Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PRAKTISCHE GELOOFSVRAGEN (III) DOOR DR. F. VERMEER TE HUIZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRAKTISCHE GELOOFSVRAGEN (III) DOOR DR. F. VERMEER TE HUIZEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOF EN HEILSZEKERHEID

Inleiding

In de voorgaande artikelen ging het over het zaligmakend geloof en de bedreiging van de geloofswerkelijkheid door de als zondig gekwalificeerde twijfel. In dit artikel wordt de blik wat nader gericht op geloof en heilszekerheid, een onderwerp dat in de pastorale praktijk telkens weer aan de orde komt. Want niet iedere gelovige staat in de volle zekerheid van het heil. Onzeker geloof is er niet, maar onzekere gelovigen zijn er vele. Elke gelovige kent wel van die tijden, waarin de voet al wankelend gaat. Psalm 51 legt daar een

aangrijpend getuigenis van af en we zullen wel niet teveel zeggen, als we het vermoeden uitspreken, dat Petrus na zijn diepe val in grote verwarring op dit punt de rechtzaal verliet.

We ontmoeten wel eens mensen bij wie ontegenzeggelijk ritselingen van het geloof zijn te bespeuren, maar die zelf toch niet de vrijmoedigheid hebben om zich het volle heil toe te eigenen. Een hartelijke band met of een hartelijk verlangen naar de Heere wordt niet ontkend, maar verder durft men toch niet te gaan. We zouden met de apostel Petrus tot hen willen zeggen: „benaarstigt u om uw roeping en verkiezing vast te maken"! Weer anderen menen heel stellig dat hun leven een goed fundament heeft zonder goede gronden daarvoor te hebben.

Vandaar dat het me goed leek om op dit onderwerp in een tweetal artikelen wat nader in te gaan. Er ligt genoeg stof tot overpeinzing. Allereerst vragen we: wat is heilszekerheid?

Heilszekerheid

Wanneer we de Schrift doorlezen, zien we dat er in het geloofsleven allerlei wisselingen optreden zoals ook ons gewone leven vol wisselingen zit. Geen dag is eigenlijk hetzelfde. Nu eens ontmoeten we in de Bijbel gelovigen die werkelijk gaan door dorre valleien van mismoedigheid, dan weer horen we van blijde geloofszekerheid gewagen en staan de levensvensters wijd open naar de op ons toeschrijdende eeuwigheid. Om dat laatste gaat het mij in dit verband, om de blijde geloofszekerheid, ofwel de zekerheid, dat men volop delen zal in het door God beloofde heil. Ik denk aan het ontroerende woord van een geteisterde Job: , , Want ik weet: mijn Verlosser leeft!" En aan het mooie woord uit Psalm 17, 15 waar David zijn vaste hoop als volgt verwoordt: , , Ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken". Blijde geloofszekerheid! Denk ook eens aan Paulus die aan het slot van Rom. 8 op de Karmelshoogte van het geloof is en daar zijn onvergetelijke en onvergelijkelijk mooie hymne voor de kerk der volgende eeuwen uitzingt: , , Want ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere" (versen 38, 39). Diezelfde apostel staat ook later op het vaste fundament van de heilszekerheid als hij aan zijn Timotheüs schrijft: , , Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geeindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal" (2 Tim. 4, 7, 8).

Daarmee hebben we eigenlijk uit de Schrift al voldoende mogen aanreiken wat er met heilszekerheid bedoeld wordt: de zekerheid, dat Gods heil in Christus ons eeuwig deel is en dat daar zelfs de dood ons niet van kan beroven. Heilszekerheid doet in vast vertrouwen zien op de erfenis der vromen: het nabij God te zullen zijn, in Zijn tegenwoordigheid te zullen vertoeven voor altoos, vol te zullen zijn van de liefde Gods, mee te zullen zingen met alle hemelkoren het lied van God en van het Lam...

Kort luisteren we ook naar enige stemmen uit ons zo rijke kerkelijke verleden. Allereerst laten we onze onovertroffen Heidelberger aan het woord. Deze brengt de stoutmoedigheid van het geloof in het stuk van de heilszekerheid duidelijk onder woorden in het antwoord op de vraag: „Wat gelooft gij van de heilige, algemene Christelijke Kerk"? Zonder aarzeling wordt beleden: „dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig blijven zal" (Zd 21). De zekerheid van het heil kan niet los worden gemaakt van de hartelijke overtuiging, dat de Heere in Zijn kerk bewaart en onderhoudt tot het eeuwige leven die Hij in Zijn genade vastgreep. Er is een volharding der heiligen! Daarover behoeft een gelovige dus niet in het ongewisse te blijven. Wat was dat een bevrijdend woord tegenover Rome en de Remonstranten die van heilszekerheid niet wilden weten! Wordt deze stem der vaderen nog wel voldoende gehoord in onze dagen?

Onze Dordtste Leerregels belijden in art. V. 9: „Van deze bewaring der uitverkorenen tot de zaligheid, en van de volharding der ware gelovigen in het geloof, kunnen de gelovigen zelf verzekerd zijn, en zij zijn het ook naar de mate des geloofs, waarmee zij zekerlijk geloven dat zij zijn en altijd blijven zullen ware en levende leden der Kerk, dat zij hebben vergeving der zonden en het eeuwige leven". De mate van zekerheid is dus gerelateerd aan de mate van geloof. Zij gaan samen op, geloof en zekerheid. Hoe sterker het geloof, des te vaster de overtuiging, dat Gods heil in Christus niet alleen anderen, maar ook mij persoonlijk geschonken is om wille van Christus' verdiensten.

Genademiddelen en heilszekerheid

Veel heils-onzekerheid is intussen te wijten aan een slordig omgaan met de middelen die de Heere ons gaf om tot Hem te naderen en in de kennis van Hem op te wassen en toe te nemen. We mogen nimmer vergeten, dat in het leven van Gods kind het ongeloof z'n vermeende rechten leven blijft opeisen en de vrijmoedige toegang tot Gods genadetroon danig kan versperren. Dat moet ons waakzaam doen zijn. Het moet ons werkelijk te denken geven, dat zelfs de allerheiligsten, zolang ze in dit leven zijn, nog maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid aan God en het Evangelie van Zijn genade hebben. Het ongeloof met z'n aanklevende ongehoorzaamheid is en blijft zo sterk! Daarom moeten zelfs deze allerheiligsten ijverig de door God gegeven middelen gebruiken om een rijkere doorwerking van Gods Geest te ontvangen. De beloften van het Evangelie moeten in het leven tot rijping kunnen komen. opdat de zalige vrucht van blijde geloofszekerheid met gejuich mag worden geoogst.

We denken aan het gebed. Onze Catechismus noemt het gebed niet zonder reden het voornaamste stuk der dankbaarheid. Voor een gezond geloofsleven is een geordend gebedsleven nodig. Het is goed om vaste gebedstijden te hebben, waarbij in de afzondering allerlei noden en vragen aan de Heere mogen worden voorgelegd en Hem ook dank wordt gebracht voor verleende zegeningen. Een slordig gebedsleven gaat hand in hand met weinig heilszekerheid. Het bidden is voor de ziel, wat de ademhaling is voor ons lichaam. Waar het bidden stokt, moet het geestelijk leven onvermijdelijk gaan kwijnen. Wie echt bidt, haalt adem in de zuurstofrijke atmosfeer van de Geest. Als het geloofsleven bloeit, is er ook dagelijks behoeft aan de verborgen omgang met God. Het gebed is werkelijk een graadmeter voor de stand van het geestelijk leven. Het kan ook heel opbouwend en verdiepend zijn om samen met anderen in gebed te gaan. Dat wordt in onze tijd van sterke individualisering wel eens te dikwijls vergeten.

Verder is een trouwe omgang met de Schriften onmisbaar voor het komen tot heilszekerheid. Gods beloften moeten gespeld worden. Ze moeten telkens opnieuw gespeld worden, want ons hart is dwaalziek en vergeetachtig, vooral wanneer het gaat om de beloften van het Evangelie. In de Schriften zien wij diep in Gods genadige Vaderhart en komt Christus op ons toe. Daar bloeit de zekerheid op, waar Christus gelovig wordt aangegrepen als degene in Wie Gods beloften ja-en-amen zijn. Het zwaard van het Woord is ons gegeven om de onzekerheid te verdrijven. Hoe meer ons leven vervlochten raakt met de Heilige Schrift, des te steviger komen wij te staan op de grond van de heilszekerheid. Vandaar dat het goed is om in de omgang met de Schriften vaste tijden te hebben van Bijbelstudie en meditatie en ook op Bijbelkringen e.d. met anderen het Woord te doorvorsen.

Hoe aanhoudender we op de teksten kloppen, des te meer geeft het Woord zijn schatten prijs. We denken ook aan het bijwonen van de erediensten. Een bepaald gezegde luidt: „De kerkvloer is de werkvloer van de Heilige Geest''. Daar ligt veel wijsheid in. Wie de samenkomsten van Christus' gemeente niet voldoende serieus neemt, moet maar op veel duisternis rekenen. In onze tijd spreekt men veel over „Godsverduistering". We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat dit zich verbergen van God alles van doen heeft met toenemende ontrouw in het kerkbezoek. Allerlei dwaze argumenten worden aangevoerd om het niet meer naar de kerk gaan en het niet (meer) deelnemen aan de Sacramenten te rechtvaardigen. Men heeft wat tegen bepaalde ambtsdragers of gemeenteleden, men kan toch ook wel zonder de kerk geloven, enz. Het hart is ook hier bijzonder arglistig!

Tevens hebben wij in onze tijd in toene-

mende mate te maken met , , kerktoerisme". Men loopt bepaalde voorgangers na en gaat de eigen kerk voorbij. Nu, zoiets is weinig geestelijk. Persoonlijk kunnen we geen enkele bijbelse grond vinden om het voorbijlopen van de eigen gemeente te rechtvaardigen, wanneer daar naar Schrift en belijdenis de bediening van Woord en Sacrament mag plaatsvinden. We vrezen dan ook ten zeerste dat , , kerktoerisme" weinig bevorderlijk zal zijn voor het komen tot de zo broodnodige heilszekerheid. Trouw zijn in alle dingen, ook in de kleine, is nodig om evenwichtig toe te nemen in de kennis der zaligheid. We moeten leren vergenoegd te zijn met wat de Heere ons in de plaatselijke gemeente geeft, mits de prediking er maar naar Schrift en belijdenis wordt gebracht. Dan staat uiteraard niet het gebed om voortgaande verdieping in de prediking e.d. in de weg! Maar het luistert hier werkelijk nauw. Hoe gemakkelijk raken we het spoor bijster en overvalt de onzekerheid ten aanzien van het heil ons hart...

Gods genademiddelen zijn van een kostelijke eenvoud. Laten we er zuinig op zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

PRAKTISCHE GELOOFSVRAGEN (III) DOOR DR. F. VERMEER TE HUIZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1991

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's