten we het dus nu in deze rubriek kort mogen doen, daar men verder onze toelichting zal kunnen volgen in die samenspraken, als men daar de moeite voor wil nemen.

Allereerst willen we opmerken dat er inderdaad in die bekende tekst uit Ezechiël 33 een oproep tot bekering is te vinden. Te veel wordt echter uit het oog verloren, dat deze oproep gericht was tot dat oude Bondsvolk dat zover van de rechte wegen des Heeren was afgeweken. De profeet had het naderend oordeel het volk aan te kondigen. Alleen dan zou er nog een afwending van het oordeel kunnen zijn, als er bij dat volk een wederkeren was tot de Heere, in het verlaten dus van zijn boze en verkeerde wegen. Dit wederkeren tot de Heere moest zomaar niet een naderen tot de Heere met de lippen zijn, waarbij men de zonden gelijk aan de hand kon houden, want herhaaldelijk heeft de'Heere door de mond van de profeten het volk doen weten dat zulk een lippenwerk Hem niet behagen kon. In oprechtheid, dus in een verlaten van alle zondige en verkeerde wegen, moest het volk zich tot de Heere bekeren. De Heere gaf daartoe het volk ruimschoots de tijd en de gelegenheid. Men behoefde het Hem dus niet te wijten als straks het oordeel komen zou, want God betoonde duidelijk in al de waar-schuwingen door de mond der profeten, dat Hij geen lust in de dood des goddelozen had.

De oproep tot bekering was hier dus een oproep tot een uitwendige bekering, die evenwel ook in oprechtheid zou moeten zijn, dat wil zeggen, zonder vast te houden aan zijn verkeerde handelingen.

Wordt het niet al te veel over het hoofd gezien dat we de oproep tot bekering door de mond van Ezechiël allereerst in dit licht moeten zien ? Deze vraag mogen we toch wel even stellen ?

Kan de mens zich dan uitwendig zo van zijn boze weg wel bekeren ? Is hij daar niet onmachtig toe ? Neen, daar is hij niet onm.achtig toe. Zowel als hij de middelen die God tot zijn zaligheid gebruiken wil, kan verwaarlozen, kan hij ze ook gebruiken. We hebben ook in deze tijd met ernst zulk een oproep tot bekering, gelijk als we die bij Ezechiël vinden, tot een schuldig land en volk te doen uitgaan. En die oproep tot bekering hebben de leraars ook zeker tot hun gemeenten te richten. Het is goed dat we dat ook even opmerken, want nu willen we een stapje verder gaan. Heeft genoemde tekst uit Ezechiël 33 ons dan niets te zeggen in betrekking tot de waarachtige bekering tot zaligheid ? Wie zal dat willen tegenspreken ? Als we genoemde tekst alleen in historisch licht plaatsen, blijven we bloot voorwerpelijk. En daar hebben we ook juist altijd voor te waken.

Maar laat ons niet vergeten, dat als we onderwerpelijk op de tekst ingaan, dat we dan ook goed separerend dienen te zijn. Die separatie is zeer noodzakelijk, al beweert men dan wel dat wij verschillende uitspraken van de H. Schrift op speculatieve manier proberen uit te leggen. We willen in dit verband niet graag personen noemen en ook willen we graag de broederlijke toon bewaren, maar in een schrijven dat we ontvingen en waarin ons verzocht werd om ons standpunt op grond van Schrift en Be­ lijdenis nader uiteen te zetten, werden we ervan beschuldigd dat we aan zulk een speculatieve uitleg doen.

We vinden het droevig, dat men ons daarvan beschuldigt. Het gebruik van dat woord „speculatief" verraadt ook weer wat. Het is hetzelfde als dat men b.v. beweert, dat men het Evangelie niet door bepaalde dogma's moet verdonkeren. Zulke opmerkingen worden nu immers veel gemaakt in verschillende kringen over de prediking zoals die onder ons gebracht wordt. Bepaalde dogma's zitten in onze prediking bij velen in de weg. Er is ons echter gevraagd om op grond van Schrift en Belijdenis onze bezwaren kenbaar te maken. En dan moeten we er eerlijk op wijzen dat men vele waarheden noemen kan en toch de grote Waarheid verzwijgen kan. Ons werd verzocht om no. 15 van „BEWAAR HET PAND" van deze jaargang eens goed te lezen. En dan werden we ook naar bepaalde artikelen verwezen. Daar zouden we toch wel niets tegen in kunnen brengen. Nu, we willen eerlijk erkennen, als we de catechisatie-les lezen over de voldoening door Christus, dat we volledig kunnen instemmen met al wat de schrijver opmerkt over de voldoening van Christus alleen voor de uitverkorenen. Ook zijn we het met hem eens over de genoegzame waarde van Christus' offerande tot verzoening van de zonden der ganse wereld. En wat de schrijver aanhaalt uit de Dordtse Leerregels over de prediking van de beloften des Evangelies met bevel van bekering en geloof, onderstrepen we van ganser harte.

Toch merken we altijd maar weer wat op. En wat is dat dan ? Wel, men zoekt met allerlei waarheden zich toch aan de klem der volle Waarheid te ontworstelen. Een voorbeeld uit genoemd blad moge ter verduidelijking dienen.

Op de achterpagina van dit blad vinden we een artikel voor de jeugd. Het geeft een gedeelte weer

uit een rede tot de jonge mensen gericht op de ontmoetingsdag te Zwolle. Heel zuiver wordt hierin gesteld dat de prediking van Gods Woord alleen niet genoeg is tot zaligheid, maar dat de Heüige Geest die prediking vruchtbaar moet stellen, wat alleen geschiedt bij de uitverkorenen. Maar dan lezen we ineens in datzelfde stukje het volgende:

Ik kan mij voorstellen, dat heel veel jonge mensen en ook ouderen met het vraagstuk van Gods vrijmachtig welbehagen het wel eens moeilijk hebben. Waarom heeft God nu Jacob liefgehad en Ezau gehaat.? Ja, waaróm dat nu gebeurd is, weet ik jullie ook niet op een voor het verstand bevredigende wijze te zeggen. God heeft daar on^ getwijfeld zijn redenen voor gehad. Mijn verstand is te eindig en te beperkt, om dit te kunnen vatten. Ik weet wel, dat er van de verkiezing vaak een heel verkeerd gebruik gemaakt wordt en dat de duivel daar graag een handje bij helpt. Hij geeft dan harde gedachten in het hart omtrent God, als zou Hij iemand zijn van een onberekenbare willekeur. Men loopt dan gevaar, onder alle bearbeiding onverschillig te worden. En dat is nu juist niet de bedoeling van het leerstuk der verkiezing. Want we mogen God dankbaar zijn, dat er een verkiezing is. Want stel u voor, dat er geen verkiezing zou zijn. Dan moesten alle mensen verloren gaan. Maar nu er een verkiezing is, kunnen er mensen zalig worden. Ook jonge mensen. Ja, ik zou het mijn jonge vrienden en vriendinnen wel willen toeroepen: Omdat er een verkiezing is, kunnen jullie allemaal zalig worden. Ik zeg niet dat dit gebeurt, ik zeg alleen dat het kan. Want God kan jullie allemaal hebben verkoren.

Op deze wijze tracht de schrijver de leer van de verkiezing voor de jeugd toch nog wat aannemelijk en aantrekkelijk te maken. De grote Leraar der gerechtigheid heeft toch alzo niet gepreekt. Hem horen we zeggen in Matth. 20 : 16 en 22:14: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren."

Men heeft ons gevraagd om op grond van Gods Woord onze bezwaren kenbaar te maken. Nu, dat willen we dan op deze wijze doen. De scheidslijn loopt door de kerk in haar zichtbare openbaring heen. Dit behoeven we niet te verzwijgen. De Heere Jezus verzweeg het ook niet.

Nu nog iets over Ezech. 33 : 11. Hier is toch sprake van een oproep tot bekering, met een belofte erbij.? Ja, we willen nog verder gaan. Hier vinden we niet alleen een belofte, maar zelfs een eedzwering. God zweert hier bij Zijn leven, zeggende: Zo waarachtig als Ik leef, spreek de Heere Heere."

En daarop volgt dan: zo Ik lust heb in de dood des goddelozen !" De kanttekening merkt hierover op: Gelijk gij meent en klaagt dat Ik belust ben om u te doden, ofschoon gij u van uw boosheid bekeerdet, alsof het evenveel bij Mij is of gij u bekeert of niet, hoe gij het ook maakt, wel of kwalijk, gij moet er evenzeer aan, gelijk goddeloze murmureerders en huichelaars plegen te spreken." En dan verwijst de kanttekening naar de kanttekening bij Ezech. 18 : 23. Daar vinden we een zelfde tekst. En wat zegt de kanttekening daar ? Het volgende: Hebr. lustende lust hebben; deze vraag loochent sterkelijk. Zo is de zin, dat Hij geenszins belust is, of door enige lust gedreven, om de goddeloze te doden. Want ofschoon Hij besloten heeft de onboetvaardige te straffen, nochtans is eigenlijk Zijn doel niet het verderf van Zijn schepsel, maar de openbaring van Zijn gerechtigheid; Rom. 9 : 17. Ten andere, hier is eigenlijk gesproken van de dood van de goddeloze, die zich bekeert, en niet van degenen, die zich nimmermeer bekeren, gelijk de voorgaande en volgende verzen uitwijzen; alsof God zeide: ijlieden meent dat Ik zo belust ben om te vernielen en te doden, dat Ik ook de goddeloze, die zich bekeert, niet wil sparen, noch zijn bekering voor aangenaam houden; maar dit is een lastering, en verre van Mij.”

Zie, zo krijgen deze woorden toch wel een geheel andere betekenis dan die men er over het algemeen aan geven wil. We willen toch met de broeders van „BEWAAR HET PAND" samen nog aan de Statenvertaling vasthouden ? Laten we dan ook die kostbare kanttekening steeds goed raadplegen.

God neemt dus in die tekst een tegenwerping weg, waarmede men beweerde dat Hij lust had in de dood van de goddeloze, ook al zou hij zich bekeren. En terecht wijst de kanttekening er ook op, dat God geen lust in het verderf van Zijn schepsel heeft, maar wel in de verheerlijking van Zijn gerechtigheid.

Men beroept zich nogal graag op de Engelse schrijvers. Mogen we de broeders van „BEWAAR HET PAND" dan eens naar de verklaring over Ezechiël van Greenhill verwijzen ? Het wordt te veel om alles fe citeren, dus dat zullen we niet doen.

We moeten voor de plaatsruimte dit artikel nodig af gaan breken. Laten we er dan nog even op mogen wijzen, dat ons altijd één ding opvalt bij degenen die altijd zo aandringen tot bekering. Wat is dat dan ?

Wel, men vindt van hun hand hele geschriften en artikelen voor de onbekeerden, tot wie men zich richt met die eis en oproep tot bekering, maar voor degenen die door genade die bekering deelachtig mogen zijn, is er niet veel zielevoedsel in al dat geschrijf te vinden. Kohlbrugge heeft terecht wel opgemerkt, dat men met zijn algemene aanbieding de bokken te eten geeft en de schapen ledig wegzendt.

Maar God heeft toch geen lust in de dood des goddelozen ? O neen, dat heeft Hij niet. Maar het is maar zo jammer dat men geen goddeloze is. Als men maar een goddeloze was, dan zou men het mogen ervaren en zou het een eeuwig wonder worden als men het eens mocht geloven dat God geen lust in de dood van zo'n goddeloze heeft. Daar heeft men niet op kunnen rekenen.

Men beschuldigt er ons van, dat wij te veel tot de bekeerden spreken en te weinig voor de onbekeerden hebben. Dat is echt een valse beschuldiging. Het is ons wel eens opgevallen, dat er juist bij degenen die zoveel voor de onbekeerden hebben, toch juist in hun spreken en schrijven zo weinig voor de onbekeerden te vinden is. Met de wijze waarop men zich tot de onbekeerden richt, worden de onbekeerden nog maar al te gemakkelijk gerust gesteld.

En dan nog één zaak. En dat is het voornaamste ! Weet ge wat we in al dat geschrijf zo missen ? Het recht van God en de soeyereihiteit van God ! Het voorbeeld dat we u gaven uit genoemd blad van dat artikel over de uitverkiezing geeft er het bewijs van.

Vergun ons deze scherpe opmerkingen. De waarheid is scherp. We hebben er ernstig naar gestreefd om de broederlijke toon te bewaren, niet geveinsd, want er is echt geen haat in ons hart. Desgewenst willen we op een zelfde broederlijke wijze er nog wel wat meer over schrijven. Het zou dan nog wel wat meer aan het licht kunnen komen dat we waarlijk met beide benen op de bodem van Schrift en Belijdenis staan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1971

De Wachter Sions | 8 Pagina's

ONDER de Joep

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1971

De Wachter Sions | 8 Pagina's