Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

MR. A. J. L. VAN BEECK CALKOEN, ONS HUWELIJKSFORMULIER.

Aan de vergaderingen van de GEREFOBMEEEDE PREDIKANTENVEREENIGING nemen, naar bekend is, ook kerkleden deel, die niet in het predikambt slaan. Op de laatste, in September te UTRECHT gthoudene, waar Ds. FERWERDA zijn, de vorige week door mij hier besproken, referaat gehouden hetft waarin hij, ondermeer, aandrirjgt op revisie in het algemeen van de belijdenis en de liturgische Schriften, droeg MR. VAN BEECK CALKOEN, Referendaris aan het Ministerie van Onderwijs en Diaken van de Gereformeerde Kerk te 'S-GRAVENHAGE, een referaat voor waarin hij in het bijzonder aandringt op revisie of herziening van het hierboven genoemde stuk uit onze Liturgie.

Het GEREFORMEERD THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT, Uitgever E. J. Bosch ]bz. te Baarn hetft, in zijn Januari Nr. van dit jaar dat referaat in extenso opgenomen, en ik meen, om meer dan een reden, goed te doen er in de HKRAUT een beknopt overzicht van te geven, Mim voornaamste reden is, dat MR. VAN BEECK CALKOEN, met zijn doorwrocht referaat, klaar en duidelijk heeft aangetoond, dat revisie van ons HUWELIJKS-, FORMULIER, wel niet overijld, maar dan toch onverwijld noodig is. Noodig vooral door het reeds lang «weggevallen zijn der rechtskracht van het KERKELIJK huwelijk", en om »de minder gelukkige fonnuleering", die men in dit stuk aastreft. De omstandigheid, dat de geachte referent een beslist Gereformeerde, bekwaam jurist en ook 'n man van fijnen smaak is, waardoor hij «verwerpelijk" van laannemelijk" realisme weet te onderscheiden, geeft hem recht in het onderhavig geval zijn woord te doen hooren. En waar dit woord mijn volle instemming heeft, wil ik gaarne medewerken om voor de revisie van ons huwelijksformulier, die van dit zijn woord het naaste doel is, ook bij andere onder onze kerkleden, zoo noodig, 'n opinie te scheppen.

Voorop zet ik daartoe een historische herinnering, die ik aan het referaat ontneem en waaruit blijkt, dat «de gedachte van een wijziging van het huwelijksformuliert, onder ons gereformeerden geen innovatie, maar een renovatie is. Reeds op de Algemeene Syiiode van de CHB. GEKEF. KERK, die in 1877 bijeenkwam, was een voorstel ter tafel van de Part. Syn. van GRONINGEN : > Ue Synode wijzige het bescaande trouwformulier naar de bestaande toestandent en werd door ae heeren Docenten DE COCK en NOORDTZIJ aan rondgedeeld! ^''°'^' '"" ^^^^^''^d trouwformulier

Uit de door CALKOEN geraadpleegde Handehngen diei= Synode blijkt wel, dat de Synode, na gehouden discussie, , het geraden achtte bij het oude te blijvent maar ook, dat een achtenswaardig deel harer leden van andere opinie was en alzoo .wijzigingc met maar 'n ondoordachte .nieuwigheid., male een bezonken gedachte van onverdachte gert formeerden IS, die nu door den referent in St-pterabcr 1.1., na 31 jaar, bij vernieuwing is uitgesproken

ook in onze kerkelijke wereld roarcheeren de laeeën, al is het dan ook niet in den looppas

In dit immer-Iangzaam-vooraan, opdat ook de minst snelvoetige nakomen kan, zit echter iets goeds en MR. VAN BEECK CALKOEN weet dat ook wel. Daarom beantwoordt hij dan ook de vraag, of de tijd rijp is voor een wijziging van ons huwelijksformulier, ontkennend.

Dit doet evenwel niets af aan de noodzakelijkheid der „wijziging" zelf, en het komen van een daartoe noodige communis opinio. En die noodzakelijkheid betoogt de referent dan op twee gronden.

De eerste ligt in het nu weggevallen zijn van wat hij noemt „de rechtskracht ydLa^ieXkerkelijk huwelijk.

Wat hiermee bedoeld is blijkt, waar de referent, na eerst de rechtsgevolgen van het huwelijk te hebben opgesomd, zegt, dat „de huwelijkssluiting een handeling is, die niet buiten regeling door de publieke autoriteit om mag gaan." Van die , , publitke autoriteit" zegt hij dan, dat zij „onder het Germaansch en onder het Romeinsch recht was: de STAAT; dat later, > toen het er omging de heiligheid van den huwelijksband te maken tot grondslag van het huwelijksrecht der Christenheide, de bevoegdheid om de huwelijkssluiting te regelen, moest overgaan op de KERK; dat „echter allengs de STAAT weer de regehng door de KERK als de ; ijne of ook het huwelijk zelf over nam", en dan eindigt hij met te verwijzen naar de bepaling van ons B. W., dat de wet: „het huwelijk alleen beschouwt in deszelfs burgerlijke betrekkingen."

Hiermede is, zooals de Referent zegt, „een einde gemaakt aan de rechtskracht van het kerkelijk huwelijk.

Als protestant, kan ook hij zich daarin vinden. Elders toch in zijn referaat zegt hij, als zoodanig, „de verplichting te erkennen van hen, die een echtverbintenis aangaan, om daarvan verklaring af te leggen ten overstaan van de Overheid, als zijnde de macht, die van Godswege geroepen is te onderzoeken of geenerlei hindernis aan die vereeniging in den weg staat, alsook de noodzakelijkheid ervan te beamen, dat aan het huwelijk door overheidsdwang de door partijen bedoelde vastheid moet worden gegeven."

Nu alzoo de taak om te onderzoeken of een huwelijk al dan niet wettig, d.i. naar overheidsrecht, kan gesloten, van de kerk op de overheid is overgegaan, is „de oproep van getuigen, die i.atuurlijk zag op de rechtskracht van het kerkelijk huwelijk", in ons huwelijksformulier niet meer ter plaatse.

Mr. V. BEECK CALKOEN heeft in dit verband het oog op wat de Dienaar tot de Gemeente spreekt: „Ik neem u allen, die hier vergaderd zijt, tot getuigen, dat er geen wettige verhindering voorgekomen is". Dit spreken-toch heeft, zooals Mr. V, BEECK CALKOEN terecht opmerkt, ., den schijn, dat 't het kerkelijk huwelijk öf het burgerlijk negeert, öf een overbodige herhaling is van hetgeen reeds ten overstaan van de overheid geschiedde, óf slechts het karakter draagt van het leggen van een zegen op het reeds immers ten overstaan van de overheid bevestigde huwelijk". Om nu te vermijden dezen drieerlei schijn waarvan men, naar het ook mij voorkomt, heusch niet zeggen kan : „zooveel schijn, zooveel zijn", moet dat spreken van den Dienaar, „als zonder beteekenis wegvallen" en eischt ons huwelijksformulier althans op dit stuk revisie of vernieuwing.

De tweede grond waarop de referent noodzakelijkheid van wijziging of revisie van ons formulier betoogt, ligt in wat hij in den aanvang euphemistisch noemt: „de minder gelukkige formuleering".

Daartoe rekent hij wat het formulier zegt over de „oorzaken van het huwelijk", en zeer bepaaldelijk wat daarin als de „derde oorzaak" genoemd wordt. En daar valt dan eerst onder, wat ik, om ook 'a euphemisme te gebruiken, zou willen noemen het den bestaansgrond van het huwelijk zoeken in het onmisbare \an 'n veiligheidsklep bij te gioote drukking van desexualiteit.

Ik ben het weer volkomen eens met den referent wanneer hij zegt, dat een liturgisch formulier > een weerklank moet geven op wat leeft in het gemoed van hen, die in de kerkelijke handehng zijn belrokken". Wanneer cuhet bruidspaar zich onder > de de de oorzaak van het huwelijk" 2Óó heel realistisch op, wat ik maar zal blijven noemen de veiligheidsklep, ziet gewezen, stem ik geheel in met MR. VAN BEECK CALKOEN, wanneer hij dat een «verwferptlijk" realisme noemt. Met name voor 'n bruid vaii distinctie achtte ik het dan ook steeds ten opzichte van den weerklank, dien de breedvoerige uiteenzetting der iderae oorzaak" in haar gemoed zou kunnen wekken, als het tenminste, wat gelukkig niet steeds hetgeval is, bij haar ging doordringen, — maar raadzaam, totdat de passus van »de derde oorzaak" voorbij was, van achter haar sluier, met spannende aandacht naar de bloemen van haar bouquet te kijken.

Dan, in dien passus over > de derde oorzaak" ligt volgens den referent nog een andere grond voor herziening, en wel doordat daarin gesproken wordt van „het bevel Gods om te huwen, uitgenomen voor hen, die de gave der onthouding hebben".

Het laatste toch, het donupi continentiae (vgl. I Korinthe 7) wekt, zegt hlj, in dit verband den indruk, dat ons formuher den ongehuwden staat eigenlijk den hoogsten vindt.

Het eerste is zeker een teer punt, want al is trouwen ook een algemeen menschelijke plicht, het is daarom nog geen plicht voor ieder mensch. De referent geeft dan ook toe, dat er omstandigheden kunnen zijn waarin 'n mensch niét behoort te trouwen. Naar goede ethiek moet ieder weten wat hier en nü zijn pücht is.

Met deze hier door mij vermelde gronden acht de referent de hoofdzaken^ die in ons formulier wijziging behoeven, te hebben besproken.

Toch voegt hij er nog twee desiderata aan toe.

Ten eerste zou bij wenschen, dat de sombere aanhef, die «afkomstig van den hervormer MICRON, - voorganger van de Vluchtelingenkerk te Londen, zijn aanleiding vond in de vervolging welke de Gemeente dier dagen had te verduren, voor een meer blijmoediger aanhef zal plaats maken, en daarbij verwijst hij dan naai^ de formulieren van andere kerken waarin miet de klaagtoon maar de danktoon vooropgaatc.

Ten tweede zou hij wenschen een andere formuleering van de plichten der vrouw. En wel zoo, dat bij de uiteenzetting van de ondergeschiktheid der vrouw, het rechte verband wordt gelegd tusschen de eenheid en gelijkwaardigheid van man en vrouw eenerzijds en het onderscheid tusschen beide anderzijds, en het gezag van den man minder eenzijdig als verplichtend tot gehoorzaamheid dan wel als steun voor de vrouw haar wordt voorgehouden. Alzoo, behalve als 'eisch ook als voorrecht (, IOM) worden besproken.

Met deze twee «wenschen» is niet alleen aangeduid wat volgens den referent zou moeten gewijzigd, maar ook reeds wat daarvoor in de plaats zou moeten komen.

In zijn referaat doet MB. VAN BEECK CALKOEN, dit echter ook voor wat hij aan deze zijn twee wenschen voorafgaande, tot de hoofdzaken rekent op wier verandering hij doelt.

Maar daarover een volgend maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's