Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

Uw vraag aan mij is of ik eens iets zou willen schrijven over de gezonde leer, zoals de apostel daarop wijst in Titus 2:1. We lezen daar: Doch gij, spreek hetgeen der gezonde leer betaamt.” U acht het wel nodig dat in deze tijd er gedurig op wordt gewezen wat de gezonde leer van Gods Woord is. Nu, dat ben ik ook dadelijk met u eens en het lag ook al enige tijd in mijn hart om daar nog eens over te kunnen en mogen schrijven. Maar ik gevoel er ook het gewicht zo van aan om daar over te schrijven, want het is toch zo nodig als we daar over schrijven, om niet af te wijken van de gezonde leer, noch ter linkerhand, noch ter rechterhand. Maar ik zal proberen om op uw verzoek in te gaan en daar dus een brief aan te wijden.

De apostel heeft zijn geliefde Titus een ernstige vermaning hieromtrent doen horen. Hij heeft in het derde vers van het eerste hoofdstuk Titus zijn oprechte zoon genoemd naar het gemeen geloof. Zoals onze kanttekening bij die tekst zegt, bedoelt de apostel met een gemeen geloof een geloof dat hen beiden Paulus en Titus en alle uitverkorenen gemeen is. Aan dat geloof is nogal heel wat verbonden, want de apostel heeft vele vermaningen tot Titus in deze korte zendbrief gericht. Hij had Titus naar het eiland Kreta gezonden om de gemeenten die daar waren te verzorgen. Om de gemeenten te dienen moesten er leraars en ouderlingen zijn. Maar hoe die leraars en ouderlingen moesten zijn in leer en leven, heeft hij Titus ook wel goed doen weten. Er is over dat alles dus ook nog wel wat op te merken. Dat laat die korte brief van Paulus aan Titus ons wel zien.

Er waren in die tijd ook al vele ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen. Die zijn er dus altijd wel geweest, zelfs in de eerste christengemeenten, zo kort na de uitstorting van de Heilige Geest. En de Kretenzen waren ook nogal gemakkelijk door deze valse leraars mee te voeren. Maar het heeft ons ook wel wat te zeggen, als de apostel van die valse leraars en van hen die hen aanhingen zegt: ”Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken.” Het komt dus in de vrucht wel openbaar of er ware Godskennis bij een mens te vinden is. We zullen God moeten leren kennen om de zuivere leer recht voor te kunnen staan. Aan de ware Godskennis ontbreekt het bij al de leraars die een verkeerde leer voorstaan. Als er enige ware kennis van God en Zijn volmaaktheden zou zijn, zou men geen verkeerde leer kunnen verkondigen. Zeker niet een leer waarin aan de gevallen mens nog enige goede hoedanigheden worden toegeschreven. Alle valse leraars zijn er aan te kennen, dat ze de mens een vermogen toekennen die de mens niet meer heeft. Over de verschrikkelijkheid van de val des mensen en de totale verdorvenheid van de natuur des mensen als een gevolg daarvan, springen ze dan ook altijd maar heen. En toch denkt men wel een ruim evangelie te verkondigen, want men heeft de mond vol van Christus en Zijn genade.

Als de apostel echter spreekt over de gezonde leer, dan bedoelt hij daarmee niet anders dan de zuivere vrije genadeleer. Hij zegt daarvan in het 11e en 12e vers van dit hoofdstuk: ”Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen. En onderwijst ons, dat wij de goddeloosheid en wereldse begeerlijkheden verzakende, matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld.” De remonstrant grijpt deze woorden met beide handen aan om de algemene verzoeningsleer daarmee te verdedigen. Maar zoals een goede oude verklaarder als Ridderus terecht heeft opgemerkt, wordt daar niet gezegd dat de genade voor alle mensen is, maar dat ze aan alle mensen verschenen is, want al wat aan iemand wordt vertoond, is daarom nog niet voor hem. Dus er wordt met die zaligmakende genade niet anders bedoeld dan de leer des Evangelies, zoals deze genoemde goede oude schrijver zegt. Als er over alle mensen wordt gesproken, kunnen ook niet letterlijk alle mensen worden bedoeld, want aan alle mensen wordt niet het zuivere Evangelie verkondigd. De meeste mensen in deze wereld zijn daar van vervreemd gebleven. Alle mensen worden niet zalig, maar alleen degenen die door God tot de zaligheid verkoren zijn. En God gebruikt daartoe middellijk de zuivere verkondiging van het Evangelie.

Met de gezonde leer bedoelt de apostel dus de zuivere verkondiging van het Evangelie. Het Evangelie is een blijde boodschap. Die blijde boodschap moet aan alle hoorders daarvan worden gebracht. Maar men kan geen blijde boodschap brengen, als er niet wordt gezegd welke jammer en ellende we allen van nature onderworpen zijn. Dat moet dus altijd wel in de prediking gezegd worden, opdat de blijde boodschap van het Evangelie daar tegenover zou kunnen worden gesteld. Maar voor wie wordt nu dat Evangelie pas recht een blijde boodschap? Niet voor alle mensen die deze boodschap beluisteren. Velen blijven er ongevoelig onder. Het hart moet evenals bij Lydia voor dat gesproken Woord geopend worden. En de Heere wil daartoe dat Woord gebruiken. Zoals Gods Woord ons duidelijk doet weten, worden velen onder dat Woord verhard, terwijl anderen daaronder recht verbroken worden. Zoals de apostel in 2 Korinthe 2 ons leert, is de zuivere prediking van Gods Woord voor velen een reuk des doods ten dode en voor anderen een reuk des levens ten leven. En niemand minder dan de Heere Jezus Zelf heeft gezegd: ”Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Heeft de Heere Jezus dat gezegd? Hij was toch de Zoon van God, de grote Leraar ter gerechtigheid? Het zal voor velen wel jammer zijn dat Hij dat nu juist gezegd heeft. Och ja, dezelfde reactie die er nu is te beluisteren op de zuivere leer, was er ook te beluisteren in Jezus' dagen. Heeft men toen ook niet gezegd: ”Wie kan dan zalig worden? ” Datzelfde geluid hoort men nu ook in deze tijd. Het blijkt daaruit steeds duidelijk dat men niet weet wat de gezonde leer is. Als men die vraag heeft gesteld, heeft Jezus gezegd: ”De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.”

We zullen moeten weten dat de Heere mogelijk gemaakt heeft wat van de zijde des mensen onmogelijk is. Als de rijke jongeling tot Jezus is gekomen en bedroefd is heengegaan, dan heeft Jezus gezegd, als Hij zag dat hij geheel droevig geworden was: ”Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan. Want het is lichter, dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods ingaat.” De rijke jongeling was niet alleen uitwendig rijk, maar ook in een geestelijk opzicht. Hij kwam immers tot Jezus met de vraag: ”Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? ” En als Jezus hem deed weten dat hij dan de wet goed moest onderhouden, heeft hij gezegd: ”Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan; wat ontbreekt mij nog? ” Als hij de vraag aan Jezus heeft gedaan wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven, dan was het alsof Jezus hem vroeg: ”O, wilt ge door de wet in het werkverbond nog zalig worden? Nu, onderhoud dan al de geboden maar.” Om een Zaligmaker was zulk een jongeling niet verlegen. Maar in die rijke jongeling kunnen we allen ons beeld vinden. Het geldt van ons allen, wat van de Laodicenzen is gezegd: ”Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt.” Maar dan had de Heere Jezus voor hen ook een ruim aanbod, als men het zo noemen wil, want dan heeft Hij gezegd: ”Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.”

Zo heeft Jezus dus het aanbod van genade gepredikt. En zo hebben de rechte door God gezonden leraars, Engelse zowel als Hollandse, het ook gedaan, als men hun geschriften maar goed leest. En die het van God geleerd hebben, wat we zo-even van het gesproken woord van een vernederde Jezus en ook van de verheerlijkte Middelaar hebben weergegeven, hebben het Evangelie nooit anders kunnen prediken. Zo hebben zij de gezonde leer verkondigd. Zo heeft Paulus ook de gezonde leer verkondigd. En hij heeft er Titus ook toe vermaand om zo de gezonde leer te

prediken. ”Doch gij, spreek hetgeen der gezonde leer betaamt.” Het woordje ”doch” heeft in die tekst ook al veel te zeggen. De tegenstelling moest bij Titus in de prediking openbaar komen met hen die beleden dat zij God kenden, maar Hem verloochenden met hun werken.

De prediking van de gezonde leer is een prediking van een leer waarin God waarlijk op het hoogst verheerlijkt en de mens op het diepst vernederd wordt. Zo kan ook Christus recht de kroon ontvangen op het werk dat Hij gedaan heeft. En zo'n prediking houdt recht een ruim Evangelie in voor een ware ontdekte en van schuld verslagen ziel. Die vraagt ook hoe men dan nu toch zalig worden kan, maar die vraagt het op een andere wijze dan dat die vrome eigengerechtige Joden die vraag gesteld hebben. Maar die mag het in de rechte prediking horen dat men geheel door de gerechtigheid van die Middelaar zalig kan worden. Bij de mens behoeft er alleen maar schuld te zijn. En er kan geen schuld bij de mens zijn als men niet door de wet tot de kennis der zonde wordt gebracht. Als de wet als een tuchtmeester voor de ziel wordt gebruikt, zal men niet kunnen zeggen: ”Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? ” Die ziet zich waarlijk ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt. Maar die mag dan toch beluisteren dat aan zulke armen het Evangelie wordt verkondigd. Dat Evangelie is door alle hoorders van de gezonde leer te beluisteren, maar het zuivere Evangelie doet ze niets als Gods Geest er niet in meekomt. Stelt dat Evangelie ze niet schuldig? Ja, levende onder dat Evangelie draagt de mens een meerdere verantwoordelijkheid dan zij die er nooit van gehoord hebben. Men zal niet kunnen zeggen dat men niet geweten heeft dat men als een doodschuldige zondaar door Jezus zalig kon worden. Men heeft echter op zo'n grote zaligheid geen acht gegeven. En dat kan ook nooit genoeg met een liefderijke nodigende ernst de hoorders op het hart worden gedrukt. Een ware Evangeliedienaar gevoelt het voor zijn hoorders wat het zeggen wil, als er nog nimmer plaats voor zulk een zaligheid in het hart gekomen is. Men gevoelt het gewicht der eeuwigheid recht voor de hoorders en men kan het ze niet genoeg met de meest mogelijke ernst op het hart binden hoe vreselijk het zal zijn om voor eeuwig verloren te moeten gaan. Ook kan men ze niet genoeg het heil voor ogen stellen dat men door Christus als de grote Zaligmaker kan deelachtig worden. Maar men heeft ze daarom ook te wijzen op de noodzakelijkheid van de ware zielsontdekking, waar buiten men ook als de Laodicensen rijk en verrijkt blijft. Om die zielsontdekking heeft men de Heere te vragen en dus te vragen of Hij ons zal willen bekeren zoals Hij al Zijn volk bekeert.

Wordt men dan allen op een zelfde wijze bekeerd? In een zeker opzicht wel, al kunnen de leidingen des Heeren verschillend zijn. We zijn allen gevallen Adamskinderen en verkeren allen in dezelfde staat van een dodelijke onmacht ten goede. Dus hetzelfde wonder van Gods genade zal in ons allen verheerlijkt moeten worden. En dan geldt het toch voor een ieder wat Christus heeft gezegd: ”Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” Die wedergeboorte zullen we allen deelachtig moeten worden, opdat we door de kennis van de drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid, tot de enige troost zullen komen in leven en in sterven. Dat is de gezonde leer die in ons Reformatorische belijdenisgeschrift, de Heidelbergse Catechismus, ons zo duidelijk wordt voorgesteld. Dat belijdenisgeschrift wijst ons de weg aan waardoor de vrije genade Gods alleen recht dierbaar voor ons zal worden. Er is geen plaats voor vrije genade, als we niet als een doodschuldige zondaar voor de Rechter leren invallen. Die Rechter is van de zijde van de zondaar met niet minder te voldoen dan met schuld. Er behoeft alleen maar schuld bij de mens te zijn, dan is er bij Hem genade voor zo'n schuldige zondaar. Dat hebben we te prediken aan allen die deze gezonde leer mogen beluisteren. Is dat dan geen ruim Evangelie? O ja, ruimer kan het nooit worden gepredikt. Maar om waarlijk een zich schuldigkennende zondaar voor God te worden, moeten we door ware zielsontdekking onze vrome vijgenbladeren verliezen, net als Adam en Eva.

Zo wordt Sion door recht verlost. Dat is ook de diepe inhoud van de gezonde leer. Buiten het recht om komt er voor Christus geen plaats. In die oppervlakkige verbondsbeschouwing die velen voorstaan komt men wel goed openbaar, als men al de gedoopten en belijders een recht toekent op Gods beloften en dan tot een uitspraak komt zoals ik die nog kort geleden gelezen heb, dat een ieder op grond van de belofte de genade die men nodig heeft, van God kan opeisen. Maar dat lezen we niet van de verloren zoon, want die kende het zich niet waardig om nog een zoon van zijn vader genaamd te worden. Zo heeft Jezus de genade Gods gepredikt. Genade voor een zich schuldigkennend mensenkind en dat door de gerechtigheid die Hij heeft aangebracht, waarop dat beste kleed van de verloren zoon mocht wijzen. Die zoon moest zeggen: ”Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor U, en ben niet meer waardig om Uw zoon genaamd te worden.” En dan lezen we: ”Maar de Vader zeide tot Zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan.” Zo wordt zalig worden toch zo'n eeuwig wonder voor wie dit te beurt mag vallen. Men heeft zich dan met geen beloften kunnen helpen en noch minder daarop kunnen eisen.

Alleen een helwaardig zondaar gaat naar de hemel toe. De ware zielsontdekking doet ons alle eigen waarde verliezen en zich helwaardig keuren. Hoe smartelijk het voor die verloren zoon zou zijn, als hij nooit meer een blijkje van zijns vaders liefde zou ontvangen, hij kon niet anders zeggen dan dat het toch recht zou zijn. Zo was hij tot zichzelf gekomen. En daar zal elke door God overtuigde en ontdekte ziel niet vreemd van blijven. Die kan zich met geen beloften helpen. Er staan voor zulk een mens geen beloften in de Bijbel. Jakob was ook wel aan een belofte gekomen, maar niet op een eerlijke wijze. Vluchtende voor Ezau kon hij daar niets meer mee beginnen. Te Bethel echter heeft God hem de belofte geschonken en is voor een helwaardig mens de hemel opengegaan en is het een huis Gods, een poort des hemels voor hem geworden. Daar zal een ieder wat van leren kennen die door een rechte weg de belofte van God ontvangt. Het is te groot dat het voor zulk een mens is, maar de Heere geeft hem het geloof om die belofte te omhelzen. Men zal echter ook nog moeten weten hoe men aan de vervulling van die belofte komt. Dat zien we duidelijk in Jakobs geschiedenis. Na twintig jaar bij Laban in een slaafse dienstbaarheid verkeerd te hebben, als hij zijn loon wel tienmaal zag veranderen, is hij te Pniël terechtgekomen, waar hij met al wat God beloofd had, niets meer beginnen kon, want daar zag hij niet anders dan de dood voor ogen. Maar daar heeft hij het mogen weten hoe hij door een rechte weg tot de zaligheid mocht komen.

Zo wordt de Christus pas recht gekend tot de zaligheid der ziel in Zijn verlossend werk. Dan zal men weten hoe men een recht op de zaligheid ontvangt. De rechte prediking is een Christusprediking. Dat kunnen we allen wel weten. Maar hoe wordt Christus pas recht gepredikt? Als de weg in Hem wordt aangewezen, waardoor God in verheerlijking van al Zijn deugden de gans schuldige zondaar, die niets zelf meer kan doen tot zijn zaligheid, door de voldoening die Hij Zichzelf heeft aangebracht in het offer van Zijn geliefde Zoon tot de zaligheid brengt. Dat is de rechte Christusprediking en met al die andere Christusprediking wordt de mens zelf aan het werk gezet. En toch zal deze Christusprediking de mens, als de Heere erin mee wil komen, niet werkeloos laten. Zo had Titus zich aan de gezonde leer te houden. En die leer zou niet vruchteloos blijven. God wil die leer gebruiken om onherborenen te wederbaren en niet werkeloos daarmee te doen blijven. En Hij wil die leer gebruiken om heilbegerige zielen te vertroosten en toch ook geen rust te doen vinden buiten de enige grond der behoudenis. Maar zo wil God Zich dan ook doen kennen in Zijn eeuwige liefde in het werk der zaligheid. Waarlijk, zo zal God in Zijn werk bewonderd worden en als een God van volkomen zaligheid Zich doen kennen door de ziel. En daar heeft men verder het ganse leven voor nodig. In het arme zondaarsleven wordt de gezonde leer steeds meer een troostvolle leer voor de ziel. God alles en de mens niets en Christus de kroon. En zo is het ook die dierbare Geest Die in alle waarheid leidt, als de Geest Die alle dingen onderzoekt, ook de diepten Gods. Ik moet nu ermee stoppen om iets over de gezonde leer te schrijven. Het is maar een gebrekkig schrijven daarover geweest, maar de Heere mocht dit gebrekkige schrijven ertoe gebruiken om ons aan die gezonde leer steeds nauwer te verbinden. Ik hoop daarmee aan uw verzoek voldaan te mogen hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 2008

De Wachter Sions | 10 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 2008

De Wachter Sions | 10 Pagina's