Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk besef

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk besef

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

(8)

Na o.m. in zijn brief opgemerkt te hebben, dat hij met volle aandacht de behandeling volgt over het ontstaan van onze gemeenten en dat een juist kerkelijk besef onontbeerlijk is voor onze jongeren, speciaal voor hen, die belijdenis des geloofs willen afleggen (immers dan gaat en moet men zich afvragen, waarom men zich bij onze kerken voegt en niet bij de andere formaties van Gereformeerde richting), schreef de lezer uit Amsterdam, met wiens brief ik nu begin, dat hij een enigszins onbevredigd geval had en niet goed begreep, wat er in 'n vorig artikel stond over het Hervormd kerkbezit. Speciaal deze zinsnede begreep hij niet: „niet aan de hedendaagse Herv. Kerk, maar aan de ware kerk in Nederland komt dit bezit rechtens toe."

Hij verduidelijkt zijn opinie met een voorbeeld: „Ds. IJ. (met een aantal volgelingen in verschillende plaatsen) beweert, dat de waarheid in zijn kerk niet meer deugt. Ds. IJ. onttrekt zich aan de kerk. En volgens U (m Kerkman) zouden dan de in verschillende plaatsen wonende leden recht hebben op de daar gevestigde kerken. Dit kan toch niet juist zijn? " En hij vervolgt: „Nu 1834: er zijn enkele predikanten, die met de (Herv.) kerk van toen breken. Ds. de Cock b.v. noemde de Herv. Kerk een synagoge des Satans. Durft U (= Kerkman) deze uitspraak over te nemen? Toen en nu waren en zijn er toch tal van rechtzinnige predikanten in de Herv. Kerk." Vervolgens haalt deze lezer er Ds. Ledeboer en diens kerkelijk standpunt bij aan: „Weet U, wat Ds. L. van de afgescheidenen heeft gezegd: „Vleselijk begonnen, vleselijk voortgezet en — als God het niet verhoedt — vleselijk geëindigd, " dit n.a.v. de aanvraag der afgescheidenen voor erkenning als nieuwe kerk. Let U goed op, wat Ds. L. zegt: „Vleselijk begonnen." Ds. L.'s kerkelijk standpunt was: de Herv. Kerk niet loslaten en hun eigen gebouwen als noodhulp beschouwen. Hij heeft nooit gewild, dat er een stenen kerk zou worden gebouwd, 't Is ook uitgekomen, wat Ds. L. voorzag over het vleselijk eindigen, want 1892: vereniging van Doleantie met Afgescheidenen enz. é e d C d U z h k s ' d s d m Dit kerkelijk standpunt van Ds. L. (het niet-loslaten der Herv. Kerk) is in het verloop der tijden afgevlakt en dit kerkelijk besef is haast dood in onze kringen. Niettemin zijn de Geref. Gemeenten toch gedeeltelijk Ledeboerianen." Tot zover voorlopig onze Amsterdamse vriend in zijn uitgebreide brief.

Laat ik beginnen met uw ven luide] ijkend voorbeeld, waaraan U — bij wijze van overeenkomst — 1834 (de Afscheiding) toetst. Immers U stelt: „Nu 1834, er zijn enkele predikanten, die met de Herv. Kerk van toen breken, Ds. de Cock b.v." Heeft uw ds. IJ. — na zijn bewering (meer niet? ), dat de waarheid in zijn kerk niet meer deugde — de kerkelijke weg bewandeld met zijn bezwaren? Zo neen, dan is hij direct al fout, maar zo ja, wat is er dan met hem en zijn volgelingen geschiedt? Heeft ds. IJ. gehoor ontvangen en zijn de dwaalleringen afgeschaft, zodat de kerk van ds. If. teruggekeerd is tot Gods Woord en de Geref. belijdenisgeschriften? Of heeft de dwaalleer finaal de overhand gekregen en werd ds. IJ.'s beroep op Schrift en belijdenis van de hand gewezen en werd hij van alle zijden als een kerkverrader, een scheurmaker, een beroerder Israëls aan de kaak gesteld en er uitgezet?

Te oordelen naar uw voorbeeld is de gang van zaken aldus geweest: s. IJ. onttrok zich aan zijn kerkverband en wilde nu rechten doen gelden op het kerkbezit. Voelt U reeds het verschil van uw voorbeeld met 1834? Laten wij ter dege de officiële bronnen der Afscheiding raadplegen en bestuderen:1834 is én worsteling geweest allereerst om in de Herv. Kerk te blijven. Leest U maar ens goed de brieven, protesten enz. van e „vader der Afscheiding", ds. H. de ock. Alsook van zijn medebroeders in e verdrukking.

stelde verder: Ds. IJ. onttrok zich aan ijn kerk. Hier raken we de kern van et verschil. Wie zich onttrekt aan de erk, pleegt schisma. Een schisma is een cheuring. Het scheuren van de kerk is n zeer ernstige zonde, voor God en voor e mensen; de wereld spot er mee en atan lacht breeduit. Men bedenke zich an ook wel tien of meerdere malen, eer en tot zo'n daad komt. Scheuring der g c h d v kerk is (zie de kerkhistorie van alle eeuwen) altijd mensenwerk en geschiedt (de kerkhistorie van alle tijden bewijst dit) altijd ter verdediging van menselijke inzettingen. Scheuring draagt altijd het bederf van de secte in zich.

Er is echter ook 'n andere kant aan dezezaak. Als het gaat om de waarheid van het Woord, spreekt reformatie haar woord mee. Reformatie is — in tegenstelling tot het schisma — ten allen tijde het werk van God den Heere. Ik gebruik hier 't woord reformatie (= her-vorming, terugkeer tot de oude, oorspronkelijke vorm!) in algemene zin en heb dus hier niet 't oog op dè bekende Reformatie der 16e eeuw, die van Luther, Zwingli en Calvijn.

Welnu, Ds. IJ. onttrok zich aan zijn kerk. Maar de reformatie van 1834 onttrok zich niet aan de kerk, maar bleef (in) de ware kerk. Zie slechts de reeds door mij genoemde en zeer belangrijke acte van Afscheiding, die heet: „èn van wederkeer." Men scheidde zich of van (onttrok zich aan) wat niet meer de kerk was en bleef zelf de kerk. Voor altijd afscheiding? Neen, tot zover precies eender als ds. Ledeboer: „totdat de Herv. Kerk terugkeert tot de ware leer, dienst en tucht der vaderen." Op dit standpunt moet elke ware afgescheidene nog staan. Doet hij dit niet, dan is hij fout.

Wat lezen wij in artikel 28 van onze Nederlandse geloofsbelijdenis (voortaan afgekort zoals gebruikelijk: N.G.B.)? Staat daar: dat een iegelijk schuldig is, zich te voegen bij de ware Christgelovigen? Neen toch, er staat: dat iedereen schuldig (verplicht dus) is, zich te voegen bij de ware kerk en zich af te scheiden van hen, die niet van de kerk zijn. De ware kerk heeft — vroeger en nu, en overal op de wereld, waar God Zijn Woord heeft laten brengen — een officieel adres: „daar, dat is de kerk." Ware Chriütgelovigen zullen er ook nog wel te vinden zijn (al is het in sommige gevallen: sporadisch) in valse (dit zijn: onwettig vergaderde) kerken, maar daar wordt zo'n kerk nooit een, beter nog: de) ware kerk van. Als (in 't generaal gesproken; ik heb hier geen enkele bepaalde kerk op 't oog, let wel!) ieder lid van 'n kerk de officiële handelingen van zijn kerk toetst aan de H. Schrift en de daarop gegronde Gereformeerde confessies, dan moet onherroepelijk voor zo iemand de crisis, het oordeel der beslissing komen; hij scheidt zich af van hen, die niet van de kerk zijn en voegt zich bij de wettig vergaderde kerk, die — volgens art. 29

N.G.B. — lichtelijk (clat betekent in onze hedendaagse taal: gemakkelijk) te onderscheiden is van de valse, onwettig vergaderde kerk(en). Doet hij of zij dit niet, dan zijn ze ongehoorzaam en handelen tegen de ordinantiën Gods. Wat de kenmerken van de ware en van cle valse kerk(en) zijn, kunt U vinden in ditzelfde artikel 29.

Zullen er dus ook nog wel ware Christ-; gelovigen te vinden zijn in onwettig vergaderde kerken, ditzelfde geldt voor wat U noemde: „toen en nu waren en zijn er toch tal van rechtzinnige (en zelfs zeer vrome) predikanten in de Herv. Kerk." Laat ik hier even wat breder citeren uit een boek van een predikant uit onze Geref. Gemeenten in de vorige eeuw.

Ter toelichting vooraf dit: hij schreef dit in opdracht van cle generale synode, clie speciaal een boek wilde hebben, dat eigen kerkelijk standpunt verdedigde contra de toenmalige Herv. Kerk en de Chr. Afgescheidenen (die — na het aanvragen der vrijheid — los van en naast cle Geref. Gemeenten bestonden). Dit boek is geschreven ter verlevendiging van het kerkelijk besef onder cnze gemeenten in die dagen al. Wc zien het: Kerkman cloet dus eigenlijk niets nieuws. Ook toen was — evenals nu — die verlevendiging zeer noodzakelijk.

In zijn voorwoord lezen wij: „Niemand denke, clat het leedvermaak is, dat cle toestand van anderen hier wordt blootgesteld en de hand op de kankerwonden wordt gedrukt. De synode noch haar commissie is cle vijand van anderen geworden, omdat zij hun de waarheid zegt. God weet het!

Ja, dat weet God, evenzeer als Hij het weet, dat hier cle taal der innigste overtuiging is gesproken.

De commissie doet dit met de biddende wens — zoals dit ook het doel was van cle synode —, clat het werk strekke tot voorlichting en trechtwijzing van velen, tot vereniging en hereniging in de rechte, door God aangewezen weg van allen, clie de waarheid, clie door God geopenbaard is in Jezus Christus, liefhebben, maar die nu nog om verschillende redenen van elkaar gescheiden zijn, opdat het worde één kudde onder den énen Herder en opdat de Gereformeerde kerk in Nederland bij vernieuwing groeie en bloeie, opdat Gods Koninkrijk kome met kracht en opdat zo bovenal het verheerlijkt Hoofd der Gemeente geprezen en gedankt worde."

Deze zeer begaafde predikant uit de vorige eeuw schreef o.a. dit in zijn boek: „Anderzijds zijn er — men wijst ons hierop — nog vrome leraars en leden. Vrome leraars ja! Maar ook getrouwe? Ontvangen de bedoelde leraars hun mandaat niet van een on-en antichristelijke kerkregering? Laten zij zich niet door atheïsten, pantheïsten, rationalisten, Socinianen en Peligianen bevestigen in hun dienst en doen zij het dezulken niet op hun beurt? Ontvangen zij niet attesten van leer en leven van dezulken, die verworpen, wat door hen geloofd wordt, en reiken zij aan clie tegenstanders en verwoesters deze attesten niet uit bij verwisseling van standplaats? Zitten zij niet samen met hen in dezelfde vergadering van kerkeraad, ring, classis en synode? Bedienen zij de sacramenten niet aan vijanden der waarheid in leer en leven en ontvangen zij deze niet uit hun hand? Blijven zij niet — ja, soms met weerzin — volkomen aan alle reglementen onderworpen, hun opgelegd door een synode, clie door henzelf als anti-christelijk wordt beschreven? Blijven niet door hun reglementenvrees honderden kinderen van de Heilige Doop, honderden leden van het Heilig Avondmaal en van de prediking van het Evangelie verstoken? En dit heeft zo al jaren geduurd. Men heeft veel gesproken (bijna schreven wij: ebazeld), maar het is tot heden bij spreken gebleven. Er is soms een vuurpijl opgegaan, maar hij is als een sisser naar beneden gekomen. Maar is dat trouw? Het doen van een rechtzinnige preek zal toch wel niet als een uitstekende daad van trouw geroemd mogen worden. David keurt dien mens zalig, die niet wandelt in cle raad der goddelozen noch staat op cle weg der zondaren noch zit in het gestoelte der spotters. De apostelen zaten niet met Annas en Kajafas in dezelfde raadsvergadering aan en zij waren ook aan clie vergadering, omdat het Christus gold, niet onderdanig. Zij erkenden Simon den tovenaar niet als christenleraar, maar scheidden zich af van allen, die het Evangelie verwierpen en den Christus des Heeren bleven tegenstaan. Op geen andere wijze nu hebben gelovige leraars en leden te handelen. Gehoorzaamheid ontzeggen aan een bestuur, clat aan de Kerk is opgedrongen, verwerping van ieder reglement, waardoor cle dwaling rechtstreeks of zijdelings bevorderd wordt, weigering van gemeenschapsoefening met allen, die de gereformeerde leer verwerpen, en zonder terug-of vooruit —, maar alleen naar hoven te zien, aan God gehoorzaamheid betonen, dat is, wat eerst waarlijk trouw kan heten, maar wat men — om welke redenen dan ook — volstrekt niet durft ondernemen." Even verder staat geschreven: Hoe onkerkelijk men ook handelt, men roept nog met een zeker geduld — of zou het ook een zekere hardnekkigheid zijn? —: Wij mogen de Kerk niet verlaten.' Blijkbaar wordt de historisch-Gereformeerde Kerk met het in 1816 opgerichte Hervormde of reglementaire genootschap verward en wordt aan het laatste toegekend, wat alleen van cle eerste waarheid kan zijn. Wij laten clie begripsverwarring momenteel daar, maar vragen: an zulk een genootschap wel waarlijk de Kerk, cle Gereformeerde Kerk des Heeren zijn? En dan kunnen wij onmogelijk anders antwoorden clan: een! In clie personen kunnen wij cle gemeente niet weervinden, die — met opneming van het kruis — Jezus navolgt en getrouw tot cle dood met algehele zelfverloochening strijdt voor het geloof, clat eenmaal aan cle heiligen overgeleverd is. En omdat wij die gemeente des Heeren daar niet weervinden, kunnen en mogen wij geen leden blijven van dat genootschap, aangezien wij leden der historisch Gereformeerde Gemeenten zijn; en daarom gaan wij cle weg, ons in Gods onbedriegelijk Woord zo duidelijk aangewezen." „Wij denken o.m. aan het kerkelijk gemeenschap oefenen met „hen, clie niet van cle kerk zijn." Onze vaderen wilden niet met de Remonstranten in de Kerk zijn; nü blijft men met hele en halve godloochenaars, openbare spotters en verwoesters van de Kerk samenwonen. Men bevestigt ze als predikant en laat zich door hen bevestigen enzovoorts. Men verkiest liever bij „een cadaver" (Dr. Capaclose), bij „een geraamte" (Dr. Kuyper) te wonen dan met de Gereformeerde kerk verenigd te zijn. Wat Jacob stervende van Issaschar sprak, geldt ook van hen: en. 49 : 14 - 15."

Tot zover vandaag. Ik ben nog niet klaar met uw brief. Over Ds. cle Cocks uitspraak en over Ds. Ledeboer's standpunt moeten wij het nog hebben; in een volgend artikel D.V.

Voor ik eindig, mag ik nogmaals cle besturen van onze M.V.'s en J.V.'s activeren. Jullie jongeren ziet, welke rijke schatten er over cle geschiedenis van eigen gemeenten na weinig zoeken tot jullie beschikking staan. Gebruik ervan zal zeker niet schaden, hoor, maar weldadig aandoen, omdat er vastheid van lijn in zit. omdat cle bronnen een hel-

we haar meestal beschouwen als een aanloopje waarmee de kerkdienst nu eenmaal beginnen moet. Nu is het hier niet de plaats om breed uit te weiden over het Apostolicum. De lezers zullen wel weten dat onze Twaalf Artikelen een uittreksel zijn uit de Geloofsbelijdenis van Nicea (325) en als zodanig het oudste belijdenisgeschrift van de Christelijke Kerk. Doumergue zegt ergens: „Deze belijdenis is het vaandel van de Kerk. Door dit vaandel te ontplooien, heeft de Kerk altijd overwonnen, vanaf haar worstelingen tegen de gnostiek tot aan haar worstelingen met het hedendaags rationalisme."

Evenmin als de Wet, wordt de Geloofsbelijdenis „voorgelezen." De samengekomen gemeente belijdt gezamenlijk haar geloof. Daar dit echter niet door allen tegelijk kan geschieden doet de voorganger het uit naam van de hele gemeente. Daarom geen aankondigingen zoals: „Lezen we nu de Geloofsbelijdenis" of „U zal worden voorgelezen de Twaalf Artikelen" maar bijvoorbeeld: „Doen we nu belijdenis van ons geloof, enz." Mij persoonlijk trof de formulering, die ik eens ergens hoorde: „Doen we nu, in gemeenschap met de Kerk van alle tijden en plaatsen belijdenis van ons Christelijk geloof door in te stemmen met de Apostolische Geloofsbelijdenis. Een iegelijk spreke in zijn hart aldus: „Ik geloof in God, de Vader, enz."

De Roomse Kerk heeft het Credo („credo" is Latijn voor „ik geloof") in de gebeden ingelast. Deze niet-Reformatorische wijze van belijden vinden we nog enigermate terug in het Avondmaalsformulier, waar het „Credo" het slot vormt van het gebed voor het Avondmaal.

Schriftlezing

Na cle Wet of de Geloofsbelijdenis volgt dan meestal cle lezing van een gedeelte uit de Heilige Schrift. De Schriftlezing stemt al uit de tijd toen Jezus nog op aarde was. Hijzelf las in de synagoge te Nazareth een gedeelte uit de profetieën van Jesaja, om het daarna te verklaren. De Schriftlezing dient clan ook in nauw verband te staan met tekst en preek. Dik-wijls wordt daarvoor het hoofdstuk gekozen waaruit ook de tekst voor de prediking is genomen. Gebeurt dit niet, dan dient toch de relatie tussen Schriftlezing en tekst zonder meer duidelijk te zijn.

Vele predikanten van vandaag hebben de gewoonte aangenomen, in elke dienst zowel een gedeelte uit het Oude als uit het Nieuwe Testament te lezen, om daarmee de eenheid tussen die twee aan te tonen. Beide gedeelten dienen dan wel verband te houden met de preek. Om voorbeelden te noemen: Preekt men over het nieuwe Jeruzalem, dan leest men gedeelten uit Jesaja 54 en Openb. 21. Heeft men Jona tot onderwerp, dan leest men bijv. een hoofdstuk uit diens profetie met Mattheüs 12 vers 38 tot 41, en zo meer. Hiertegen kan niemand bezwaar hebben, mits het geen lukraak zoeken wordt om toch maar twee Schriftgedeelten te kunnen lezen, hoewel deze weinig met elkaar te maken hebben. In liturgische diensten kent men soms al drie of nog meer Schriftlezingen. Men spreekt dan van Psalter (lezing van een Psalm), Profetie (een gedeelte uit de Profeten), Evangelie (een fragment uit de evangeliën) en Epistel (uit de zendbrieven). Dat hier Roomse tendenzen aan het werk zijn, is zonder meer duidelijk.

Gebed

Er is nog lang geen eenstemmigheid of de Schriftlezing aan het gebed moet voorafgaan of dat we de omgekeerde volgorde moeten handhaven.

In bijna alle Gereformeerde Kerken wordt eerst het gebed gedaan, daarna wordt pas de Schriftlezing gehouden. Vele Hervormde predikanten hebben dit voorbeeld al gevolgd en hier en daar kiezen Ger. Bonders al voor de orde: Gebed-Schriftlezing. In het gebed wordt dan al een zegen gevraagd over het te lezen Schriftgedeelte. We willen niet dadelijk een vonnis uitspreken over deze methode, maar voelen toch meer voor de oude volgorde: Schriftlezing-gebed. Allereerst omdat het spreken van God tot de mens vooraf dient te gaan en niet het spreken van de mens tot God.

Maar ten tweede is er een groot verschil tussen Schriftlezing en prediking. Het laatste is vertolking in menselijke woorden van het eerste. Voor het menselijk spreken over God en Goddelijke zaken is zeer zeker het gebed nodig om de hulp en de leiding van de Heilige Geest. Maar Gods Woord, zoals dat in de Schrift tot ons komt, staat vast, het is Gods Woord en het blijft Gods Woord. Aan de oude volgorde van Schriftlezing en gebed ligt ten grondslag het principe van het Schriftgeloof; clit geloof aan het absolute Woord Gods is bepalend voor de vormgeving van de eredienst. Volgens de dialectische theologie Barth en cle zijnen is de Heilige Schrift een mensenwoord, dat onder leiding van de Heilige Geest Gods Woord kan worden. Alleen als clat waar is, moeten we het gebed aan de Schriftlezing laten voorafgaan. We vrezen clat deze gedachte (bewust of onbewust) aan de nieuwe volgorde ten grondslag ligt.

Over het gebed iets te zeggen, is een uiterst precaire zaak. Maar we mogen niet vergeten dat het ambtelijk gebed in de eredienst nog een ander karakter heeft clan het persoonlijk gebed in de huiskamer. Al het persoonlijke, ook het persoonlijke en het menselijke van de dienaar des Woords of van cle ouderling, die voorgaat, is hierbij contrabande. Het geheel is een gebed om de Heilige Geest en Zijn werk in deze wereld, in cle Kerk en in cle maatschappij. Daarom is er ook ruime plaats voor de voorbede. Onze vaderen spreken van „een gebed voor alle nood der Christenheid; " het gebed voor de landelijke gewestelijke en plaatselijke regering nam vroeger de grootste plaats in het gebed in. De overheid zelf gaf hiervoor uitvoerige voorschriften, op straffe van derving van traktement!

Vlak na de Reformatie werd er in vele kerken knielend gebeden. In Utrecht was er zelfs een bepaling gemaakt „dat de gemeente niet alleen cle knieën des harten, maar ook clie des liehaams zoude buigen." Na 1630 schijnt clie gewoonte afgeschaft te zijn en baden de mannen staande en de vrouwen zittende.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

Daniel | 7 Pagina's

Kerkelijk besef

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

Daniel | 7 Pagina's