Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huwelijksontwrichting en kerkelijke tucht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huwelijksontwrichting en kerkelijke tucht

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

Bübelse echtscheidingsgronden

Zoals we in het eerste artikel gezien hebben, is het huwelijk naar de Schrift een verbond tussen man en vrouw voor het gehele leven. Echtscheiding verdraagt zich niet met het wezen van het huwelijk. Bij huwelijksproblemen moet de ambtelijke zorg zich toespitsen op de beantwoording van de vraag hoe man en vrouw elkaar weer in liefde zullen kunnen aanvaarden. Die vraag staat centraal en niet de afweging of de gehuwden nu wel of niet uit elkaar mogen gaan. Toch kan er sprake zijn van een zodanige verwording door de macht der zonde, dat van een verder samenleven van de echtgenoten moet worden afgezien. Het huwelijk is onontbindbaar, tenzij.... In Bijbels licht bezien, zijn er twee echtscheidingsgronden.

Buitenechteiyk geslachtsverlteer

De Heere Jezus spreekt daarover ondermeer in Matth. 5:32 en 19:9: Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel" (5:32). "Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel" (19:9). Christus spreekt hier duidelijk uit, dat porneia, buitenechtelijk geslachtsverkeer, een reden is voor het toestaan van echtscheiding. De onschuldige partij mag scheiden, maar dat is overigens geen strikte eis. Vanzelfsprekend geldt wat hier van de vrouw gezegd wordt ook voor de man. Het rapport van de Generale Synode van 1977 merkt hierbij zeer terecht op, dat er echtbreuk wordt gepleegd door élke sexuele handeling buiten het huwelijk. Het gaat om de strekking van de woorden van Christus. Die strekking is, dat in het huwelijk nooit een derde in het spel mag komen. Daarom is ook het hebben van een homosexuele, lesbische of pedofiele relatie een bijbelse echtscheidingsgrond. Het zal eveneens duidelijk zijn, dat dit bij incest het geval is.

De overspelige verhouding

Bijzondere aandacht vraagt de zogenaamde affectieve relatie. Het woord affectief betekent genegenheid, gunst, ingenomenheid of liefde. In de door ons gebruikte uitdrukking is de betekenis liefde in een overspelige zin. Het gaat bij déze affectieve relatie niet om gewone vriendschappelijke contacten met derden, die door ieder ander positief worden uitgelegd, maar door een zeer jaloerse echtgenoot of echtgenote ten onrechte worden opgevat als een bewijs van ontrouw van de andere partij in het huwelijk. De door ons bedoelde overspelige verhouding blijkt altijd uit contacten van zeer bedenkelijke aard. Men loopt nu eenmaal als gereformeerd man niet gearmd met de vrouw van een ander in de bossen van de Veluwe. En een gehuwde vrouw kan nu eenmaal in het licht van het Woord niet met een vreemde man gaan winkelen of dineren in het centrum van een stadop-afstand en daarbij met hem omgaan als een verliefd meisje. Uiteraard moet de waarneming van één zo 'n bedenkelijk contact altijd aanleiding zijn tot een hartelijk christelijk vermaan, zoals bedoeld wordt in Matth. 18:15-17. Weigert men ondanks herhaald waarschuwen zo'n relatie te verbreken, dan zal de zaak ter kennis van de kerkeraad moeten worden gebracht. De ouderlingen zullen met Gods hulp in de weg van vermaning en advies alles doen om de betrokkene te brengen tot berouw, tot het verbreken van de zondige verhouding en tot het herstel van het wederzijds vertrouwen-inliefde binnen het betreffende huwelijk.

Blijft de persoon in kwestie echter weigeren om de zondige relatie te verbreken, dan kan dat leiden tot een vordering tot echtscheiding door de andere partij, die wijst op de voortdurende ontrouw van betrokkene. De kerkeraad zal na onderzoek niet anders kunnen vaststellen, dan dat een dergelijke affectieve relatie, die onomstotelijk bewezen is, een vorm van echtbreuk is. En echtbreuk geeft in het licht van de Schrift een aanvaardbare reden tot echtscheiding. Men kan als kerkeraad in zo'n geval niet stellen met een beroep op een zin uit het rapport van de Generale Synode van 1977 dat buitenechtelijke geslachtsverkeer bij een dergelijke overspelige verhouding niet is bewezen en dat er daarom geen sprake van echtbreuk zou zijn. Dan doen we immers afbreuk aan de diepe zin van de woorden van Christus in Mattheüs 5 en 19 en aan de geest van het genoemde rapport, dat slechts algemene richtlijnen geven wil en geen volledigheid beoogt.

Geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk is in dergelijke gevallen meestal niet als zodanig bewijsbaar, maar de reeks dubieuze ontmoetingen spreekt duidelijke taal. In Schotse presbyteriaanse kring zegt men dan bijzonder bondig, dat er sprake is van "circumstancial evidence": de omstandigheden tonen helder aan, dat er sprake is van echtbreuk. Prof J. Douma zegt terecht in zijn boek over "Echtscheiding", waarvan de recente derde druk een kritische kennisneming zeker waard is, dat in zulke gevallen de billijkheid gebiedt van overspel te spreken.

Redenen van godsdienstige aard (religionis causa)

Een tweede bijbelse echtscheidingsgrond vinden we in 1 Kor. 7:15: Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij schelde: e broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt, maar God heeft ons tot vrede geroepen".

De kanttekening van de Statenbijbel bij deze tekst is heel duidelijk. Het gaat om haat vanwege het geloof Deze haat gaat zover, dat de ongelovige partij de gelovige verlaat. In Korinthe kwam het vrij vaak voor, dat van een echtpaar de man of vrouw overging tot het christelijk geloof. De andere echtgenoot bleef heiden. Soms liet deze uit haat tegen de ware religie dan de echtgenoot, die tot geloof gekomen was, in de steek. Een Schriftgetrouw hedendaags exegeet als de vrijgemaakte hoogleraar Dr. J. van Bruggen komt vandaag nog tot dezelfde conclusie als in de kanttekening is verwoord. Hij schrijft in een studie over 1 Korinthe 7: We moeten hier denken aan de gevallen waarin een ongelovige weigert om een huwelijk met een christen voort te zetten: e gelovige wordt voor de keus gesteld om het geloof de deur uit te zetten of zelf de deur uit te gaan... Christenen verlaten hun echtgenoten niet, maar zullen het soms wel te dragen krijgen, dat deze hen verlaten". Ook hier geldt, dat we moeten letten op de strekkingvan de aangehaalde tekst. Douma merkt in het reeds genoemde boek van zijn hand zeer terecht op, dat dit Schriftwoord ook geldt voor een man, die zich bij de Jehovagetuigen aansluit en vervolgens niet ophoudt om vrouw en kinderen met sektarische gevoelens te indoctrineren. Als deze man na een periode van hevige conflicten over de bijbelse leer, de Schrift en de christelijke opvoeding zijn vrouw verlaat, is er sprake van een duidelijke parallel met 1 Kor. 7:15. Als iemand voortdurend voor de keus wordt geplaatst tussen God en de eigen man of vrouw, kan dat de verwoesting en ontbinding van het huwelijk ten gevolge hebben.

De Westminster Confessie en kwaadwillige verlating

Het is uiteraard van veel belang hoe men in de gereformeerde traditie het begrip kwaadwillige verlating heeft uitgelegd. We erkennen naast Gods Woord geen enkele autoriteit, zo belijden we met de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat wil niet zeggen, dat kennisneming van de uitleg die oude theologen aan 1 Kor. 7:15 hebben gegeven zonder belang zou zijn. We begeren ook te staan in de gemeenschap van de kerk der eeuwen. Daarbij is het opvallend, dat de kwestie van de kwaadwillige verlating ook een plaats heeft ontvangen in een voluit gereformeerd belijdenisgeschrift n.l. de Westminster Confessie (1647). Artikel 24 van dit belijdenisgeschrift handelt over "Het huwelijk en de echtscheiding". In paragraaf 6 van dit artikel wordt beleden: Hoewel de verdorvenheid van de mens zo groot is dat hij geneigd is om naar argumenten te zoeken om op onrechtmatige wijze te scheiden degenen die God in het huwelijk samen gevoegd heeft, toch is er geen voldoende reden om de band van het huwelijk te verbreken dan bij overspel of zulke moedwillige verlating die op geen enkele manier door de kerk of door de burgerlijke overheid geheeld kan worden. Daarbij moet een publieke en ordelijke procedure in acht genomen worden, en de betreffende personen dienen niet aan eigen wil en vrijheid van handelen in eigen zaak te worden overgelaten". Als Schriftbewijs bij het door mij gecursiveerde gedeelte noemt de Westminster Confessie Mattheüs 19:8, 9; 1 Kor. 7:15 en Mattheüs 19:6.

Beza en Voetius over 1 Kor. 7:15

In de uitspraak van de Belijdenis van Westminster wordt al duidelijk, dat ons gereformeerd voorgeslacht het begrip kwaadwillige verlating, dat in verband wordt gebracht met 1 Kor. 7:15 in het algemeen ruim heeft geïnterpreteerd. Dat geldt b.v. voor belangrijke gereformeerde theologen Calvijn, Beza, Amesius, W a Brakel en Van Mastricht. Bij een man als Beza (1519-1605) hebben gevallen van kwaadwillige verlating, waarbij haat tegen de godsdienst niet het hoofdmotief is, altijd nog met de ware religie te maken. Een man die zijn vrouw verlaat en zich in een ander land vestigt, kan immers met een ongelovige gelijk worden gesteld. Hij onttrekt zichzelf aan elk ambtelijk opzicht en aan de gemeenschap der kerk. Daarmede is hij een verlater van de religie en van zijn vrouw geworden. Hij schendt op duidelijke wijze Gods gebod t.a.v. het huwelijk. Daarom kan hij zijn plaats in de gemeente van Christus niet behouden. Hij is ten volle tuchtwaardig en zal uiteindelijk van de gemeente des Heeren moeten worden afgesneden. Voetius (1589-1676) gaat nog iets verder, omdat hij in de tekst uit 1 Kor. 7 een bepaald geval ziet, dat op andere gevallen naar analogie kan worden toegepast. Deze redenering op grond van het overeenkomstige leidt hem tot de volgende benadering, die Prof Douma als volgt samenvat: ls een (ten onrechte) verlatene wegens de religie ontslagen is van de huwelijksband, dan geldt dat naar analogie voor elke verlatene wegens welke andere reden hij of zij ook (ten onrechte) verlaten mag zijn. Als dit niet waar zou zijn, aldus Voetius, ontstaat er immers een absurde consequentie. Dan zou een kwaadwillige man of vrouw, die de andere partij in de steek laat, deze partij willekeurig en levenslang de staat van weduwe of weduwnaar kunnen opleggen en zo haar of hem van het gebruik en de vruchten van het huwelijk hebben kunnen beroven. Zo 'n persoon zou dan naar eigen believen kunnen scheiden wat God bijeen had gebracht. Het is duidelijk dat de benadering van Voetius harmonieert met de aangehaalde uitspraak van de Westminster Confessie. Als de kwaadwillige verlating op geen enkele manier meer door de kerk of de overheid kan worden geheeld, zou er sprake zijn van een geoorloofde echtscheidingsgrond.

De uitleg van a Marck

Toch was er onder de gereformeerde theologen in het verleden ook een kleine minderheid, die kwaadwillige verlating in ruime zin als echtscheidingsgrond heeft afgewezen. Deze minderheid werd gevormd door Ursinus en de Voetiaan a Marck. Joh. a Marck (1656-1731) verzet zich duidelijk tegen de algemene aanvaarding in zijn tijd van kwaadwillige verlating als echtscheidingsgrond, zoals Voetius die had aangegeven: En dat eindelijk ook de Kwaatwillige Verlaatinge van de eene Echtgenoot aan de andere geene genoechsaame reeden van Echtscheidinge en Nieu Houwelijk geeft / gelijk men dat eevenwel doorgaans stelt en met toestemminge van de Ooverheijt doet / uit kracht van de plaatse 1 Cor. VII:15". De Leidse hoogleraar was van mening, dat deze tekst moet worden gezien als een door Paulus gegeven uitzondering op de regel van Christus. Zoals bij élke uitzondering het geval is, dient ook deze uitzondering strikt naar de letter te worden gelezen. Men mag daaruit, gelet op de andere uitspraken van de Schrift over huwelijk en echtscheiding, niet de conclusie trekken dat echtscheiding om een andere reden dan haat-tegenhet-Evangelie geoorloofd zou zijn. Het is duidelijk dat er onder de oude gereformeerde theologen geen algehele overeenstemming over de betekenis van 1 Kor. 7:15 bestond.

Ridderkerk-Sl'veer,

Ds. M. Golverdingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1990

De Saambinder | 12 Pagina's

Huwelijksontwrichting en kerkelijke tucht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1990

De Saambinder | 12 Pagina's