Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de schat van Christus’ bruid 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de schat van Christus’ bruid 3.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vierde hoofdstuk van het boek dat onder bovenstaande titel verscheen gaat over: De Afscheiding van 1834: het Reveil op de kansel. De prediking van de waarachtige en volkomen leer der zaligheid werd spaarzamelijk vernomen. De weinige getrouwe leraars mochten zich echter wel in een grote toeloop verheugen, waar men soms uren lopen voor over had.

Van der Zwaag schrijft dan over het conventikel of gezelschap, waar men elkaar stichtte door bijbellezing en gebed. Hij vraagt aandacht voor verschillende personen en hun geschriften, voorafgaande aan de dagen van de Afscheiding. De geschriften van baron C. van Zuylen Nijevelt zijn van grote invloed geweest op de Vader der Afscheiding, Hendrik de Cock. Ook J.H. Vijgeboom en zijn “Hervormde Kerk” hebben invloed uitgeoefend.

Uiteraard gaat het in dit hoofdstuk in hoofdzaak over Hendrik de Cock. We kunnen de levensgang van De Cock als op de voet volgen. -Op blz. 83,17e regel van boven wordt de naam van Klok in plaats van die van De Cock genoemd.-

Aan het slot van dit hoofdstuk geeft de schrijver een beoordeling van de Afscheiding. Daaruit nemen we een en ander over.

Bij de beoordeling van de Afscheiding mag niet uit het oog worden verloren, dat van enige vooropgezette actie tot kerkscheuring nimmer sprake is geweest. Dat deze scheuring uiteindelijk wel het geval werd heeft het historisch verloop aangetoond.

Het mag opmerkelijk heten welk een rol het verplicht gebruik der Evangelische Gezangen bij genoemde schorsings- en afzettingsprocedures heeft gespeeld. Wormser komt tot de conclusie dat De Cock uiteindelijk alleen is afgezet omdat hij een voorrede geschreven had in het boekje van Klok tegen de gezangen en voor de uitgave had gezorgd! Kennelijk correspondeerde de zo veroordeelde bevindelijke vroomheid der afgescheidenen toch meer met de geest der psalmen, terwijl de gemoedelijke vroomheid van de toonaangevende kerkelijke leidslieden meer overeenstemde met die der Gezangen, zodat men deze vorm van vroomheid ook aan anderen wilde opdringen. In elk geval werd de Gezangenkwestie een testcase voor de kerkelijke betrouwbaarheid.

Geen streven naar kerkscheuring, maar naar kerkherstel was de feitelijke achtergrond der Afscheiding. Ook nadat de Afscheiding een feit was geworden bleef men de pretentie voeren slechts terug te keren tot de leer, dienst en tucht der vaderen teneinde hierdoor leden der gereformeerde gezindheid te kunnen blijven.

Hoofdstuk 5 heeft tot titel: Het Reveil geconfronteerd met de Afscheiding.

Beide stromingen waren feitelijk een protest tegen de tijdgeest en riepen op tot reforma tie. Aldus Van der Zwaag. Zij waren impopulair, zowel bij de toonaangevende leidslieden als bij het gewone volk.

Er kwam een positieve relatie tussen Reveil en Afscheiding. Na een aanvankelijk tamelijk ongenuanceerde afwijzing van de Afscheiding kwam er een opmerkelijke kentering. Er trad meer begrip op voor de diepste motieven van deze beweging. Het werd erkend, dat de Afscheiding deel uitmaakte van een waarlijk geestelijke opwekking, die door geheel Europa en ook in ons Vaderland zich als het zuurdesem des Koninkrijks verbreidde.

Van der Zwaag schrijft verder: Het nagestreefde ideaal: reformatie van de vaderlandse gereformeerde kerk met een presbyteriale kerkinrichting werd echter niet gerealiseerd. En de breuk in deze kerk was een betreurenswaardig en historisch feit geworden!

De geschiedenis van de Afscheiding. Daarover handelt het 6e hoofdstuk.

Er was een negatieve beeldvorming. Er kwam uitbreiding en vervolging. Ook interne meningsverschillen. Scholte en De Cock hadden een onderscheiden kerkbegrip. De “Utrechtse kerkorde” gaf verdeeldheid. De “vrijheidsaanvraag” eveneens. We lezen van allerlei moeilijkheden. Scholte en Van Raalte gingen emigreren.

Geleidelijk tekenden zich binnen de gescheiden kerken enkele richtingen af, welke men later wel onderscheidde in de zogenaamde Gelderse richting -waarbij Brummelkamp een centrale plaats innam- en de Drentse richting, welke naar de voor deze richting representatieve predikanten ook wel de De Cock-Joffers-partij werd genoemd. Laatstgenoemde richting telde haar aanhangers meer in de noordelijke provincies en tevens in Zuid-Holland. Genoemde richtingen vormden uiteraard de vleugels naast een grote middengroep. De Drentse en Gelderse richting werden ook wel als de respectieve subjectieve en objectieve denominatie onderscheiden.

Eerstgenoemde richting, wel als het “conservatieve smaldeel der afgescheidenen” getypeerd, was “ongetwijfeld representatief voor een groot gedeelte der Afgescheiden Kerken uit de veertiger en vijftiger jaren der vorige eeuw”. (C. Veenhof in “Prediking en Uitverkiezing”). Het toonaangevend orgaan van deze stroming vormde ongetwijfeld het blad “De Stem”, sinds 1851 het eerste weekblad in afgescheiden kringen. In dit orgaan vinden wij de neerslag van de zienswijze der onderwerpelijk georiënteerde “Drentsen”, waarvan de woordvoerders, ds. H. Joffers, ds. F.A. Kok en anderen de lijn van Hendrik de Cock, die ze als hun “schutspatroon” vereerden, wensten te continueren. Men was sterk gekant tegen de opvattingen van Scholte en in mindere mate ook tegen die van Brummelkamp.

Bij de vertegenwoordigers van de “De Cock-Joffer-partij” stond het Genadeverbond onder de beheersing der uitverkiezing. Hun geestelijke inspirator De Cock had het reeds uitgesproken: “Neem de verkiezing weg en gij ontkent de doodstaat van den mensch van nature en stelt in hem een vrije wil ten goede”. Bijzonder huiverig was men voor een “welmeenende aanbieding des heils” voor alle hoorders in de prediking, onderscheidde scherp tussen het wezen en het welwezen des geloofs, legde sterk de nadruk op de kenmerken van het geestelijk leven en weigerde de gemeente aan te spreken als christenen of gelovigen. Het separerend element in de prediking en zielszorg, de gehechtheid aan de oude schrijvers en de kanttekenaren van de Statenbijbel, zetten het stempel op deze min of meer puriteinse en belijnde stroming die in de jaren 1840-’50 in de afgescheiden kerken domineerde. “Behalve aan de zeventiende-eeuwse theologie had men zijn hart ook verpand aan de achttiende-eeuwse kleding”. (C. Veenhof). De predikanten van genoemde richting waren dus tevens min of meer kenbaar aan hun ambtsgewaad.

De Gelderse richting, zeer typerend ook wel “de school van Brummelkamp” genoemd, verschilde behalve ten aanzien van het ambtsgewaad ook sterk van de Drentse richting in dogmatisch en kerkrechtelijk opzicht. Het bevel tot prediking des geloofs aan alle creaturen verkreeg sterke nadruk, waarbij de geestelijke doodstaat van de mens en de leer der uitverkiezing in de prediking wel wat op de achtergrond geraakten. Doordat de autonomie der plaatselijke gemeenten sterk werd beklemtoond stond men kritischer tegenover de meerdere kerkelijke vergaderingen, ten gevolge waarvan men deze richting wel een zeker independentisme verweet. Onvoorwaardelijke onderwerping aan de Dordtse Kerkorde werd zonder meer afgewezen.

De ziel van deze richting was Brummelkamp. Deze werd wegens de contacten, welke hij met de achtergebleven broeders in de Hervormde Kerk onderhield, een te irenische gezindheid inzake het “Hervormd Genootschap” verweten, hetgeen de tegenstellingen nog vergrootte. Brummelkamp zelf verklaarde echter “met lijf en ziel afgescheiden” te zijn en van harte de gereformeerde confessie te onderschrijven. “De blijmoedigheid, de opgeruimdheid en het optimisme des geloofs was in ruime mate hem geschonken”. De Drentsen misten echter teveel het ontdekkend element in zijn prediking en waren beducht voor doorvloeien. Brummelkamp genoot “wegens zijn ruime Evangelieprediking niet het volle vertrouwen van zijn broeders”. (H. Bouwman). Men meende in hem de remonstrant te ontdekken. Van 1840-’54 verkeerden ten gevolge van genoemde controverse de meeste afgescheiden gemeenten in Overijssel en Gelderland dan ook praktisch buiten het kerkverband. Gedurende deze periode bestonden er zelfs een tijdlang twee afzonderlijke Provinciale vergaderingen in deze twee gewesten.

Geleidelijk kwam er echter meer toenadering tussen beide richtingen, inzonderheid door het bemiddelend optreden van Van Velzen, die bij de De Cock-Joffer-partij nog wel gewild was.

Op de in 1854 te Zwolle gehouden synode, welke de hereniging met Brummelkamp c.s. tot stand bracht, werd het besluit genomen tot stichting van een Theologische School en werd tenslotte de stad Kampen als plaats van vestiging aangewezen. Uit elke Provinciale Vergadering zou een curator worden aangewezen. Als “leraren” werden benoemd ds. T.F. de Haan, ds. S. van Velzen, ds. A. Brummelkamp en ds. Helenius de Cock, een zoon van ds. H. de Cock.

Er was allerlei te doen in het kerkelijk leven. Er was onder de docenten gemis aan overeenstemming. Er was verschil in verbonds- en doopbeschouwing.

De bekende predikant -aldus Van der Zwaag van de “Kruisgemeenten” N.J. Engelberts geeft in 1869 -dan door de vereniging inmiddels zelf leraar der toen ontstane Christelijke Gereformeerde Kerk de volgende karakteristieke omschrijving van de “onderwerpelijke” en de “voorwerpelijke” richting: “Blijft de eerste -die langzamerhand de kleinste wordt- zeer nauw aan de gereformeerde leer verbonden en prediken de leraren een levend en bevindelijk Christendom, dat in de persoonlijke en zalige geloofsgemeenschap met en vereeniging in den Heere Jezus Christus bestaat en mitsdien den gehelen inhoud van het Evangelie: Christus voor ons en in ons, doet uitkomen. De tweede wijkt daarvan opmerkelijk af en maakt eene duidelijk merkbare voorwaartsche beweging naar het valsche liberalisme onzer eeuw. Zij tracht het harde en schoolsche der kerkleer te verzachten en die kerkleer te vervolledigen naar het Evangelie”.

Volgens ds. L.J. Hulst, die drieënzestig jaren prediker was in de Afgescheiden Kerken, had geen van beide genoemde richtingen een juist begrip van het verbond Gods. “Op zijn best ging net kerkelijk leven toen uit van de verkiezing en de wedergeboorte in plaats van het Verbond door God opgericht met Abraham en zijn zaad. Gelijk men ten huidigen dage dat kwaad nog op verre na niet te boven is”.

Tot zover wat Van der Zwaag schrijft. Eenheid van gevoelen was ver weg; innerlijke verdeeldheid komt duidelijk naar voren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1985

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Om de schat van Christus’ bruid 3.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1985

Bewaar het pand | 4 Pagina's