Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eerlijk en tegelijk ontnuchterend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerlijk en tegelijk ontnuchterend

Mijmeringen bij onthullende dissertatie van dr. M. Golverdingen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor mij ligt een boek van fikse omvang, getiteld: Vernieuwing en verwarring. De Gereformeerde Gemeenten 1946-1950. Dit boek is een dissertatie, waarop M. Golverdingen (geboren op 18 mei 1941), emeritus-predikant van de Gereformeerde Gemeenten aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) op 4 maart van dit jaar zijn doctorstitel heeft behaald. Het is een eerlijke en tegelijk ontnuchterende studie. Bestudering noopt tot mijmeringen.

Op minutieuze wijze, tot in de kleinste details heeft Golverdingen de ontwikkelingen in de jaren 1946-1950 in het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten onderzocht en te boek gesteld. Zo gedetailleerd zelfs, dat één van zijn opponenten tijdens de promotieplechtigheid, prof. dr. F.A. van Lieburg, hierover enigszins en op goedmoedige manier de spot stak.
Daarbij heeft Golverdingen, zoals een geleerde betaamt, geprobeerd een zekere mate van onafhankelijkheid en afstandelijkheid te combineren met betrokkenheid, invoelingsvermogen en wezenlijke interesse. Uit alles blijkt dat bij hem de waarheidsvinding in zijn onderzoek voorop stond.
Is hij hierin geslaagd? Volgens zijn promotor, prof. dr. H.J. Selderhuis, wel. De promotor nam tijdens zijn toespraak in spreekwoordelijke zin (en ook letterlijk) zijn ‘petje af’ voor deze promovendus. Dus heeft iedereen de plicht om de promovendus in zijn noeste arbeid te honoreren en op geen enkele manier te twijfelen aan het wetenschappelijk gehalte van deze dissertatie. Immers, een dergelijke verdachtmaking raakt dan ook de promotor, de promotiecommissie èn de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA).
Natuurlijk zijn er bij deze studie vragen te stellen. Een eerste vraag is: was het wel nodig om ‘oud zeer’ op te rakelen? Antwoord: Ja, dat was nodig. Want Golverdingen toont onomstotelijk aan dat er in de door hem onderzochte jaren 1946 - 1950 in het kerkverband dat hem lief is fikse fouten zijn gemaakt op kerkordelijk gebied. Fouten, die diep hebben ingegrepen in de levens van mensen en van hun nageslacht.
In die zin heeft deze dissertatie iets van rehabilitatie van vooral dominee R. Kok. Daarmee zijn oude wonden opnieuw verbonden en kan dus deze dissertatie helend werken. Door deze studie is ook duidelijk geworden wat er allemaal kan misgaan als karakters - jawel: ook van predikanten - botsen.

‘Kleine kerkgeschiedenis’
Ja, dit proefschrift was nodig, al was het maar om een ontbrekend stukje van de zogeheten ‘kleine kerkgeschiedenis’ voor het voetlicht te halen. O, wat is er in de onderzochte periode (1946-1950), maar vooral ook na 1953 (voortbordurend op het onderzoekstijdperk) ontzettend veel gezegd en geschreven, dat in het licht van de bevordering van het koninkrijk Gods absoluut niet door de beugel kon.
Het valt te betreuren dat de promovendus zijn onderzoek beperkt heeft tot de periode 1946 -1950, want de scheuring binnen de Gereformeerde Gemeenten in 1953 heeft alles te maken met wat er in de periode 1946 - 1950 is voorgevallen, hoogstwaarschijnlijk zelfs nog wel met een eerdere fase, maar daarover straks meer.
Tweede vraag: Is het onderzoek en het resultaat (de dissertatie) objectief? Antwoord: Wat betreft de registratie van feiten wel degelijk! Vandaar dat de promotiecommissie van de TUA deze dissertatie als ‘doctor-waardig’ heeft aanvaard. Maar anders is het met het interpreteren van die feiten. In die interpretatie is objectiviteit feitelijk een onmogelijkheid.
Volgens de definitie van de ‘dikke Van Dale’ is objectiviteit zoiets als het ‘zich bepalen of beperken tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen’. Ik zou het nog sterker willen formuleren: Volledige objectiviteit is in het gebruik van taal niet of nauwelijks mogelijk. Want alleen al de woordkeus, de zinsconstructies, de opbouw van een dissertatie, de conclusies (nogmaals: niet de registratie van feiten) zijn die van Golverdingen en dus subjectief.
Beter is het om te vragen: Is het onderzoek waarheidsgetrouw en integer uitgevoerd? Antwoord: Ja, maar dan wel gezien door de bril, die pakweg 65 jaar jonger is dan de onderzochte gebeurtenissen en dus in die 65 jaar ook is ‘meegelift’ in de ontwikkelingen in kerk en samenleving. Natuurlijk is deze dissertatie waarheidsgetrouw en integer, anders zou de promotiecommissie van de TUA deze nooit hebben goedgekeurd.
Er zijn dan ook fikse vraagtekens te zetten bij de uitspraken, gedaan tijdens de jaarlijkse synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, gehouden op 18 juni jongstleden in Barneveld, dat deze dissertatie vermoedelijk als een wetenschappelijk werk en dus als naslagwerk gaan fungeren, maar... dat dit proefschrift daarvoor toch ‘niet objectief genoeg’ is. Hiermee worden promovendus, promotor en promotiecommissie (en dus ook de TUA) gediskwalificeerd.

‘Volledige weergave?’
Maar is deze dissertatie ook compleet in de zin van een volledige weergave van wat mensen in de onderzochte tijd hebben geschreven, gezegd, gevoeld, gedacht en wat al niet meer? Nee, in zo’n onderzoek moet altijd een keus worden gemaakt en dat heeft Golverdingen ook gedaan, in de vrijheid die hij had als promovendus, onder opzicht van zijn promotor.
Het lijdt geen twijfel dat de promovendus hierin integer te werk is gegaan, juist omdat hij doordrongen was van de noodzaak van waarheidsvinding. Het was zijn innerlijke en integere behoefte om de feiten uit de periode 1946-1950, de eerste vijf na-oorlogse jaren van zijn kerkverband, te onderzoeken en de waarheid hierdoor boven tafel halen.
De dissertatie gaat over kerkordelijke misstanden, persoonlijke vetes, ‘liggingsverschillen’, botsende karakters, impulsieve uitspraken, ondoordachte daden en wat al niet meer. O, wat ging er veel mis. De bron van dit alles is - mijns inziens - te vinden in de jaren voorafgaand aan de onderzoeksperiode, waarvan de dissertatie de uitwerking is, te beginnen met de leeruitspraken van de synode van de Gereformeerde Gemeenten van 1931.

Leeruitspraken van 1931
Was het echt nodig dat de synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1931 nog leeruitspraken deed om de inhoud van die belijdenissen te ‘verfijnen’? Onder andere de - en voor die tijd gebruikelijk - felle pennenstrijd tussen ds. G.H Kersten en de christelijk-gereformeerde ds. J.Jongeleen over een twee- of drieverbondenleer in het eind van de jaren 20 van de vorige eeuw, resulteerde in die leeruitspraken. Daarmee is - achteraf bezien - de kiem gelegd voor latere conflicten, onder andere in de periode, die in deze dissertatie wordt beschreven èn geanalyseerd, met een vervolg in 1953 en latere jaren.
Weliswaar betoogde de promovendus in een artikel in het Reformatorisch Dagblad van 22 maart 2012: “Het is onjuist om de zogenoemde leeruitspraken die de Gereformeerde Gemeenten in 1931 opstelden „een exclusief confessioneel karakter” te geven”. Dat zal waar zijn, maar hebben ze niet als zodanig gefunctioneerd in 1950 en 1953? Vooral door de manier, waarop ze werden gehanteerd en geïnterpreteerd door dr. C. Steenblok enerzijds en ds. R. Kok anderzijds?
Zeker nu, Anno Domino 2014, komt de vraag op of het echt van levensbelang is om de dogmatiek zo strikt en zuiver mogelijk te formuleren, met als gevolg dat deze dogmatiek (die ten diepste gestolde bevinding behoort te zijn, maar dan wel gefundeerd in Schrift en belijdenis) steeds verfijnder, steeds gedetailleerder, steeds exclusiever en dus ook steeds riskanter wordt.
Immers, de grenzen van de Bijbelse noties worden al snel uit het oog verloren en men begeeft zich op het gebied van datgene, wat aan de HEERE in Zijn soevereiniteit toebehoort en die Hij ook voor ons mensen heeft verborgen gehouden.
De hedendaagse kerken en kerkverbanden mogen zich rijk weten met Gods Woord en de daarop gefundeerde symbolen van de Vroege, de Apostolische Kerk en van de Kerk van de Reformatie, met de schat aan geschriften uit de Reformatie en de Nadere Reformatie.

De laatste vraag
Ik heb nog een derde en laatste vraag, opkomend uit mijn mijmeringen, maar dan van geheel andere orde en gezien vanuit een geheel anders perspectief. Ik besef echt wel dat deze vraag weinig tot niets met dit promotie-onderzoek heeft te maken, maar toch wil ik deze stellen. Juist vanwege de ‘nood der tijden’.
Deze vraag luidt: Heeft dit proefschrift en de onderzochte periode ook maar enig raakvlak met de zo noodzakelijke verbondenheid en bewogenheid in dat deel van de bevolking, dat zich rekent tot het orthodox-gereformeerde segment van het protestantisme, met de toestand van land, volk en kerk? Antwoord: Nee, in het geheel niet. Datzelfde is ook op te maken uit sommige recensies of besprekingen van deze dissertatie.
In binnenkerkelijke conflicten en aangekondigde scheuringen treedt bij uitstek een blikvernauwing op, die werkelijk verbijsterend en onthutsend is. Zijn wij in de rechterflank van de gereformeerde gezindte dan helemaal het zicht kwijt geraakt op land, volk en kerk - in theologische-bevindelijke termen: de beleving van de breuk - en de gevolgen daarvan?

Beleving van de breuk
Hebben wij in het geheel geen beleving van ONZE schuld aan die breuk? Wij zijn druk met een al dan niet welmenend, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk aanbod, met een voorstelling of aanbieding van de genade, met de scheiding onder kerkbezoekers van uitverkorenen en verworpenen, met het ontwerpen en voorschrijven van een systeem in de bekering en ONZE verantwoordelijkheid ten opzichte van ons land, ons volk en de kerk in Nederland weigeren wij te aanvaarden. Dat is althans de praktijk van alledag.
Wat is er dan te zien en te ervaren van de Daniëls gestalte in hoofdstuk 9 van het gelijknamige Bijbelboek: “Wij hebben gezondigd en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten. (...) O, Heere, hoor, o, Heere vergeef, o Heere merk op en doe het.” Daniël sprak, bad en beleed zijn zonde, en de zonde van zijn volk, van Israël
Maar Daniël had toch geen schuld aan de zonden van Jóahaz, Jehójakim, Jehójachin en Zedekia? Daniël had van jongs af aan (zie Daniël 1) de HEERE, de God van het verbond van harte lief? Toch heeft hij het in zijn zo indringende gebed over ‘mijn zonde’. Toch vroeg hij om vergeving over ‘mijn onrecht’.

Gidsland
Nu, de toestand in ons land is allerdroevigst. Ons land is gidsland in de legalisering van alles, dat strijdig is met Gods geboden. De ontkerkelijking neemt hand over hand toe. De verwereldlijking in de kerk lijkt een onbeheersbare vloedgolf. Conservatisme lijkt belangrijker dan Bijbelgetrouwheid.
Ik herhaal: ik ben me bewust dat ik met dit te schrijven van het terrein van de promotie en dissertatie ben overgegaan op dat van evangelisatie. Maar ik vind het van belang om ook de importantie van een proefschrift als dit vanuit dit oogpunt te bezien. ik kan er in mijn mijmeringen niet om heen. Dat is natuurlijk niet wetenschappelijk, maar wel degelijk levensnoodzakelijk.
Titus Flavius Josephus schrijft in 75 na Christus zijn boek De Joodse oorlog. Daarin komt ook de inname en verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 aan de orde. De Romeinse veldheren Vespasianus en diens zoon Titus stonden voor een bijna onmogelijke opgave om Jeruzalem te veroveren. Het is hen gelukt, ten koste van vele duizenden slachtoffers onder de legioenen.
Maar in het belegerde en benarde Jeruzalem moordden de Joden ook elkaar uit, vooral de Zeloten (Grieks voor: ijveraars) hadden het druk met het uitzuiveren van alle vormen van het Joodse geloof, die niet strookten met hun opvattingen en dat uitzuiveren ging gepaard met moord en doodslag. Jawel, de Romeinen lagen voor de poort, maar het zuiver houden van het geloof was van hoger belang, althans voor deze Zeloten.
Als we in het licht van deze geschiedenis en in het licht van de breuk van land, volk en kerk deze dissertatie lezen, dan verschrompelt het belang van het onderzochte in relatie met de roeping voor elk kerkverband en elke kerk, voor elke christen om het goede voor land, volk en kerk te zoeken.
Evenwel is dit proefschrift voor liefhebbers van de ‘kleine kerkgeschiedenis’ een ‘must’, voor geïnteresseerden in kerkgeschiedenis interessant. Het is geen stichtelijke lectuur, maar een goed en toegankelijk geschreven kerkhistorische studie, waarin één aspect van de ‘kleine kerkgeschiedenis’ wordt recht gezet en recht gedaan.

P. van de Breevaart te Hendrik-Ido-Ambacht


N.a.v. Vernieuwing en verwarring. De Gereformeerde Gemeenten 1946-1950, door M. Golverdingen (dissertatie). Uitgave van Uitgeverij Den Hertog, Houten, 2014. ISBN 978 90 3312 602 4; 348 blz.; € 47,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Eerlijk en tegelijk ontnuchterend

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Protestants Nederland | 28 Pagina's