Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voorzeide leer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voorzeide leer

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoals u wellicht allen zult weten, is de in de titel van mijn causerie gebruikte uitdrukking ontleend aan de derde doopvraag van het Formulier om de Heilige Doop te bedienen aan de kleine kinderen. Die derde doopsvraag

luidt aldus: "Of gij niet belooft en voor u neemt deze kinderen, als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, waarvan gij vader (moeder of getuige) zijt, in de voorzijde leer naar uw vermogen te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen".

Ik wilde u vanavond enkele kernpunten onder de aandacht brengen van het godsdienstonderwijs zoals dat op onze scholen, zowel kleuter- als lagere scholen, als scholen voor voortgezet onderwijs gegeven dient te worden. Waar moet het in de godsdienstlessen om gaan? Wat onderscheidt ons van de protestants-christelijke scholen in algemene zin en wat is het kenmerkende van het godsdienstonderwijs, dat wij onze kinderen van 4 tot 18 jaar trachten bij te brengen? Deze vragen hebben mij geleid naar de uitdrukking uit de derde doopvraag, waar de ouders immers beloven, dat zij niet alleen hun kinderen zullen onderwijzen, maar dat ze hen ook zullen doen onderwijzen in "de voorzeide leer".

Dat "doen onderwijzen" slaat duidelijk op het onderwijs in de catechese en op de scholen. Voor ik nu dieper inga op het begrip "de voorzeide leer" wil ik eerst in het kort de geschiedenis van de derde doopvraag nagaan.

De derde doopvraag in de geschiedenis van de Icerlc

U weet, dat het doopsformulier, zoals het voor ons ligt en in de kerk gelezen wordt, een hele historie achter zich heeft. Er is al een hele strijd om gestreden of het nu van Datheen of van Gaspar van der Heyden is. Ik dacht, dat we toch wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen zeggen.

dat het doopformulier zoals wij het kennen een formulier is, dat van origine van Caspar Olevianus is. Het is echter omgewerkt door Gaspar van der Heyden.

De doopvragen vormen een geschiedenis apart. Toen namelijk Van der Heyden in 1566hetdoopsformuliervande Paltz, van Olevianus dus, vertaalde, stond daar maar één vraag in. Van der Heyden heeft er toen een tweede en derde vraag aan toegevoegd. Deze vragen heeft hij ontleend aan de doopliturgie van a Lasco en Micron. De derde doopvraag luidde in 1566 aldus: "Ten derde: of gij niet belooft en voor u neemt dit kind, ais het tot zijnen verstande komt, daarin naar uw vermogen te onderwijzen". Dat is dus de oudste versie van de derde doopvraag. U ziet, dat daarin nogal wat gemist wordt, wat in ons doopformulier wel staat: a. vader en moeder worden niet genoemd, b. doen en helpen onderwijzen worden niet genoemd, ede uitdrukking "de voorzeide leer" ontbreekt ook. Er wordt alleen gesproken over "daarin onderwijzen".

De Nationale Synode van Dordrecht (1578) heeft het formulier van Van der Heyden wat verkort. De doopvragen heeft men echter uitgebreid. De derde doopvraag luidt in 1578 aldus: "Ten derde: Of gij niet belooft en voor u neemt, inzonderheid de ouders, dit kind, als het tot zijnen verstande komt, daarin naar uw vermogen te onderwijzen". Nog steeds ontbreekt de term "de voorzeide leer".

De nationale synode in 'sGravenhage (1586) heeft de term "de voorzeide leer" geïntroduceerd. Na Den Haag luidt de derde doopvraag als volgt: "Ten derde vraag ik u, gij die ouders zijt van deze kinderen, of gij niet gelooft en voor u neemt, dit kind(-eren), als het tot zijn verstand komt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen."

In het jaar 1611 werd het doopformulier nogmaals uitgegeven en dat formulier is door de Dordtse Synode aanvaard. Toch kreeg de scriba van deze synode, Festus Hommius, de opdracht ditformuliernog eens goed na te zien. Globaal werd het formulier van 1611 aanvaard. De derde doopvraag in dit formulier luidde: "Ten derde vraag ik u.gij vader van dit kind, of gij niet en belooft en voor u neemt, hetzelve als het tot zijn verstand komt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen".

We mogen dus een paar dingen concluderen:

1. Wij doen er goed aan bij de doopsbediening toch maarte lezen: "... en voor u neemt", in plaats van "... en u voorneemt". Die versie heeft heel oude papieren en alle versies van het doopformulier die vermeld staan in de dissertatie van Dr. Olthuis (1908) "De doopspraktijk der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1568-1816" geven deze formulering.

2. Onze vaderen waren er in het algemeen voor, dat de vader het kind ten doop hield. Terecht! Niettemin lijkt het mij van groot belang, dat ook de moeder haar ja-woord geeft.

3. In de loop der eeuwen is het doopformulier nogal eens gewijzigd en aangevuld. Allerlei uitgevers hebben soms naar eigen goeddunken wijzigingen aangebracht. Het is helaas moeilijk te bepalen, wat de authentieke versie van het formulier behoort te zijn.

Toch stamt de uitdrukking "de voorzeide leer" al uit 1586. Toen werd zij reeds in het formulier opgenomen. De ouders beloven daar dus, dat zij hun kinderen niet alleen persoonlijk zullen onderwijzen, maar dat zij hun kinderen ook zullen doen onderwijzen in "de voorzeide leer".

Wat is de voorzeide leer?

Letterlijk betekent de uitdrukking: de leer waarover tevoren gesproken is. Het woordje "voorzeide" wijst heel duidelijk terug naar de tweede doopvraag. Die tweede vraag luidt: "Of gij de leer, die in het Oude en Nieuwe Testament en in de Artikelen des Christelijken Geloofs begrepen is en in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt, niet bekent de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen."

Dat is de voorzeide leer; dat bedoelden onze vaderen. Nu weten wij ook, wat de inhoud van het bijbelonderwijs op onze scholen moet zijn. Onze ouders beloven, dat ze hun kinderen zullen doen onderwijzen in de leer van het Oude en Nieuwe Testament, in de Artikelen des Christelijken Geloofs en in de leer, die in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt. Dat is de voorzeide leer. Het woordje "leer" is een Schriftuurlijk

woord. We lezen in Hand. 2 al, dat men na de Pinksterdag volhardt in de leer. Het woord "leer" heeft voor ons soms een wat intellectualistische bijsmaak. Maar we moeten niet vergeten, dat het vasthouden aan de gezonde leer een voluit Schriftuurlijke eis is. In de pastorale brieven van Paulus aan Timotheüs en Titus komt voortdurend weer de noodzakelijkheid terug aan de leer vast te houden.

In het besluit op de Dordtse Leerregels hebben onze vaderen in 1619 benadrukt dat hij, die wil weten, wat de leer van de Gereformeerde kerken is, niet te rade moet gaan bij de uitspraken van deze of gene kerkvader of predikant, maar bij de in de confessie vastgelegde leer der kerk. Onze vaderen hebben gezegd: Hier in de Confessio Belgica, in de Heidelbergse Catechismus en in de Dordtse Canones hebt u onze leer!

Ik meen, dat deze doopvragen zo de richting aangeven van het godsdienstonderwijs op onze scholen. Primair moet staan: de inhoud van het Oude Testament en Nieuwe Testament. Maar, de geloofsleer heeft in het godsdienstonderwijs op onze scholen ook een legitieme plaats. De leerstukken, zoals we die in onze belijdenisgeschriften vinden, moeten op onze scholen geleerd worden. Het is dus geen vrij inzicht van deze of gene leerkracht, dat (naar gelang de leeftijd van het kind) iets uit de confessie wordt geleerd. Het is naar de doopbelofte van de ouders. Dit is de voorzelde leer.

U zult zeggen: "Dat is nog al een wijd veld!" Dat is het ook. Daarom wil ik nu met u handelen over enkele kernpunten, die naar mijn mening het godsdienstonderwijs op onze scholen dienen te karakteriseren en die de identiteit van het godsdienstonderwijs op reformatorische scholen dienen uit te maken.

Enkele kernpunten uit de voorzeide leer

Ik heb enkele punten genomen uit de voorzeide leer, die van wezenlijk belang zijn. Ik wil niet pretenderen daarin volledig te zijn geweest. Het zijn slechts énkele punten, die echter wel in elke godsdienstles terug moeten komen. Ik wil mij ook niet op het gladde ijs wagen u te vertellen hoe u die punten in uw les dient te verwerken. Ik denk, dat u dat beter weet dan ik. Ik zal me daarom niet laten verleiden tot het geven van pedagogische en didaktische aanwijzingen. Een mens moet weten, waar zijn beperkingen liggen. Wel tracht ik aan te geven, wat in theologisch opzicht de kernpunten dienen te zijn van het godsdienstonderwijs. Het is aan u, om dat in de praktijk voor de klas te trachten gestalte te geven.

1. Centraal in ons godsdienstonderwijs dient te staan het doel waartoe wij hier op aarde zijn geschapen. Dat is een heel wezenlijke zaak. God heeft ons goed geschapen en op aarde gesteld om tot Zijn eer te leven. Dat theocentrische moet elke bijbelles kenmerken. Waarom leven wij eigenlijk, waarom zijn wij hier op aarde? Waartoe heeft God de mens op aarde gesteld? Dan hoort daar onmiddellijk achter: de realiteit van de zondeval. U kunt de kinderen niet duidelijk genoeg vertellen, wat de doodstaat van de mens inhoudt. Dat wij door de zondeval in het paradijs, met onze ouders, met onze kinderen, allerhande ellendigheid, ja, der verdoemenis zelf onderworpen zijn, zoals de eerste doopvraag zegt. Goed geschapen, tot Gods eer hier op aarde gesteld en nu doelmissers geworden! Ik meen, dat, wanneer we met onze kinderen over zonde spreken, we dat niet in moralis tische zin moeten doen. We moeten niet de indruk wekken, dat zonde bestaat in een aantal stoute, verkeerde dingen, die een mens kan doen. Zonde is, naar de

diepste betekenis van het woord; niet meer leven, zoals God ons heeft geschapen. We missen het doel van ons leven. Hoe u dat aan een i< lnd van zes jaar duidelijk moet maken, laat ik graag aan u over. Wij moeten echter altijd onderstrepen, dat het verschrikkelijke van de zonde is: het missen van het doel, waartoe de Heere ons op aarde heeft geplaatst. De doodstaat des mensen kunt u niet genoeg benadrukken.

Anderzijds dacht ik, dat u evengrote nadruk moet leggen op het feit, dat wij verantwoordelijke schepselen zijn gebleven, omdat de Heere ons goed heeft gemaakt. Wij zijn verantwoordelijk, niet omdat wij redelijke, zedelijke schepselen zijn, maar omdat wij goed door de Heere zijn geschapen. Dat zal onze kinderen ook moeten worden duidelijk gemaakt.

Generaliserend gesteld hebben we hier al aanstonds een kenmerkend onderscheid met het godsdienstonderwijs op vele andere christelijke scholen. Ik geloof, dat de realiteit van de zondeval juist het punt is, dat scheiding maakt. Ik las één dezer dagen in een dagblad over een pas-verschenen godsdienstig boek voor kinderen. Daarin valt de recensente over het aanhalen van de versregels: "Schoon mijn zonden vele zijn, maak om Jezus wil mij rein". Zij zegt: Ais kind begreep ik nooit, wat schoon en rein met zonde te maken had, en evenmin, wat zonden waren. "Het boze dat ik heb gedaan", ja, op vijftigjarige leeftijd ben ik me daar zeer van bewust. Maar, mag je dat een kind aandoen?

Kijk, hier ligt nu het grote onderscheid. Ik denk, dat we onze kinderen juist wel moeten vertellen, wat zonde en schuld is. De realiteit van de zondeval, ook van het kind.

2. Een tweede belangrijk punt, een kernbegrip van de voorzeide leer, dat nauw verband houdt met het voorgaande is: de noodzakelijkheid van de wedergeboorte. In het Formulier hebben onze vaderen met enkele grondlijnen trachten aan te geven, wat de inhoud van de doop is en ook de inhoud van de belijdenis onzer kerken. En dat formulier begint met de woorden: "dat onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn, en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden". De noodzakelijkheid van de wedergeboorte!

U moet de kinderen vertellen, dat er een wonder met hen gebeuren moet, een Goddelijk wonder. Een wonder, dat zo groot is, dat het wonder van de schepping (hemel en aarde uit niet) daar eigenlijk nog bij verzinkt. Een wonder, dat groter is, dan de opwekking van een dode. Een goddelijk, éénzijdig genadewonder. Men verwijt onze kringen nogal eens, dat wij de wedergeboorte eenzijdig benadrukken. Men noemt ons mensen van de "wedergeboorte-theologie". Men erkent wel, dat het begrip "wedergeboorte" in Joh. 3 voorkomt, maar men zegt: "Heel die Gereformeerde Gezindte en dat reformatorisch onderwijs haalt één zo'n tekst uit de Schrift en overaccentueert de noodzaak van de wedergeboorte". Men roept ons toe, dat wij onze kinderen veel meer moeten wijzen op het voorrecht, dat ze gedoopt zijn. We moeten de kinderen veel meer oproepen tot het geloof in Jezus. We moeten hen wijzen op de rijkdom van het Verbond, en de beloften, die hen toe zouden komen. Wat antwoorden wij op deze beschuldigingen?

Ik geloof, dat de noodzakelijkheid van de wedergeboorte echt niet alleen in Joh. 3 aan de orde komt. Het is veel meer een draad, die door heel de Schrift heenloopt. Denkt u maar aan Ezechiël 16 : 6 "Als ik bij u voorbijging, zo zag Iku,

vertreden zijnde in uw bloed, en ll< zeide tot u in uw bloed: Leef; ja, Ikzeidetotuin uw bloed: Leef!" Ook Ez. 37 Is duidelijk: de vallei vol dorre doodsbeenderen, die door de Geest worden levendgemaakt. In Ef. 2 roept de apostel de Efeziërs in vers 1 toe: "En u heeft hij medelevend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden". Jakobus zegt (1 : 18): "Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der Waarheid." En in 1 Petrus 1 : 3 staat: "Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden".

Dit alles overziende, meen ik dat het niet vol te houden is, dat de wedergeboorte alleen in Joh. 3 voorkomt. Denkt u in dit verband ook eens aan de confessie. In de Dordtse Leerregels, hoofdstuk 3 en 4, deel 12 wordt de wedergeboorte zo schoon beschreven: "Dit is die wedergeboorte, vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt". Juist de Dordtse Leerregels spreken over de wedergeboorte zo duidelijk.

Een andere vraag is: "Hoe vertel je de kinderen van vier jaar dat ze wedergeboren moeten worden? "

Dat is erg moeilijk! Het is trouwens voor een mens van vijftig jaar nóg erg moeilijk. Er blijft hier een element in, dat voor de wijzen en verstandigen verborgen is, maar dat aan de kinderkens wordt geopenbaard. Is het verstandig om tegen de kinderen te zeggen, dat ze een nieuw hart moeten krijgen? Ik vermoed, dat we het meestal wel zo zeggen: "Jullie moeten een nieuw hartje krijgen". Dan hebt u de Schrift aan uw kant. Ezechiël 36 zegt: "Ik zal u een nieuw hart geven. Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlesen hart geven".

Toch denk ik, dat wij ons er te gemakkelijk van afmaken, als wij als toepassing op de bijbelles alleen maar zeggen: "Jullie moeten een nieuw hart krijgen". Want, vertelt u ze dan ook, wat een nieuw hart is? Daér gaat het immers om! Een kind kan zich soms wonderlijke voorstellingen maken van een stenen en een nieuw hart. Het is toch ook nodig, dat wij onze kinderen in eenvoudigheid moeten zeggen, wat er gebeurt als een mens een nieuw hart krijgt. Dat hij dan droefheid gaat krijgen over zijn zonden. Dat hij dan gaat wenen, omdat hij de Heere kwijt is, en hij zonder God leeft. Dat er een verlangen in zijn hart geboren wordt, om die God te leren kennen, om bij die God te mogen schuilen. Ik denk, dat u wel probeert het op deze wijze te doen. Maar we moeten concreet maken, wat het krijgen van een nieuw hart is. Ik geloof niet, dat u het verhaal moet doen en daar een toepassing van enkele zinnen aan vast moet knopen. Het is goed, dat de toepassing, als ik het zo eens mag zeggen, voortdurend door het bijbelverhaal heenloopt. Wij moeten de kinderen ook wijzen op de noodzakelijkheid van het gebed. Persoonlijk bidden, de knieën buigen voor Gods aangezicht! Dat mag u ook de kleuters al vertellen!

3. De voorzeide leer is niet alleen theocentrisch, maar ook christocentrisch. De persoon en het werk van de Heere Jezus moet altijd in het midden staan. Ook bijv. bij de vertellingen over Simson! Ook als het gaat over een gelijkenis. Het moet voor u een grote worsteling zijn om altijd in uw vertelling weer uit te komen bij Hem, Die het Hart van de Schrift is, bij Christus. We zijn toch een christelijke school? Het gaat toch in de Schriften om Hem? De hele Schrift is toch niet alléén theocentrisch, maar ook christocentrisch? We mogen dan ook benadrukken, waarom Christus in de wereld is gekomen, nl. om Zijn Vader te eren. Weer dat theocentrische! Wat wij nu niet meer kunnen door onze diepe val, kwam Hij doen: Zijn Vader toebrengen, hetgeen Hij zo waardig is. In de tweede plaats kwam Hij om Zijn volk zalig te maken.

Zult u alstublieft ook voor de kinderen separeren? Niet te gemakkelijk "wij" en "ons" zeggen! Hij is gekomen om Zijn Bruid, Zijn Kerk, Zijn Gemeente te kopen. Ik geloof, dat het gevaar van simplificatie het grootst wordt, naarmate het kind jong is. Vooral de kleuterleidsters hebben in dit opzicht een hele taak. Tegen kleuters kunnen we soms zó gaan vereenvoudigen, dat we gaan snijden in het hart van de Boodschap. En dét mag nooit! Het gevaar van de algemene verzoening komt hier levensgroot om de hoek kijken. Ook kleuteronderwijze-

ressen moeten zich voortdurend afvragen w^elke versjes zij de l< inderen leren. Want, sommige versjes, die zo nu en dan aan onze l< leuters worden geleerd, kunnen de toets van de voorzeide leer echt niet doorstaan. Simplificeren houdt soms ook in: geweid doen aan de Waarheid en de inhoud van de Schrift.

Gedoopte kinderen

Ik wil nog een heel moeilijke vraag in uw midden leggen. Wij spreken op onze scholen tegen gedoopte kinderen. Maakt dat nu nog verschil, of je tegen een gedoopt kind spreekt of tegen een nietgedoopt kind? Zo ja, welk verschil is dat dan?

Hier komt natuurlijk heel de verbondsopvatting om de hoek kijken en de vraag, hoe wij de Heilige Doop verstaan.

Ik meen wel, dat het verschil maakt of u spreekt tot een gedoopt kind of een nietgedoopt kind. Er is verschil tussen een bijbelles op een reformatorische school en een evangelisatietoespraak in een zaaltje. Dat verschil is natuurlijk niet, dat het ene kind wederomgeboren moet worden en het andere niet! Toch is er onderscheid. Welk onderscheid dan? Dan moeten we ons realiseren, wat onze verbondsbeschouwing is. Die hangt ten nauwste samen met de vraag: "Hoe wien wij het gedoopte kind? " Wij houden de lijn vast, dat de beloften van het Verbond iets anders zijn, dan het aanbod van genade. De Verbondsbeloften hebben een adres. Zij zijn in Christus ja en amen, en gelden Gods uitverkoren kinderen. Het aanbod van genade is de algemene, weimenende evangelieprediking, die tot alle hoorders komt. Ons wordt verweten, dat we, door zo te spreken de Heilige Doop van zijn betel< enis beroven en uithollen. Dit is niet terecht. Wat betekent dan in de praktijk de doop voor een kind? Wat is het verschil tussen een gedoopt en een ongedoopt kind? Heeft een gedoopt kind nu meer? Ja, een gedoopt kind heeft heel grote voorrechten, die een ongedoopt kind mist. Wij leren, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen. In Rom.3 spreekt Paulus over de voorrechten van de besnijdenis. Wij mogen lezen, dat dit ook de voorrechten van de doop zijn. De betekenende zaak van besnijdenis en doop zijn immers één! Wij zeggen het Paulus na, als hij spreekt over de nuttigheid van de besnijdenis (doop): "Vele, in alle manier". Aan een gedoopt kind zijn de woorden Gods toebetrouwdl Is dat geen voorrecht, te mogen leven onderde prediking van het Woord, onder de regen van het Evangelie, onder de mogelijkheid van zalig worden?

Ik geloof, dat u uw kinderen op school daar op moet wijzen. Ik zou wel erg voorzichtig willen zijn met de uitdrukking "pleiten op je doop". Pleiten is immers een daad des geloofs! Wel zou ik zeggen: "Laat de Heere je gedoopte voorhoofd maar zien". Wat is dat dan, als een kind de Heere zijn gedoopte voorhoofd laat zien? Zo'n kind zegt dan: "Heere, nu hebt U zulke rijke dingen aan mijn voorhoofd verzegeld. Uw Naam is over mijn hoofd uitgeroepen, toen ik nog niet horen of zien kon. Uw Verbond is aan mijn voorhoofd verzegeld, toen ik nog niet denken kon. Wat een rijkdom ligt er in dat teken en zegel, dat ik aan mijn voorhoofd heb ontvangen. Maar, zoudt Gij, wat aan mijn voorhoofd met water verzegeld is, aan mijn hart door het bloed willen toepassen? "

Daar komt het op aan in het leven van het kind. En als u uw kinderen op zo'n manier wijst op het voorrecht van de doop, dan dacht ik, dat daar geen enkel bezwaar tegen is. Ja, dat is juist geboden!

De vreze Gods

Ik wil eindigen met u er op te wijzen, hoe nodig het is, dat u persoonlijk iets kennen mag van de vreze Gods.

Op de Synode van Middelburg (1581) werden enkele vragen ingediend, waar de synode een antwoord op moest geven. In Holland was besloten, dat de schoolmeesters geëxamineerd zouden worden door de classis. U weet, de schoolmeesters hadden toen een veel bredere taak en ambt dan nu. Men vroeg nu uit Holland, hoe dat examen zou

worden afgenomen en waarin de schoolmeesters onderzocht dienden te worden. Het antwoord van de synode was heel kort: "In twee dingen:

in de zuiverheid van het geloof, en in de bekwaamheid tot de dienst."

Let u op de volgordel Eérstdezuiverheid van het geloof, daarnó de bekwaamheid tot de dienst. Dat is voor schoolbesturen een belangrijke aanwijzing bij sollicitatiegesprekken. Die mensen, die u daar krijgt zullen heus wel goed geëxamineerd zijn aangaande hun bekwaamheid tot de dienst. Maar, we moeten primair vragen naar de zuiverheid des geloofs. We draaien het misschien wel eens te veel om!

U hebt een schone taak, als u voor de klas staat, maar ook een moeilijk werk! Wat een opdracht heeft u van de Heere ontvangen. U gaat met kinderen om, die reizen naar de eeuwigheid. U gaat met kinderen om van Gods gemeente. Wat is het nu nodig, dat als we voor onze kinderen staan, we zelf iets kennen van de dingen, waar we over spreken. Als het kind vraagt: "Juffrouw, meester, wat is dat: een nieuw hart? ", dat u dan uit uw eigen leven zou mogen zeggen, wat dat is. Denk er om, dat merkt een kind! Een kind kan zó jong niet zijn, of het merkt of u een lesje opzegt, of dat u spreekt uit eigen ervaring. Een kind voelt soms bij intuïtie al heel jong aan: "Die meester of juffrouw is een gelukkige man, een gelukkige vrouw".

Waar de vreze Gods is, daar gaat iets van uit, dat legt beslag. Dat geeft een indruk, die het kind zijn leven lang niet meer verliest. En, vrienden, dat is broodnodig! Dat er zulke onderwijzers en onderwijzeressen onder ons gevonden zouden worden. De grondslag van onze scholen is echt wel goed. Bij sollicitatiegesprekken zal er wel nauwkeurig worden opgelet. Maar, als de vreze Gods gaat ontbreken, zijn wij de identiteit van onze scholen eigenlijk al kwijt. Dan is het een kwestie van tijd en de tijdgeest zal onze scholen uithollen van binnenuit. Dan raken we kwijt, wat we hebben gehad. Daarom mocht het voor ons allen een gebedszaak zijn of de Heere ons persoonlijk leren wil. Want om een goede onderwijzer of onderwijzeres te zijn, heeft u bovenal nodig de vreze des Heeren, die het beginsel van de wetenschap is.

Ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1983

De Reformatorische School | 60 Pagina's

De voorzeide leer

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1983

De Reformatorische School | 60 Pagina's