Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vrouw in het ambt

In De Gereformeerde Kerk heeft Dr W. Volger een artikel geschreven over bovenstaande kwestie, dat we gaarne aan onze lezers doorgeven:

In een niet al te lang artikel over De Vrouw en het ambt kan ik slechts enige korte notities geven.

1. Als het ambt voor de vrouw opengesteld wordt, zal dat moeten zijn in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staande op de bodem van de Belijdenisgeschriften.

2. In alles gaat het om de plaats, die God aan man en vrouw gegeven heeft. Die plaats moet gezocht worden in de Heilige Schrift. Ten aanzien van deze plaats kan in dit geval geen sprake zijn van een meer-of minderwaardigheid van man of vrouw. Man en vrouw staan dan op de plaats, die God gegeven heeft en dat is de enig juiste plaats.

De Schrift laat wel onderscheid toe bij man en vrouw ten opzichte van de schepping. Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva, 1 Tim. 2 : 13; De man is niet uit de vrouw, maar de vrouw is uit de man, 1 Corinthiërs 11, 8 — en ten aanzien van de zondeval — Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding gevallen, 1 Tim. 2, 14; evenwel niet in de gevolgen van de zondeval — allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, Romeinen 3, 23 — of in het aanbod van het heil en het verkrijgen van de zaligheid — Komt allen tot Mij, Matth. 11, 28, En worden om niet gerechtvaardigd, Romeinen 3, 24. Allen, die in Christus gedoopt zijn, hebben zich met Christus bekleed. „Hierbij is geen

sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus", Galaten 3, 27v.

In Galaten 3, 27v is in de verste verte geen sprake van het ambt. Daar wordt alleen gehandeld over de ruimheid van het aanbod van het Evangelie. Dat aanbod geldt voor alle en alle soorten van mensen. Zou deze tekst op de toelating tot het ambt van de vrouw slaan, dan moet men, gezien het feit, dat niet de woorden man en vrouw, maar mannelijk en vrouwelijk gebruikt worden, concluderen, dat jongens en meisjes, die toch ook mannelijk of vrouwelijk zijn, alsmede gehuwde vrouwen, niet uitgesloten zijn. Dit zal zeker de bedoeling van de apostel niet geweest zijn.

3. In discussie is niet, of vrouwen ook kerkelijk, geestelijk werk hebben verricht of verrichten mogen. Hierbij kan gedacht worden aan vrouwen als Mirjam en Debora, teksten als Exodus 35, 22, 25, 26, 29; 38, 8b in het Oude Testament, in het Nieuwe Testament aan die vrouwen, die Christus van haar goederen dienden, van wie gezegd wordt, dat zij profeteerden, die zieken verpleegden, armen verzorgden, enz.

De vraag is of vrouwen staan mogen in het ambt, in dat werk, waarin de Here God, waarin Jezus Christus zich vertegenwoordigd willen zien. Dat is het ambt: vertegenwoordiging Gods op aarde bij de mensen. Dit ambt komt niet uit de gemeente op. Het ambt in de gemeente is het ambt van Christus, door Hem gedelegeerd, maar blijft aan Hem en aan zijn verordeningen gebonden: wie u boort, hoort Mij.

4. In het Oude Testament draagt de Here de dienst in het heiligdom met uitsluiting van alle vrouwen alleen aan mannen op. Dat is gedaan in een tijd, toen bijkans alle heidense volken priesteressen kenden als dienstmaagden van de godheid, ook in dat Oosten, waarvan men zegt, dat de vrouw daar niet bijzonder in ere was. Hoe ook misschien minder geëerd dan de man, toch werd de vrouw tot de officiële eredienst in actieve zin toegelaten. Dat was zo bij de Babyloniërs, ook in Egypte. Desniettegenstaande geeft God geen toestemming aan vrouwen priesterdienst op te dragen. Voor het Oude Testament is de dienst van de vrouw in het heiligdom, heidendom.

In het Nieuwe Testament stelt de Heere Jezus ambtsdragers aan. Dat zijn mannen. Er waren toen vrouwen genoeg, die Hem volgden en Hem dienden van haar goederen. In die tijd gold toch zeker óók, dat in Christus noch mannelijk, noch vrouwelijk is. Toch beperkt Christus zich tot mannen. In de tijd na de opstanding maakt Hij gebruik van vrouwen: Gaat heen en bericht mijn broeders, Matth. 28, 10. Maar als Hij voor de hemelvaart de verkondiging van het Koninkrijk ordent, zegt Hij tot de elf discipelen: Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hun onderhouden al wat Ik u bevolen heb (Matth. 29, 19). De dienst des Woords en der Sacramenten wordt hier met uitsluiting van de voorafgenoemde vrouwen gegeven aan de mannelijke apostelen.

Hierbij klemt het woord uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis: Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat die regeerders der Kerk zijn, onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten, af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester, geordineerd heeft (Art. XXXII).

De Apostelen gaan verder in de richting, door Christus gewezen. Als zij een ander willen kiezen voor de verrader Judas, zijn er reeds vrouwen genoeg in de jonge gemeente. Er wordt niet aan gedacht een vrouw te nemen. Petrus zegt: Er moet dan van de mannen(andrön)... één(hena) van hen met ons getuige worden van Zijn opstanding, Handelingen 1, 21).

Als de bediening van de armen in Jeruzalem in de war loopt en weduwen verwaarloosd worden, zeggen de apostelen niet: het gaat om vrouwen, om weduwen, stelt er dus vrouwen over aan, maar er wordt gezegd: Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen (andras) onder u (Handelingen 6. 3). Apostelen en diakenen werden derhalve uit de mannen gekozen.

6. Paulus maakt daarop geen uitzondering. In Efeze 4, 11, noemt hij ambtsdragers op. Onder hen vindt men geen vrouwen, alleen mannen (tous men tous de). Wie heeft deze aangesteld? Hij! God! De Here heeft geen vrouwen, wel mannen aangesteld.

In I Tim. 3, 2—7 handelt Paulus over de ouderlingen. Alles is daar mannelijk. Hetzelfde valt op bij Titus 1, 5—9. Paulus kent geen vrouwelijke ouderlingen. Hij laat ze ook niet kiezen of aanstellen.

Zo is het met de diakenen bij Paulus. Over hen schrijft hij, in I Tim. 3, 8—12. Het is daar alles mannelijk wat de klok slaat.

Dit geldt ook bij de verkondiging van het Koninkrijk. De Here Jezus heeft dat Koninkrijk verkondigd in de synagogen. Dan wordt het woord leren, didaskein gebruikt. Welnu, zegt Paulus in I Tim. 2, 12, het leren, het didaskein, laat ik aan de vrouwen niet toe.

Dit alles klemt te meer, omdat de Joden in het algemeen en de Apostelen in het bijzonder bij de andere godsdiensten vrouwelijke elementen zullen hebben aangetroffen in de cultus. Hierbij kan men denken aan de Vestaalse maagden. Als het beroep op de tekst: in Christus is noch man, noch vrouw, opgeld kon doen, zou, gezien het feit, dat in deze tekst ook gezegd wordt: hierbij is geen sprake van Jood of Griek, de heidense gewoonte om priesteressen te hebben, niet uitgesloten moeten worden bij die heidenen, die christen werden. Waarom zou dan dit vroegere, waar priesteressen waren, niet gecontinueerd kunnen worden? Niettegenstaande het feit, dat de latere christenen in hun heidense periode priesteressen gekend hebben, neemt geen Apostel bij de stichting van christelijke gemeenten vrouwen op in het ambt.

Ook in het Nieuwe Testament is de vrouw in de eredienst een heidens element .

7. Jezus Christus wordt de Bruidegom van zijn gemeente genoemd, de gemeente zijn Bruid. Dit zal ook moeten uitkomen in het ambt. Het ambt is hier alleen mannelijk te nemen.

8. De lijn Bruidegom-Bruid, waarop dr Haitjema op blz. 149 v. van zijn Nederlands Hervormd Kerkrecht heeft gewezen wil ik heel voorzichtig doortrekken naar de Drie-eenheid. Dit doe ik, omdat ook in de Synode (Handelingen van de Synode, 1950, blz. 583) in die richting is gesproken: de man is het teken van de Zoon, de vrouw van de Heilige Geest; de man beeldt uit het ambtelijke, het God representeren, dus hij beeldt Christus af; de vrouw beeidt af het persoonlijke, het gemeente-zijn (blz. 582).

Dat de Vader mannelijk is, is voor geen discussie vatbaar. De naam Vader zegt reeds, dat hier geen vrouwelijk element aanwezig is.

Dat moet ook van de Zoon gezegd worden. De Zoon is geen Dochter, geen vrouw. Hij is man. Daarom is Hij ook bij zijn mens-wording besneden. Deze ceremonie werd in Israël — bij sommige andere volken ligt de zaak anders — niet gehandhaafd ten opzichte van de vrouw.

Over blijft de Heilige Geest. Men kan er over twisten, waar in het Oude Testament Ruach mannelijk of vrouwelijk genomen moet worden, 1 zeker is, dat in het Nieuwe Testament pneuma onzijdig is. Nu kan de naam een ander geslacht hebben dan de drager daarvan. De Schrift geeft duidelijk aan, dat ook de Heilige Geest mannelijk moet genomen worden. In Johannes 16:13 staat, dat de Geest der waarheid zal komen. Bij het onzijdige woord Geest staat het pronomen demonstrativum masculinum ekeinos, Hij! En het Goddelijke Wezen? In Israël is God de man van zijn volk. Ik behoef hier geen teksten te citeren. Wie iets van de Schrift afweet, weet deze zaak.

Dit zal in het ambt als representatie Gods moeten uitkomen. Dat kan niet door een vrouw geschieden. Hier ligt de taak voor de man.

In dit opzicht wordt klemmend het woord van Paulus in I Corinthiërs 11, 7: de man is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. In dit gedeelte van deze brief gaat Paulus ordenen. Hij zet alles op zijn plaats in de gemeente. Deze orde geeft hij aan: God, Christus, man, vrouw.

God is het Hoogfd van Christus. Niet ten aanzien van diens godheid, maar naar zijn menselijke natuur. Zo is Christus het hoofd van de man, en de man weer het hoofd van de vrouw.

Dat had reeds duidelijk kunnen zijn uit de geschiedenis van de schepping. De vrouw is uit de man, niet omgekeerd. De vrouw is er om de man, en ook dit niet omgekeerd. Het geloof in de Here Jezus maakt dit niet anders. Deze orde, door God zelf zo gesteld, blijve ook in de gemeente van Jezus Christus.

Dat haalt niet man en vrouw van elkander alsof ze niets meer met elkander zouden te maken hebben. In de Here Christus zijn zij aan elkander verbonden en kunnen zij niet zonder elkander. Zij hebben elkander nodig en hebben elkander te dienen. Samen hebben zij deel aan de genade. Samen genieten zij de geestelijke zegeningen. Samen staan zij in de gemeenschap der heilige dingen en personen. Maar in dat samen-2ijn-in-de-Here wordt de door God gestelde orde niet opgeheven.

In de gemeente te Corinthe verwerpt Paulus alle ordening, die de ordening Gods verwerpt.

In de gemeente, vooral in de gemeente, de door God gestelde orde!

9. t Is merkwaardig, dat de Roomse Kerk met dit zuiver mannelijk element geen genoegen heeft willen nemen. Zij heeft een vrouwelijk element er bij gehaaid in de figuur van Maria. Als Koningin des hemels, als allerwaardigste Koningin der wereld, als Middelares (Denziger 1940a, 1978a. 1978n) trekt zij Maria binnen in het goddelijk leven. Dit wordt terecht door ons afgewezen. Wij hebben geen Magna Dea nodig. Dat laten wij over aan de heidense godsdiensten.

Maar, gaan wij niet eenzelfde gevaar lopen, als wij het ambt voor de vrouw openzetten en haar opnemen in de representatie Gods? Is het dan niet zó, dat ook wij geen genoegen nemen met het mannelijke element alleen? Trekken wij dan geen heidendom in de Kerk? Op andere wijze dan de Roomse Kerk dat doet. Natuurlijk op andere wijze, want wij zijn niet kooms. Maar dan toch heidendom?

10. Men kome niet aan met de opmerking, dat het in de Schrift toch niet verboden is de vrouw in het ambt op te nemen. Er is in de Schrift méér niet verboden. Waar is een duidelijk verbod van polygamie? Ik meen nergens. Dus is polygamie ook tegenwoordig toe te laten? Er zijn toch in de Schrift voorbeelden genoeg van polygaam levende „Bijbelheiligen".

Ik zou geen predikant willen adviseren eens een polygaam leven te gaan leiden, om dan af te wachten, wat de Synode in dit geval wel zou doen. Een zaak aanbevelen met de uitspraak: het is toch niet met zovele woorden verboden, verraadt geen sterke stelling. Als wij eerst eens gingen ernst maken met wat duidelijk in de Schrift geboden is. Als wij daarmede klaar zijn, zou er misschien niet eens meer tijd over zijn om te doen, wat dan niet zozeer verboden is.

11. De Synode maakt zelve geen ernst met de uitspraak: in Christus is noch man, noch vrouw. Laat deze tekst eens een grond zijn voor de toelating van de vrouw tot het ambt, dan moet men de zinsnede van Paulus ook zo kunnen lezen: in Christus is noch gehuwde man, noch gehuwde vrouw.

Als men man en vrouw zo elkander gelijk stelt, dat de vrouw evenals de man tot het ambt mag en moet toegelaten worden, moet ook de gehuwde vrouw aan de gehuwde man gelijk worden gesteld. Waarom mag een huwend man wèl in het ambt blijven, maar moet dan de vrouw, eenmaal tot het ambt toegelaten als predikante, bij haar huwelijk emeritaat aanvragen? De Synode maakt op deze wijze zelve reeds onderscheid tussen man en vrouw, is inconsequent en ondergraaft eigen positie.

12. Het openstellen van het ambt voor de vrouw is in strijd met de belijdenis van de Kerk. Artikel XXX van de Nederl. Geloofsbelijdenis spreekt van Ministri seu Pastores, Seniores et Diaconi — in de Franse text: les Ministres, Anciens et' Diacres —. Alleen mannelijke namen en persoonsuitgangen worden gebruikt. In dit opzicht blijkt de belijdenis in volkomen overeenstemming met de Schrift te zijn.

Wijziging van de Kerkorde zonder voorafgaande wijziging van de belijdenis brengt de Kerk in conflict met de belijdenis.

13. Ter Synode van 1950 is in het verband met de openstelling van het ambt voor de vrouw gewezen op het ambt der gelovigen. Dat is niet alleen voor de man, die gelovig is, maar ook voor de gelovige vrouw. Dus de vrouw heeft reeds een ambt. Zij staat reeds in het ambt.

Inderdaad heeft de vrouw dat ambt der gelovigen. Dat staat met evenzoveel woorden in Artikel XXVIH van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.Daar leest men, dat het ambt aller gelovigen is, volgens het Woord Gods. zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn.

Voor ambt wordt hier het woord officium ge-

bruikt en niet als in Artikel XXXI, waar over de ambten gehandeld wordt, het woord functiones. Ook ten aanzien van het ambt der Overheid wordt officium gebruikt. Het kerkelijke ambt is functio. De vrouw heeft wel een officium, maar geen functio, Ook de belijdenis aanvaardt voor de vrouw niet het kerkelijk ambt.

Het lijkt mij wat gevaarlijk bij het synodale voorstel ook maar te zinspelen op de separatiegedachte van artikel XXVIII.

14. Als de vrouw tot het ambt wordt toegelaten, krijgt men vragen over de geldigheid van de bediening van de Sacramenten. Als naar de Schrift een vrouw niet in het ambt mag staan, is haar ook niet opgedragen het Sacrament te bedienen en is een eventuele bediening door haar van de Heilige Doop onwettig ea ongeldig. Laat men de consequentie daarvan goed onder de ogen zien. Op deze wijze loopt men groot gevaar de gemeenschap der kerken, die tot op zekere hoogte nog bestaat in de erkenning van elkanders doop, te breken.

15. De vrouw, tot de ambten toegelaten, schept conflicten met die predikanten, die in hun geweten gebonden zijn aan deze nieuwe orde in de practijk van het kerkelijke leven niet mede te doen. Zij zullen vrouwen in het ambt niet kunnen bevestigen en zeker niet volgens een formulier daartoe strekkende in het gebed voor Gods aangezicht verschijnen.

Wat zal de Synode met deze mannen doen, als 2ij weigeren vrouwen in het ambt te bevestigen, weigeren ook vrouwen in de kerk als ambtsdraagsters te erkennen in ambtelijke vergaderingen, ra-| den, enz?

Wel laat de Synode toe, dat gemeenten tegen j hun wil geen predikante behoeven te aanvaarden | in tijden van vacature. Zo stelt men een algemene

kerkelijke wet niet algemeen. Daarmede breekt men de eenheid van de Kerk, stelt men twee kerken met verschillende orden naast elkander, drijft men in de Hervormde Kerk de leer van de pluriformiteit van de Kerk!

Een kerkelijke wet zij algemeen, voor allen bindend, of zij is geen wet en heeft geen rechtskracht.

16. Het openstellen van het ambt vo< ïr de vrouw : kan niet geschieden onder het adagium: in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staande op de bodem van de belijdenis. Het voorstel van de Synode is met Schrift en belijdenis in strijd.

17. De vraag over de openstelling van het ambt voor de vrouw komt niet zo zeer op uit de resultaten van Schriftstudie, maar is veeleer aan dr orde gesteld door de tegenwoordige emancipatiegedachte.

„Wir verwerfen die falsche Lehre, als dürfe die Kirche die Gestalt ihrer Botschaft und ihrer Ordnung ihrem Belieben oder dem Wechsel der jeweils herrschenden weltanschaulichen und politischen Ueberzeugungen, überlassen". Barmer Thesen 1934, 3.

W. Volger.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's