Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gereformeerde verbondsleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gereformeerde verbondsleer

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de vragen over het verbond, die ik in vooraad heb, behoort ook deze: „Hoe is het Gereformeerde (niet kerkelijke) standpunt dienaangaande? "

Aan de universiteit leren de predikanten der toekomst daar het volgende over en dat zal ongeveer wel een juiste weergave zijn. De mens is eerst in het werkverbond. Dat verbond heeft hij geschonden en God zou niet onrechtvaardig zijn geweest als Hij de eeuwige verdoemenis over hem had doen komen. De Heere had echter de wereld geschapen om Zijn heerlijkheid bekend te maken. Door de schepping alleen was dat nog niet ten volle geschied. Daarom heeft God besloten het gericht niet dadelijk te doen komen, maar de val van Adam te gebruiken tot een nieuwe en hogere openbaring van zijn Wezen en zich tot de gevallen wereld met de heerlijkheid

van zijn vergevende liefde en verlossende genade te keren.

De Heere besloot dus het menselijk geslacht niet van de aarde weg te doen, maar aan dit geslacht het leven als een genadegave te schenken. In de uitverkorenen wordt de gehele mensheid begenadigd. Daar is een eeuwig testament en besluit bij God, volgens welke Hij het gehele mensdom, voorzover zij met berouw en vertrouwen Gods genade aanneemt, gerechtigheid en eeuwig leven als een onverliesbare erfenis uit genade heeft beloofd. Het eerste gevolg van dit besluit is, dat de straffende gerechtigheid Gods op zij gaat voor zijn geduld. De lankmoedigheid stelt de straf uit.

Doet God nu alsof er geen zonde is? Dat zou in strijd zijn met zijn heerlijkheid en heilige majesteit. De Heere kan het gebroken verbond niet vernieuwen door de zonde in de mens zonder meer weg te nemen of de schuld zo maar te vergeven. De gerechtigheid en heerlijkheid Gods eist, dat de straffende gerechtigheid Gods voldoening krijgt. De zondaar kan zelf de zonde niet verzoenen. Als God vergeven wil moet dus de schuld door een Middelaar verzoend en, de gerechtigheid moet door Hem bediend worden, opdat deze verdienste aan de mens kan worden geschonken. De liefde Gods gaf zich aan het gevallen menselijk geslacht, maar dat kan alleen zo, dat de heilige God van een Middelaar een verzoening ontving, waarvan de waarde gelijk was aan de schuld der gehele mensheid. Zo werd aan een deel der mensheid de ernst van Gods straffende gerechtigheid betoond en aan een ander deel een verbond der genade gesloten.

Daardoor kon het testament des Vaders, dat op zichzelf algemeen of universeel was, alleen voor een deel der mensheid werkzaam worden.

Daar is dus eerst een besluit of testament in Gods raad om het menselijk geslacht, dat gevallen is, niet aan het verderf over te geven, doch te behouden. Om dit besluit uit te voeren sloten de drie Personen van het Goddelijk Wezen een verbond. In dat verbond beloofde de Zoon aan de Vader, dat Hij genoegdoening zou geven voor de zonden van allen, die de Vader besloten had aan Hem te geven. De Zoon beloofde ook, dat Hij het beeld Gods en dus de gehoorzaamheid jegens God en het genot van de vrede met God door zijn verdienste en door zijn werkzaamheid zou herstellen. De Vader van zijn kant verklaarde de Zoon voor zijn Gezalfde, die als zodanig in zijn naam en in zijn opdracht in de wereld zou komen en die de belofte had dat zijn offer en zijn voorbede door de Vader als een volkomen genoegdoening voor de zonden der uitverkorenen zou worden aangenomen. Het voornemen Gods was dus om de uitverkorenen zalig te maken. Dat was zijn wil en raad en testament. De Zoon werd van dit besluit Borg en Hij werd de tweede Adam volgens het vreêverbond.

Dit alles is in de eeuwige raad Gods besloten vóór de grondlegging der wereld, doch het mensdom kwam in dit besluit en in dit verbond voor als gevallen. In dit eeuwige verbond en in de raad des vredes en in dit voornemen Gods ligt de zaligheid van Gods kerk onwrikbaar vast. De Zoon.heeft de borgtocht op zich genomen en waar God niet wordt veranderd, wil en kan Hij van deze borgtocht niet af. De Vader heeft het borgtochtelijk werk van de Zoon goedgekeurd en deze goedkeuring kan niet terug. De Heilige Geest heeft de toepassing op Zich genomen en dat blijft.

De Kerk ligt vast in de eeuwige vrederaad. De drie Personen werken samen. Er blijft voor de mens niets te doen over. Het is God drie-enig alleen; Vader, Zoon en Heilige Geest, die samen het ganse werk der zaligheid uitdenken, vaststellen, uitvoeren en ten einde brengen. Op dit verbond der verlossing rust het verbond der genade. Dit laatste is met de uitverkorenen gesloten in Christus.

Het is de toepassing en uitvoering van het verbond des vredes, waarin Christus ook alleen voor de uitverkorenen Borg gesproken heeft. Vanwege het eeuwige verbond is de Zoon terstond na de val opgetreden als de Middelaar en de Heilige Geest als de Trooster en als de Toepasser van het heil door de Christus te verwerven.

Het verbond der genade is een bepaalde vorm van het verbond der verlossing, een bekendmaking daarvan. We mogen het onderscheid niet vergeten, maar toch blijft het verbond der verlossing en het verbond der genade een eenheid. Er zijn twee verbonden: Het werkverbond, dat „met de mensheid werd gesloten in Adam, en het genadeverbond in Christus. Hij en Hij alleen is het Hoofd, dat de mensheid vervangt en vertegenwoordigt, zegt Bavinck. De partijen van het verbond der genade zijn God als barmhartig Vader en Verlosser, de zondige mens, en Christus als Middelaar van beide, zegt Heppe.

Het zal wel zo zijn, dat de mens ook in het verbond der genade als partij genoemd wordt, maar het is toch Christus, die de voorwaarden vervult. De enige grond van het genadeverbond is de erbarmende liefde Gods, voor de gevallen mens en het vrije besluit van de drie-enige God. Het doel van het genadeverbond ligt daarin, dat God voor zijn uitverkorenen op deze wijze de Werkmeester van alle heil wil zijn, dat daarbij de eer van de verlossing alleen Hem toekomt en zijn volkomen heerlijkheid geopenbaard wordt. Daarbenevens dat hij in zijn uitverkorenen de vaste troost van een onvergankelijk eeuwig kindschap Gods wil oprichten.

Wat is nu het verschil tussen het werkverbond en het genadeverbond? Ten eerste dat het geen betrekking heeft op de persoon' en ergenamen van Adam, doch op de Persoon en erfgenamen van Christus. Die erfgenamen zijn een bepaald getal zondaren, die in Christus van eeuwigheid zijn uitverkoren, van welke God besloten heeft, dat Hij hun dit geloof zou schenken. Ten tweede is het genadeverbond niet op voorwaarden gegrond, die de mens moet vervullen, doch alleen op de genade Gods en daarom onvergankelijk en eeuwig. God zorgt, dat het doel van het verbond bereikt wordt. Van de mensen eist Hij niets dan het geloof aan de genade. En dat laatste geeft Hij zelf.

Daar is dus een verbond, waarin God een zeker goed aan de uitverkorenen belooft, dat Hij gewis zal geven. Dat beloofde goed is het eeuwige leven en als middel om dat te verkrijgen de gerechtigheid van Christus.

Hoe komt nu dit goed tot de verkorenen? Hoe wordt dus dit verbond bediend? Het wordt zo bediend, dat de uitverkorenen krachtdadig worden geroepen uit de ellende van de zonde en de dood tot de kennis van de Zoon Gods en tot bezitneming van zijn gerechtigheid en het eeuwige leven en tot vernieuwing des levens.

Deze roeping geschiedt door de prediking des Woords en de sacramenten. God maakt deze uitwendige roeping voor de uitverkorenen krachtdadig door zijn vrije genade. De goddelozen, al worden zij uitwendig geroepen, wijzen de aangeboden genade met boosheid en harnekkigheid af. De enkeling wordt in het genadeverbond opgenomen door de Heilige Geest. In de volle zin des woords komt men er dus niet in door de geboorte uit gelovige ouders. Dan is men er uitwendig wel in, doch niet inwendig.

Het genadeverbond werd reeds in het paradijs afgekondigd. Daar maakte God zijn voornemen bekend. Daarna is het nog op allerlei wijze bekend gemaakt. Maar ten allen tijde was het genadeverbond in wezen hetzelfde. De beledigde barmhartige God en de schuldige in Christus uitverkoren mens is er in en de eisen waren geloof en bekering en de beloften gerechtigheid en het eeuwige leven en de inhoud der sacramenten: Christus en zijn heil. Hoewel het wezen van het verbond eeuwig was, zo was de wijze van verkondiging en toeëigening toch telkens verschillend. Abraham en zijn nakomelingen leefden in andere verhoudingen dan Mozes en zijn volk.

Het is uit bovenstaande wel duidelijk, dat de verkorenen alleen een plaats in het verbond hebben. Maar hoe is het nu met hun zaad? Wat is daar de gereformeerde opvatting van?

Bij allen is wel de zekerheid, dat niet elke nakomeling van de uitverkorenen tot de ware bondelingen kan worden gerekend. God heeft in de Vrederaad niet de gelovigen met al hun nakomelingen aan Christus gegeven. Het moeilijke is nu, dat de kinderen der gelovigen er wel tijdelijk in zijn. Dat zien we in Israël. Al de Israëlieten worden tot het verbond gerekend, maar niet allen tot de ware bondelingen. Tot de laatsten behoren alleen de uitverkorenen. Deze krijgen alleen de volle weldaden van het verbond: de krachtdadige

roeping en alles wat daaruit voortvloeit. God zelf maakt onderscheid tussen Ezau en Jacob, tussen verkorenen en verworpenen.

Er is in de gereformeerde verbondstheologie weinig grond om van alle gedoopten te veronderstellen, dat zij uitverkoren zijn, al hebben sommige schrijvers zich wel eens onvoorzichtig uitgedrukt. Calvijn heeft al heel sterk een onderscheid gemaakt tussen de velen, die gedoopt en geroepen worden met een algemene roeping en de weinigen, die met de Geest der wedergeboorte worden bedeeld. Het verbond kan alleen zijn bedoeld voor de uitverkorenen, want wie ten voile in het verbond is wordt gezaligd. Dat kan niet uitblijven. Vandaar dat de Gereformeerden onderscheid maakten tussen de inwendig en een uitwendig verbond. Daarmee zijn geen twee verbonden bedoeld, hoewel sommigen zover gegaan zijn. Dit laatste is toch in het algemeen afgewezen. Men sprak liever van de uitwendige bediening van het verbond: allen werden besneden, allen werden tot Israël gerekend, maar God had niet in allen behagen. Men sprak ook wel van een intern en extern verbond. Waarom liet men de niet-uitverkorenen maar niet helemaal vallen? Omdat de Schrift het niet doet. God wil dat er allerlei arbeid verricht wordt aan en door alle kinderen der gelovigen. Zij horen de prediking en zij verzorgen de prediking. Zij ontvangen veel weldaden en door hen geschieden profijtelijke daden. Voorts weet niemand, wie tot het inwendig verbond behoort dan wel tot het uitwendig alleen. Wij behandelen ze allen als bondgenoten.

Waar we wel onderscheid in maken is in het beschouwen als bondgenoten. Daarvan willen we enigszins de tekenen zien. Naar deze tekenen, naar hun getuigenis, naar hun wandel beschouwen we de een als slechts getuigenis gevend van het extern verbond en de ander als enige getuigenis afleggend van het intern verbond. Het hart laten we voor de Heere. Maar het is Gereformeerd om onderscheid te maken. Het is niet Gereformeerd om scheiding te maken alsof er twee verbonden zouden zijn. Gomarus schreef: „Het uitwendig verbond nu bestaat in uitwendige vereniging met God en de zichtbare strijdende Kerk op aarde, waardoor men door uitwendige belijdenis van geloof en wandel zich afzondert van de goddeloosheid en onreinheid der wereld, en in de dienst van God zich voegt bij en verbindt aan de zichtbare Kerk, terwijl God van Zijn zijde zelf hem erkent voor een uitwendig lid zijner zichtbare Kerk en in zover althans, als bondeling en geheiligd aanneemt en erkent".

Daar ligt een roeping voor de hele uitwendige Kerk. Dat is de algemene verkiezing. We lezen er van in Deut. 26 : 18 en 19: En de Heere heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al zijn geboden zult houden. Opdat Hij u alzo boven alle volken, die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof, en tot een naam, en tot heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt de Heere, uw God, gelijk als Hij gesproken heeft".

Hieruit volgt, dat wij niet moeten zeggen, dat de uitwendige zijde van het verbond niets is. Het verbondsvolk in zijn geheel is geroepen om tot eer van God te leven. Dat kan ook in zekere mate, gelijk ook de gelovigen slechts in kleine mate tot eer des Heeren leven. Er kan een be slag liggen op een hele gemeente, er kan vreze Gods wonen in gans Israël, zonder dat allen tot God bekeerd zijn. Petrus van Maastricht beschrijft het als volgt: „Met dit verbond der genade geschieden drie dingen: de gemeenschap des verbonds, de verbreiding er van en de toepassing. Het eerste is de tweevoudige gemeenschap of deelgenootschap der weldaden van dit verbond: daar toch dit verbond de belofte heeft van dit en het toekomende leven. En had diensvolgens het verbond met Abraham de belofte van het land Kanaan en van andere tijdelijke weldaden, en bovendien de geestelijke belofte: „Ik zal uw God zijn". Deze beloften kunnen nu zo gescheiden worden, dat de een zowel de tijdelijke als de geestelijke goederen mag bezitten en de ander alleen de tijdelijke".

Het verbond zelf behelst alleen de uitverkorenen. Maar dit heeft God behaagt tijdelijk er ook anderen in op te nemen. Er zijn kwade ranken aan de goede wijnstok. Er zijn kinderen des vleses en kinderen der belofte. Het is meestal niet moeilijk om deze te onderscheiden. Maar wat vandaag voor ons oog verschijnt als een vleselijke Saulus kan morgen een belofterijke Paulus zijn. En wat vandaag als een dicipel aan ons oog zich voordoet kan morgen een verrader zijn. Ons oordeel is altijd voorlopig. Maar onderscheid is er. En het is te zien ook. Er is kaf onder het koren. Maar 't is ons niet opgedragen om het onkruid uit te zuiveren. We zouden mogelijk met hetzelve de tarwe uittrekken. Het kaf moet ook nog rond de korrel blijven zitten. Dat is goed voor de graankorrel, ja nodig.

Zo kunnen wij in het verbond zijn en toch niet van het verbond. Meen niet, dat degenen, die alleen maar in het verbond zijn gemist kunnen worden. En meen ook niet, dat er éne ware bondeling, die de Vader aan Christus heeft gegeven verloren kan gaan. Ja, maar ben ik een uitverkoren bondeling? Onderzoek uzelf of gij in het geloof zijt. En als ik niet in het geloof ben? Klopt en u zal opengedaan worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 mei 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De gereformeerde verbondsleer

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 mei 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's