Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Waar is de God van Elía, ja, Dezelve?'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Waar is de God van Elía, ja, Dezelve?'

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. P. Roos

Velen zullen zijn naam nog niet vergeten zijn: ds. Martinus Sander Roos. Een markant predikant uit het geslacht van 'de Rozen'. Een man die dominee werd op artikel 8 van de kerkorde; door een weg van zelfstudie, buiten de reguliere opleiding. Een man die vanaf 1946 tot 1971 werkzaam was in de Christelijke Gereformeerde Kerken.

Ds. M.S. Roos. Een man die Stervensgenade nodig had, en die genade ook werkelijk kreeg. Hij werd volkomen vreemdeling op aarde. Los van dit ondermaanse. En toen mocht hij naar huis; naar zijn eeuwig huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Een van zijn zoons geeft in dit artikel een terugblik op het leven van zijn vader. Een verhaal van binnenuit. Een verhaal uit het leven. Van 'mijn vader'.

Mijn vader, Martinus Sander Roos, was boerenzoon, op 4 november 1897 geboren te Nieuwerkerk aan de IJssel. Zijn vader was de bekende Gerrit Roos, die in de wijde omtrek gezelschappen bezocht. Hij was veehouder, maar het bedrijf stond op de tweede plaats. Grootvader Roos had meerdere kinderen, van wie hij mocht geloven dat ze zouden zalig worden. Broers van Martinus Roos waren: Klaas, Gerrit, Pieter en Willem; zijn zusters heetten Regien en Aantje.

Vader Gerrit Roos

Het gezin behoorde tot de Gereformeerde Gemeenten. Het zou kunnen zijn dat er bij mijn grootvader enige verbondenheid leefde met ds. Daan Overduin. Er was ooit sprake van een conflict met ds. Jan Overduin, wat leidde tot censuurmaatregelen. Later echter werd Roos gerehabiliteerd. Meerderen uit de familiekring hadden een scherpomlijnde mening.

Dat typeert het geslacht van de "Rozen". De naam Overduin is direct verbonden met allerlei gedachten over de rechtvaardigmaking, een onderwerp dat ook toen de gemoederen danig beroerde. Gerrit Roos was ook iemand, die wist waar zijn schuld gebleven was. Op zijn sterfbed, toen het donker leek en hem de vraag gesteld werd of hij twijfelde aan het werk des Heeren in zijn leven, sprak hij nadrukkelijk: 'O nee, dat ligt eeuwig vast, m.aar ik mis nu het gevoel ervan.'

Hij moet een markant mens geweest zijn, naar wie geluisterd werd. Toen hij eens een gezelschap bezocht, waar een zekere vrouw, met de naam 'Gloria' de leiding had, deed hij op de volgende manier van zich spreken. Deze vrouw vroeg ieder naar de geestelijke belevenissen en gaf daarbij ook commentaar. Er mankeerde bij ieder van alles aan. Mijn grootvader werd dat te gortig en hij stelde toen de veelbetekende vraag: 'Kunt u mij vertellen met hoeveel iemand verloren kan gaan en met hoe weinig iemand behouden kan worden? ' Er kwam geen antwoord. Daarop heeft mijn grootvader geprobeerd deze vraag te beantwoorden.

'Door de liefde getrokken...'

Mijn vader kwam niet in het boerenleven terecht, maar studeerde voor onderwijzer aan de kweekschool te Rotterdam. Hij was toen al door de Heere getrokken en kende in beginsel een ander leven. Toen hij zestien was, had zich een levensvernieuwend werk des Heeren in zijn leven voltrokken. Ik herinner mij ook nog wel, dat hij zei vooral door de liefde Gods getrokken te zijn. Dat is mij bijgebleven, omdat hij eens vertelde dat hij, tijdens een classicaal examen in onze kerken, bij het onderzoek naar zijn genadestaat, aangaf dat de Heere met liefde in zijn leven was gekomen. Ds. Du Marchie van Voorthuijsen behoorde toen nog tot ons kerkverband, en hij moet toen opgemerkt hebben: 'Het is wel een aardige jongen, maar het begint eigenlijk niet met de liefde Gods...'

Een 'fijne' familie in Utrecht

Toen hij aan de kweekschool studeerde, verlangde hij naar het boererdand thuis. In de grote stad was weinig dat hem sprak van de dienst des Heeren. Bij zijn vader thuis, achter in het land, waande hij de hemel dichterbij. Later heeft hij wel kennelijk ervaren, dat dit niet zo was. Ook daar was kwaad en zonde aanwezig. Hij moest leren dat we de zonde in ons eigen hart mee omdragen.

Ik weet niet precies hoe mijn vader in Utrecht terecht gekomen is. Hoe dan ook, hij trouwde met Carolina ter Burg, woonachtig te Utrecht en afkomstig uit een eveneens godvrezend gezin. Vele jaren dreven zij een kruidenierswinkel in de Spijkerdwarsstraat in wijk C. Dat was een rasechte volksbuurt waar de 'fijne' familie Roos erg opviel. Er heerste een duidelijke tegenstelling met de buurt, hoewel de verhoudingen niet uit de hand liepen.

In deze woonomgeving beleefden zij ook de oorlog. Die jaren was het wet en plicht, dat ieder om Hokslag 8 uur binnen was. Het gebeurde eens dat mijn vader enkele ogenblikken voor de aangegeven tijd nog buiten voor het huis stond. Aan de overkant van de straat stonden enkele Duitse soldaten. Mijn vader stond daar met zijn zakhorloge in de hand, nauwkeurig de tijd in het oog houdend. Een spannend moment, want zijn leven hing er van af. Ik gebruik deze geschiedenis nog wel eens als aangegeven moet worden, dat een minuut of zelfs een seconde kan tellen, in natuurlijk en in geestelijk opzicht.

De familie Saarloos

In de stad Utrecht kende men in die dagen ook het gezelschapsleven. Er woonde een familie Saarloos. Deze farailie was bekend in de kringen van Gods volk. De familie

woonde bij het eindpunt van een buslijn van de stadsdienst. Moeder Saarloos voorzag de chauffeurs van koffie en stelde haar huis dagelijks voor hen open. Haar bemoeienis ging nog verder. Zij heeft tenminste het huwelijk van twee chauffeurs door haar invloed kunnen redden. Zozeer straalde zij zorg en liefde en vooral de vreze Gods uit. Toen de buurt eens een luidruchtig feest vierde, werd er een kordon om haar woning getrokken. Niemand wilde dat deze mensen last zouden ondervinden van de feestdrukte, waar ze innerlijk zozeer over bezwaard waren.

Nog iets over dit echtpaar Saarloos, dat behoorde tot de huisvrienden van mijn ouders. Er leefde eens een hardnekkige twist tussen twee vrouwen, die beiden een ander leven hadden leren kennen. Op een vroege morgen, het was vier uur, overtuigde de Heere een van deze beide vrouwen van haar persoonlijk aandeel in de schuld van deze ruzie. 's Morgens in alle vroegte toog zij heen om de andere partij op te zoeken en haar schuld te belijden. Hoe verbaasd was zij toen zij reeds licht zag branden in de woning van haar vriendin. Ook haar had de Heere overtuigd van schuld. We begrijpen wel dat deze beide mensen geen moeilijk gesprek behoefden te voeren om de twist bij te leggen. Daarna werd de thuisreis weer aanvaard, terwijl het nog steeds vroeg in de morgen was. In een park dat zij onderweg passeerde, ontmoette de vrouw Saarloos, die naar zijn werk ging. Verheugd vertelde zij hem wat er gebeurd was. 'Kom, ' zei ze, 'laten we nu samen zingen: "Geloofd zij God met diepst ontzag.'" Dat gebeurde in het park. Onze vriend Saarloos vond het toch iets te veel van het goede, vooral toen zijn collega's van het werk, die hem daar zo aantroffen, zich spottend afvroegen of Saarloos nu ineens behoorde bij het Leger (des Heils).

De buit eruit!

Terug naar mijn ouders. Een van de vrienden van mijn ouders uit Amsterdam had veel te stellen met een moeilijk hanteerbare zoon. Hij kon eigenlijk niet meer thuis zijn. Op de een of andere manier kwam het er tenslotte van, dat deze jongen enkele dagen in huis bij mijn ouders zou komen. Opmerkelijk was wel dat rnijn moeder toen bepaald werd bij de woorden van de Heere Jezus tot Judas: 'Wat gij doet, doe het haastiglijk.' Mijn vader zei; 'Daar heeft Judas de Heere Jezus mee verloochend.' Daar kwam wel iets van uit. Enkele dagen later was de huisgenoot er tussenuit getrokken met een buit van vierhonderd gulden. Een heel bedrag voor die dagen. Daardoor kwamen mijn ouders in grote moeilijkheden, maar door Gods goedheid lag er de volgende dag een envelop met vierhonderd gulden op de mat. Hoe duidelijk werd daarin Gods hand opgemerkt.

Een kerkelijk compromis

Mijn moeder, Carolina ter Burg, was hervormd, maar in Utrecht is mijn vader terechtgekomen in de

Christelijke Gereformeerde Kerk aan de Wittevrouwensingel. Mijn vader heeft ook wel in de Domkerk gekerkt, en hoorde daar soms wel een zuivere bediening, maar hij was, als nazaat van de Scheiding, beducht voor de grote mate van vrijheid die er in de Nederlandse Hervormde Kerk heerst.

Ik heb hem eens horen zeggen dat hij, toen hij één van de eerste keren in de Dom was onder de prediking van ds. Leenmans, bang was dat het dak van de kerk naar beneden zou komen, omdat hij daar niet hoorde. De een was lid van de Gereformeerde Gemeenten, de ander van de Hervormde Kerk, wat dan resulteerde in een 'compromis'. Ook de ouders van mijn moeder waren kinderen Gods. Toen mijn grootvader van moeders kant stierf, was het hemelverlangen zo sterk, dat hij kort voor zijn dood aan de zuster vroeg: 'Voel miijn pols eens; wordt het nog niet minder? '

Ouderling in Utrecht

In Utrecht hoorde mijn vader de preken van prof. G. Wisse, en dat is mede ook de reden geweest van zijn kerkelijke overgang. Vader werd ouderling bij ds. P. de Smit. Jarenlang heeft hij als zodanig gediend. Natuurlijk moest mijn vader ook wel preken lezen. Hij bracht soms persoonlijke veranderingen aan in de leespreken, iets wat we nu niet meer zo makkelijk zouden doen. Hij was ook als ouderling alom zeer bemind, naar anderen mij vaak gezegd hebben.

Lerend ouderling in Naarden

Hoe werd hij dominee? Vader werd werkzaam met het ambt. Bij zijn predikant bestond er aanvankelijk tamelijk veel weerstand. Maar de Heere had mijn vader 's nachts ruimte gegeven wat betreft het predikant worden, en toen hij die morgen naar ds. De Smit ging om erover te spreken, was ook de dominee die nacht voor deze zaak ingewonnen.

Nogmaals, hoe werd hij dominee? Dat ging toen in de Christelijke Gereformeerde Kerken tamelijk moeilijk. Jarenlang 'oefende' hij in verschillende gemeenten binnen de classis Utrecht. Dat zal al begonnen zijn voor de Tweede Wereldoorlog. Hij deed dat terwijl hij zijn kruidenierswinkel dreef. Dat was een behoorlijk hard leven. Voor de bezorging van een enkel pakje boter moest men in die dagen soms naar het andere einde van de stad, op een bakfiets. Hij zocht de weg van artikel 8 DKO. De kleine gemeente van Naarden begeerde hem als lerend ouderling. Hij heeft die

roeping mogen opvolgen. Daar heeft hij zich bekwaamd in de vereiste studie. Hij kreeg les van Ds. I. de Bruijne, die toen in Hilversum stond. Aan zijn persoon heeft mijn vader de beste herinneringen bewaard. Hij sprak altijd met grote achting over hem.

De zevende keer!

Vader heeft in zijn studietijd wel zes keer een teleurstelling na onder­ zoek op de classis Amsterdam moeten beleven. De zevende keer gaf de Heere hem zijn begeerte. Hieruit blijkt wel dat de weg van artikel 8 van de kerkorde niet gemakkelijk was. Het is misschien goed hier iets meer over te zeggen. Artikel 8 opent de mogelijkheid om predikant te worden buiten de reguliere opleiding om; echter wel in de weg van een behoorlijke zelfstudie. De kerkelijke vakken (dogmatiek, ethiek, catechetiek, enz.) kwamen uitvoerig aan de orde; alleen de klassieke talen waren hier niet vereist. Vader neigde er onbewust naar om zijn eigen mogelijkheden niet hoog aan te slaan.

Wat Naarden betreft: in dit mooie vestingstadje was een kleine gemeente, ontstaan vanuit de moedergemeente Bussum. De gemeente kocht een heel groot herenhuis en verbouwde de parterre tot kerk; de twee daarboven gelegen verdiepingen dienden als pastorie. Ik herinner me levendig dat na elke zondagavonddienst zeker tien mensen meegingen naar boven om te spreken over de preken. Je kon er als kind ademloos naar luisteren. Het waren stuk voor stuk markante mensen, die echt iets te vertellen hadden. Een verschijnsel dat in deze tijd vrijwel geheel is verdwenen, helaas. Wat zou het een zegen zijn, als zulke gesprekken nog gehoord werden door de jeugd.

Ook de bekende ds. J.A. Riekel behoorde tot de huiselijke kring. Lange tijd woonde hij bij ons in Naarden in; hij is daar ook gestorven; als kind heb ik nog aan zijn sterfbed gestaan.

De pers vergiste zich pijnlijk

Toen mijn vader in 195^ beroepbaar werd gesteld, kreeg hij beroepen van de gemeenten Barendrecht, Noordeloos, Culemborg, Naarden, Zaandam, Zwijndrecht

en enkele andere. Het waren er, naar ik meen, acht. Tot grote teleurstelling van Naarden (hoe begrijpelijk!) werd het beroep Naar Zwijndrecht aangenomen; een toen al grote gemeente, zeker voor hem. Er waren in Zwijndrecht kinderen van God die wisten dat vader het beroep zou aannemen. Maar wat gebeurde?

In diezelfde periode overleed een broer van vader, ds. W. Roos, predikant in een vrije gemeente te Schiedam. Ds. W.F. Laman, destijds predikant van Rotterdam-West, hoorde dat en bad op de volgende zondag voor het gezin van 'ambtsbroeder Roos', die was overleden. Een medewerker van het dagblad De Rotterdammer was in de kerk en hij meende dat rnijn vader was overleden. Hij onderzocht het niet, en in de krant kwam het bericht dat kandidaat M.S. Roos, beroepen predikant te Zwijndrecht, plotseling was overleden. erbij. Foto erbij.

Het bericht stond ook in het Dordtsch Dagblad, een in Zwijndrecht verschijnend dagblad dat samenwerkte met De Rotierdammer. 'Grote verslagenheid in Zwijndrecht', stond erbij. Er waren mensen die, hoewel ze het tevoren uit Gods mond wisten dat hij komen zou, zeiden: 'Dan heb ik me vergist. Als ik me maar niet in alles vergist heb (men doelde op de eigen genadestaat).' Maar een zekere Daan Los zei, toen zijn zoon Meeuwis het krantenbericht voorlas: 'Als rnijn God leeft, dan is dat een leugen!' Dat was beproefde geloofstaal!

Naar Zwijndrecht

Vader diende de Zwijndrechtse gemeente van 1951 tot 1956. Het was een tuindersgemeente. Een grote gemeente, waar een ruim arbeidsveld lag. Ds. M. Baan was zijn buurman, als predikant van Dordt. Er bestonden optimale kontakten. Er werd vaak geruild en we vonden het als jongens ook weer mooi om met vader mee te lopen over de brug naar de Dordtse kerk. In Zwijndrecht was het merkbaar aan de broeders van de kerkenraad en aan de gemeente dat het een tuindersdorp was.

De kerkenraad van Zwijndrecht bestond uit eenvoudige landlieden, die bekend waren met de vreze des Heeren. De kerkenraad van Dordrecht bestond uit anders ogende mensen. Het leken, en dat was menigmaal het geval in gemeenten uit die tijd, patriarchen, en het waren menigmaal persoonlijkheden waar toch iets van uitging. Die indruk maakte bijvoorbeeld ook de kerkenraad van Rotterdam-West in die tijd in sterke mate.

'Ik keb die Psalm er zes keer opgezet en even zovele keren eraf gevoerd, en de zevende keer heb ik Ket zo laten staan.'

Het was in Zwijndrecht gewoonte dat de kerkenraad op zondag na de avonddienst een uurtje bleef naspreken over de preken. Daarna moesten de meesten nog een lange weg afleggen naar huis, om dan de volgende nacht soms al om 12 uur of wat later aan het werk te gaan voor de maandagse veiling. De kerkenraadsleden, meestal tuinders van de koude grond, rookten lange zware sigaren. U kunt zich voorstellen dat de consistorie blauw zag van de rook. Als de kerkenraad de kerk binnenkwam, trokken er tegelijk

met de broeders, hele wolken tabaksrook de kerk binnen, over de hoofden van de broeders heen. Dat was in die dagen heel gewoon; men accepteerde dat. Er was niemand die daar bezwaar tegen zou maken. In Zwijndrecht maakten we als gezin de watersnood van 1953 mee. De rampnacht was aangrijpend: de noodklok luidde, de orkaan loeide daarbovenuit en de brandweer riep de mensen wakker. Onvergetelijk! Toen elders de dijk doorbrak, nam de druk op de dijk bij Zwijndrecht af, al kregen we wel water in het dorp. Mijn vader lag toen juist ziek boven vanwege een maagbloeding, die hij had opgedaan tijdens een reis om in Middelharnis een spreekbeurt te vervullen.

Gegeven preken

Ik herinner me het voorval met ouderling Barend van der Linden. Dat was een nog tamelijk jonge man, die een tijd in volslagen geestelijke duisternis leefde. Het werd biddag en mijn vader had zijn preken gereed. Hij werd echter onweerstaanbaar getrokken naar Psalm 8l: Ilb: 'Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen.' De preek werd in een uur tijd gemaakt. Na de dienst bleek de bewuste broeder geheel in de ruimte gesteld te zijn. Hij sprak: 'Nu kan de Heere mij geen kwaad meer doen.' Kort daarop werd hij ongeneeslijk ziek en binnen een jaar was hij overleden.

Er was ook een zekere Arie Barendregt. Ook een eenvoudige man. Hij werkte bij het spoor. Meermalen vroeg hij mijn vader na een kerkdienst: 'Hoe bent u aan die tekst of aan die Psalm gekomen? ' Hij bleek daarmee tevoren werkzaam geweest te zijn. Het gebeurde dat mijn vader hem antwoordde op een desbetreffende vraag: 'Ik heb die Psalm er zes keer opgezet en even zovele keren eraf gevoerd, en de zevende keer heb ik het zo laten staan.'

Heel bekend was ook de scriba, J. W. van Dalen. Zeer innemend van karakter, eenvoudig en oprecht in het geloof en wervend door zijn uitstralende geestelijke beleving. Ook was er de oude heer B. Sjerp. Levendig staat hij in mijn geheugen

gegrift. Ik lees over hem: 'Als men hem naar de beluisterde prediking vroeg, maakte zijn mond smekkende geluidjes en dan antwoordde hij vaak: "Het was toch zo zoet." Een absoluut juiste weergave.

Gedurende de Zwijndrechtse periode kreeg vader niet zo veel beroepen. Het was heel merkwaardig dat hij wel vaak in diverse gemeenten op een tweetal stond, en het was nog opmerkelijker dat hij dan vaak afviel met één stem verschil. Het betrof dan nog al eens een tweetal met ds. B. Bijleveld, die in die tijd vrijwel overal beroepen werd. Dat heeft de Heere nodig geoordeeld om zijn vlees mede daardoor te kruisigen. En dan te bedenken dat mijn vader niet groot van zichzelf dacht.

Gezinsleven

Vader nam een beroep aan Naar Alphen aan den Rijn. Hij wist dat hij erheen moest, en sprak er veel over in het gezin. Hij luisterde dan ook echt naar wat de kinderen daarover dachten. We zouden nu misschien menen dat zoiets niet mocht kunnen. Maar de middelen werden niet vergeten. Ik wil hierbij nog een opmerking maken over de sfeer die destijds velen kenmerkte, althans onder ons. Er was, toch weer anders dan nu, sprake van een zekere ruimhartigheid. Er werd bijvoorbeeld in ons gezin rond het orgel veel gezongen. Dat waren dan wel Psalmen, maar het waren toch ook heel veel verzen uit de bundel van Van Woensel Kooy. Bekende verzen als; Vaste rots van mijn behoud', en zo vele andere. Daar was geen sprake van mijding. Terwijl mijn vader toch een uitgesproken bevindelijke predikant was. Ik heb de indruk dat het leven toen meer heerste over de vormen. Denk maar aan ds. C. Smits, een buurman van mijn vader te Sliedrecht, die zo vaak het bekende 'Rock of ages' aanhaalde. Ook ds. N. de Jong had een zekere bekendheid in dit opzicht. Dat kon, zonder dat ooit getwijfeld werd aan de zuiverheid van hem.

Mijn moeder leek me een bekommerde vrouw, die voor mijn gevoel de zekerheid mistte. Ik herinner me dat, als het tafelgebed besloten werd en ik als jongen mijn ogen opendeed, er soms op haar gezicht een smartelijke, maar ook een ver­ langende trek lag. Ze stond naast vader; hij noemde haar zijn beste ouderling. Ze kon ook heel duidelijk afstand nemen, als hij eens iets naar haar mening niet goed verwoord had.

Er was nog iets rond dat vertrek van Zwijndrecht naar Alphen aan den Rijn. Ik zat toen op het gymnasium in de Wijnstraat te Dordrecht. Een klasgenoot maakte in die tijd het afscheidsavondje bij ons thuis mee, dat gegeven werd vanwege mijn ver-

trek van de school. Mijn vader sprak hem die avond bewust aan op zijn opvoeding; hij was afkomstig uit een gezin dat behoorde tot de Gereformeerde Bond. In die tijd echter had dat zijn persoonHjke overtuiging nog niet sterk beïnvloed. Hij dacht aan het eind van de avond: Hier kom ik nooit weer. Maar het liep anders. Hij kwam zelfs enkele jaren in ons gezin te verkeren. Zijn vader, die zag dat zijn verblijf op het Dordtsche gymnasium moeilijk leek, vroeg aan mijn vader of zijn zoon bij hem in huis kon komen. En zo is het gebeurd. Dat verblijf is niet ongezegend gebleven, want hij mocht later predikant worden in de Nederlandse Hervormde Kerk, in dezelfde lijn als zijn geestelijke opvoeder.

Naar Alphen

In Alphen aan den Rijn was ds. W. Baaij vaders voorganger geweest. De gemeente aldaar droeg een stempel dat neigde naar de Oud Gereformeerde Gemeenten. De overgang voor die gemeente naar de prediking van vader was tamelijk groot, al verstond mijn vader de taal van het bevindelijke leven zeer goed, hetgeen aansluiting gaf en vertrouwen wekte. Van deze periode is niet zo veel bekend. Er werd een ander kerkgebouw in gebruik genomen, dat nu ook al niet meer in gebruik is. Misschien vanwege de wat gesloten aard van de Rijnlandse bevolking is deze tijd minder sprekend geweest dan die in Zwijndrecht.

Omdat de pastorie zich bevond in de nabijheid van het Alphense Lyceum, gebeurde het wel dat ik met enkele vrienden in een pauze even thuiskwam. Er was eens een vriend bij die voor predikant zou gaan studeren. Zoiets trok de aandacht van mijn vader. Hij vroeg hem of hij wel een boodschap had. Hij gaf als voorbeeld de beide boodschappers aan David, Cuschi en Ahimaaz, van wie laatstgenoemde geen 'bekwame boodschap' had. Deze vraag is, naar ik meen, er mede de oorzaak van geweest dat onze vriend langer dan gebruikelijk geaarzeld heeft om de pastorie in te trekken. Maar het strekte hem tot zegen.

In zijn Alphense tijd beleefde mijn vader een uiterst aangrijpende zaak. Het maakte hem in enkele weken tot een oud man. Hij catechiseerde in die dagen in Nieuwkoop. Hij preekte na afloop van de catechisaties dan voor de gemeente. Elke dinsdagavond. Op een avond was hij een eindje op weg met zijn auto, en plotseling bedacht hij dat hij iets vergeten had. Het was maar een kleinigheid. Maar hij keerde terug, want er was voldoende tijd.

Toen gebeurde een droevig ongeluk, waarbij hij, geheel buiten zijn schuld, een klein kind aanreed, dat later overleed. Ik kan me die middag nog levendig voorstellen. Een massa mensen met daartussenin mijn vader: een gebroken man. J Een zware beproeving, waarin de Heere hem wel geholpen heeft, al heeft het zijn leven gestempeld.

Ik heb als kind de auto zijn intrek zien nemen in het leven van ons gezin. Hij was er uiterst zuinig op. Per hoge gratie mocht ik op een avond de auto gebruiken voor een kleine rit. Toen de auto weer naar binnen moest, viel door een valwind, de garagedeur (een valdeur) op de voorkant van de wagen. Veel schade! Grote schrik. Vader zou die avond laat thuiskomen uit Maassluis, waar hij gepreekt had. Maar hoe hem te ontmoeten? Ik weet nog heel goed dat, wonder boven wonder, zijn reactie uiterst mild was.

Naar 's-Gravenzande

Vanuit Alphen vertrok vader naar 's-Gravenzande. Opnieuw een tuindersgemeente, nu echter in het Westland, de glazen stad. Anders dan Alphen. In deze gemeente was de nabijheid van Den Haag merkbaar. Er liepen ook verbindingslijnen vanuit deze gemeente naar de Haagse gemeenten, en om-Éi^ gekeerd. Met andere woorden: deze gemeente had toch meer de invloeden ondergaan van het moderne leven. Bovendien heerste er toen een zeker materialisme. Er werd veel geld verdiend door de tuinders. Toch werd mijn vader gewaardeerd. Het lag hem wel dat de mensen hem, open als de Westlanders zijn, openhartig bejegenden.

De eerstvolgende vergadering kwam mijn vader op de kerkenraad met die hoed en een schaar erbij: 'Hier broeders, knip er maar af wat eraf moet!'

In deze gemeente was ouderling Verkade een bekende figuur. Hij is er bij rnijn weten wel veertig jaar ouderling geweest. Ooit was hij kastelein in

Monster, maar toen ds. Driessen in een dienst, die in een aangi'enzende zaal werd gehouden, preekte over de tekst: 'Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd', greep de Heere hem door dit woord in het hart. Van hem is me bijgebleven dat hij zijn begeerte om te sterven kenbaar maakte door te zeggen: 'Ik ben het zondigen zo moe.'

Er was in de gemeente van 's-Gravenzande niet echt een sterke eenheid. Er speelden allerlei invloeden. Misschien was mijn vader er ook de man niet naar om dat allemaal te doorzien en te leiden. Hij had nu eenmaal een vaderlijke, liefelijke aard en dan is het wel eens moeilijk om de ontwikkelingen scherp in het oog te hebben.

Ds. H. van der Ham vertelt in een van zijn boeken dat rnijn vader beschikte over een dosis humor. Dat was waar. Hij vertelt dat er in deze gemeente bezwaren leefden tegen een hoed van mijn moeder. Deze zou wat groot uitgevallen zijn. De eerstvolgende vergadering kwam mijn vader op de kerkenraad met die hoed en een schaar erbij: 'Hier broeders, knip er maar af wat eraf moet!' Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ik nooit iets gehoord heb van deze schermutseling, maar ik mag aannemen dat broeder Van der Ham het uit betrouwbare bron heeft.

Dagen van rouw

Nog maar kort in deze gemeente, werd mijn moeder plotseling door de Heere uit dit leven weggenomen. Een indrukwekkende en ingrijpende zaak! Mijn moeder stond liefdevol achter vaders ambt en dienst. Ze behoorde tot die generatie van vrouwen, voor wie het ambt een absoluut heilige zaak was. Dat nam niet weg dat haar optreden werd gekenmerkt door nuchterheid. Ze was hartpatiënt, en die kwaal kenmerkte haar leven en beheerste haar gehele optreden. Haar sterven kwam onverwacht. Het was een enkele dag voor de Kerstdagen. Ouderling Piet van leperen, een karakteristieke persoonlijkheid uit de gemeente van Rijnsaterwoude, was juist bij ons. De genade die de Heere hem had verleend, kwam ongekunsteld naar voren. Tijdens zijn aanwezigheid overleed rnijn moeder plotseling. Ik was er direct bij, maar het leven had zich zicht-

baar teruggetrokken. zware slag. Een zeer zware slag.

Dat gemis heeft de jaren die vader zelf nog mocht leven, bepaald. Hij heeft gedurende de resterende tien jaar getreurd en gerouwd om haar heengaan.

De rouwdagen waren onvergetelijk. De Kerstdagen kwamen, en hoe moest dat? Vader moest diensten leiden, ook in Rotterdam-West, Maassluis en Vlaardingen. Nu nog, na dertig jaar, ontmoet ik mensen die mij vertellen hoeveel indruk die diensten hebben gemaakt op de hoorders daar. Hij sprak volkomen vanuit het geloof. Hij kwam ook geheel boven zijn eigen situatie uit. Het 'nochtans des geloofs' liet zich horen. Het zijn sprekende dagen geweest, ook bij ons thuis. Er was in die eerste dagen nog geen kijk op bijvoorbeeld een huishoudster, maar hij getuigde op de kansel in een van die preken: mijn verdere verzorging is reeds geregeld op het hoogste kantoor (ongeveer in die bewoordingen).

Naar Elburg, de laatste gemeente

De laatste gemeente was Elburg.

Achteraf beschouwd had vader voor die gemeente al lange tijd een bepaalde sympathie. Elburg was toen anders dan de tegenwoordige gemeente aldaar. Het oude Veluwse karakter in combinatie met herinneringen van de visserij bestond daar toen nog in sterke mate. Er stond bij zijn komst een grote potkachel achterin het kleine kerkje. Ogenschijnlijk geen aantrekkelijke gemeente om heen te gaan. Toch ging hij, en het overrompelde mezelf wel.

Maar de Heere heeft hem daar een bijzonder goede tijd gegeven. Hij mocht veel zegen op zijn arbeid zien. De gemeente groeide in die tijd heel sterk. Er vond bijna een verdubbeling plaats. Daardoor kwam er een gemeente met een heel ander karakter als de gemeente die mijn vader daar vond. Het moet op zijn leeftijd een voorrecht en een zegen geweest zijn om dat allemaal mee te mogen maken. Een arbeidsveld dat de volle liefde van zijn hart had, maar dat ook een hoge inzet vorderde.

Stervensgenade

In de laatste jaren werd het werk hem wat te zwaar. Hij begon te sukkelen met zijn gezondheid. Vooral een reeds lang bestaande maagkwaal maakte hem het leven soms moeilijk. Het einde van zijn leven naderde. Hij voelde wel dat het erop aan begon te komen. In die dagen moest hij een begrafenis leiden in 's-Gravenzande. Hij was daar sinds lange tijd niet meer geweest. Daar bevond zich het graf van mijn moeder.

Rond de begraafplaats en vooral bij de aula was het een en ander veranderd. Hij keek eens hoe alles toeging en dacht: o zal het later hier ook gaan, als mijn begrafenis plaatsvindt. Hij zou immers op die begraafplaats begraven worden, want mijn moeders graf was daar ook. Die gedachten gingen hem bezighouden. Ze brachten hem ook in de nood. Hij voelde stervensgenade nodig te hebben. Levensgenade had de Heere hem altijd wel gegeven, maar sterven? Ik weet dat hij altijd een vreze des doods had, zijn leven lang. Wel had hij zijn hele leven door bij tijden en ogenblikken een sterk hemelverlangen, maar dat ebde steeds weer spoedig weg. In de goede zin genoot hij van het leven, hij hield van het leven. Hij kon intens genieten, ook van aardse zaken. Toen we voor het eerst naar Duitsland gingen, over de grens, bleek zo heel sterk dat hij diep onder de indruk was van de natuur en het land. Het leven had dus zijn hart altijd wel gehad, op een enkele moedeloze dag na. Maar nu sterven? De Heere heeft hem daaruit gehaald. Heel kennelijk. De Engel des verbonds (Mal. 3:0 werd hem in die tijd tot grote troost. Meer dan dat. Het nam elke vrees weg. Hij kreeg een sterk heimwee naar de hemel. Hij kon feitelijk niet meer op de wereld zijn. Hij was volkomen vreemdeling op aarde. Hoewel hij nog gezond was, belde zijn huishoudster me op met de vraag of ik wilde komen, want 'je vader gaat sterven'. Hij heeft echter nog acht maanden geleefd. Daarna is hij heengegaan, in volle vrede en zekerheid. De begrafenis was een bijzondere gebeurtenis. Op een zonovergoten dag werd hij begraven. Ds. R. Kok sr. leidde de rouwdienst in de hervormde kerk.

'Waar is de God van Elia, ja, Dezelve? '

Ik weet nog goed dat vader in Zwijndrecht bij zijn intree zei dat men hem weinig zou horen spreken over de hel. Nog minder over de verdoemenis. Vanwege de diepe ernst van de zaak en het gevaar van gewenning. Toch had hij het volle vertrouwen in de bevindelijke gemeenten van onze kerken. Dat kwam vooral omdat zijn preken ook inderdaad bevindelijk waren. Niet in beschouwende zin, maar recht-

streeks vanuit een levend gemoed en een ziel die was als een gewaterde hof. Wel nam hij duidelijk stelling tegen een oppervlakkige stroming die toen reeds in onze kerken velen in zijn greep had. Ook dat laatste was voor hem kenmerkend. Hij heeft later steeds duidelijker ingezien dat de lijn van de kerken zich in een verkeerde richting bewoog. Daarom was hij ook een overtuigd medestander van de groepering rond 'Bewaar het Pand'. Hij sprak regelmatig op de toogdagen ervan.

Hij maakte veel studie van zijn preken. Er werd toen, ook al weer meer dan nu, gebruik gemaakt van de bekende Gereformeerde verklaringen, zoals die van Van Rottenburg en de Korte Verklaring, terwijl bijvoorbeeld ook werken zoals die van Berkhouwer in zijn kast niet ontbraken. Omdat vader opgeleid was naar art. 8, wilde hij juist niet de indruk wekken onbestudeerd op de kansel te komen.

Zijn pastorale optreden werd gekenmerkt door een grote liefde voor de jeugd. Dat bleek ook in zijn preken. Hij werd soms genoemd 'de grijze jeugdvriend' of 'een oude dominee met een jong hart'.

Vader was zijn hele leven een gevoelig en bewogen mens. Het was niet vreemd als hij tijdens zijn preken overmand werd door een diepgaand gevoel van Gods genade. Dat gebeurde ook wel thuis. Ik herinner me een zondagmiddag voor de kerkdienst dat het er op leek dat vader niet preken kon vanwege de volheid van zijn gemoed.

Wat voor velen zijn optreden kenmerkte, was een sterk praktische inslag. Hij stond midden in het leven. Hij was, voordat hij in het ambt kwam, immers klein zakenman geweest in een Utrechtse volksbuurt. Hij wist wat het leven inhield. Dat werd door velen ook onderkend: een praktische dominee. Het is een zegen als dat erbij mag komen.

Qua karakter was vader een opgewekt man, al kon hij soms ook gedeprimeerd zijn. Maar de opgewekt-heid overheerste. Ook over allerlei zaken van het gewone leven. Hij ging graag op vakantie, al was het kort. Verder ging hij betrekkelijk graag met mensen om (meestal waren dat gezellige en aardige mensen, met wie hij zich kerkelijk en geestelijk verbonden voelde).

En wat meer nog te zeggen?

Hij was een gewoon mens, een man van die dagen. Toch anders dan nu. In een recent verschenen boek van dr. W. Verboom over zijn ouderlijk huis, wordt gesteld dat dit type mensen in onze dagen ontbreekt. Dat is waar. Dat vvdl niet zeggen dat er geen mensen meer zijn die de Heere vrezen. Maar zoals zij leefden en zoals zij deel waren van hun tijd, zo zien we ze niet meer om ons heen. Dat is jammer, maar ook ernstig. De een­ voud, de teerheid, de vrede die hen kenmerkte, worden veel gemist. Het is niet alleen een kwestie van tijd. Ik heb in deze beschrijving gesproken over gemeenten, kerkenraden en predikanten. Juist in deze sectoren liggen thans de dingen anders. Mensen als Tukker, Van der Schuit, Wisse en andere namen zijn in meer dan één opzicht verleden tijd. Israël diende de Heere zolang Jozua en de oudsten leefden. Daarna stond er een geslacht op dat hen niet gekend had. Dat is erg voor onze jeugd, ook al zijn er jongeren die de Heere zoeken en dienen. Wie zijn wij? Zijn we duidelijk? Zijn we voorbeelden? Die vragen resten ons allen, na het lezen van deze bladzijden.

Ik heb na het sterven van mijn vader gepreekt in Elburg over de bekende woorden: 'Waar is de God van Elia, ja. Dezelve? ' Eliza had de mantel van Elia gekregen, want deze was voor zijn voeten gevallen. Maar daar had hij niet genoeg aan. Het gaat om de God van Elia. Dus niet alleen God, maar de God... van Elia, van die man, van dat voorbeeld. De Heere geve ons het antwoord op die vraag!

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2003

Oude Paden | 60 Pagina's

‘Waar is de God van Elía, ja, Dezelve?'

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2003

Oude Paden | 60 Pagina's