Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer P.W. te L.,

Een kort hartelijk briefje kreeg ik van u met mijn verjaardag. En wat velen mij toegewenst hebben, dat hebt u mij ook toegewenst. U schijnt het toch ook wel aan te voelen, onder welke moeilijke omstandigheden de leraars thans hun werkzaamheden moeten verrichten. Toch hoopt u ook, dat ik nog wat gespaard mag blijven, een hoop die ook anderen hebben uitge­ sproken. Ik kan dat wel begrijpen, maar toch voor mezelf niet meer begeren. Laat ik echter op uw vraag ingaan, want zoals ook andere briefschrijvers hebt u van de gelegenheid gebruik gemaakt om in uw schrijven dat ik met mijn verjaardag van u mocht ontvangen, tegelijk een vraag voor deze rubriek in onze Wachter Sions te doen. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over wat we in Joh. 13 : 3-17 beschreven kunnen vinden, vooral in wat we lezen in de verzen 8 tot en met 10.

We kunnen in dat Schriftgedeelte lezen, hoe de Heere Jezus de voeten van Zijn discipelen gewassen heeft. Ik heb daar weleens over gesproken en ik zal dan nu proberen om op uw verzoek daar iets over te schrijven. Terwijl ik uw vraag nu beantwoord, gevoel ik me niet zo bekwaam om andere vragen te beantwoorden, want hoewel me wel verlenging van mijn leven wordt toe­

gewenst, gevoel ik toch dat het zilveren koord ontketend wordt en de gulden schaal in stukken gestoten.

Vandaar wil ik nu maar proberen om de voornaamste punten aan te stippen die ons uit die geschiedenis veel hebben te zeggen. En ik maak daartoe gebruik van wat ik destijds hierover heb aangetekend. Met die voetwassing had de Middelaar Zijn discipelen onnoemelijk veel te zeggen. Hij heeft in Zijn discipelen heel wat moeten verdragen. En zeer opmerkelijk begint het hoofdstuk met te zeggen: "En voor het feest van het pascha, Jezus wetende, dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde". Het kwam steeds weer bij Zijn discipelen openbaar, dat ze van het doel van Zijn komst nog zo weinig verstonden. Over Zijn lijden en sterven mocht Hij van hen niet spreken. Steeds hebben zij nog maar verwacht dat Hij een aards koninkrijk op zou richten. En daar kon voor hen ook nogal heel wat eer aan verbonden zijn. We denken aan wat de zonen van Zebedéüs zo graag wilden weten. Wie zou er aan Zijn rechterhand en wie aan Zijn linkerhand mogen zitten als Hij in Zijn koninkrijk zou gekomen zijn? En nu zelfs in deze nacht waarin Jezus zou worden verraden en gevangen genomen, was er een twist onder de discipelen over de vraag wie van hen wel de meeste mocht zijn. Jezus heeft deze eerzucht van de discipelen ernstig bestraft. We lezen dat in Lukas 22. Maar in Johannes 13 kunnen we lezen hoe Hij in de daad van de voetwassing heeft getoond, dat ze in plaats van zich boven elkaar te verheffen, elkaar hadden te dienen door de liefde.

Christus Zelfheeft hier de minste willen zijn. Het allergeringste werk heeft Hij hier willen doen. Hij deed hier niet het werk van een gastheer, maar van dienstknechten en slaven. Och, hoe diep heeft die Middelaar Zich toch willen vernederen! Deze daad van de Middelaar moet ons ook weer doen denken aan de woorden van de apostel, als hij Hem tot een voorbeeld heeft gesteld door aan de Filippenzen te schrijven: "Want dit gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was. Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden. En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises". In die diepe vernedering gaf Hij toch zulk een uitnemend bewijs van Zijn liefde tot Zijn discipelen. Uit eeuwige liefde gaf Hij Zich voor hen in de dood. Hij wist dat daartoe Zijn ure gekomen was. En waar Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. Hij had ze liefgehad van eeuwigheid en zou ze liefhebben tot in de eindeloze eeuwigheid. Zo had Hij ze ook lief tot het einde van Zijn leven, want uit eeuwige liefde zou Hij Zich nu voor hen overgeven tot in de dood. Het zoeken van eigen eer en grootheid zou Hem daar niet van weerhouden. Ze openbaarden daarin slechts wie de mens in zijn gevallen staat geworden is. Maar daarom juist moest Hij lijden en sterven. De mens is door zijn val een zoeker van eigen eer geworden. Om Gods eer bekommert hij zich niet meer. Hij is juist een eerrover Gods door de val geworden. Neen, de discipelen vielen er Christus niet in tegen, als ze zo streden voor eigen eer. Hij wist wat in de mens was.

U hebt me gevraagd om in het bijzonder iets te schrijven over de voetwassing van Petrus. Jezus gaf in die voetwassing een bewijs van Zijn vernederende liefde en van Zijn dienende liefde. Ook was die liefde een voorbeeldige liefde. Allereerst heeft Hij Zich toch wel diep vernederd, als Hij Zijn klederen afgelegd heeft en een linnen doek heeft genomen en Zichzelf heeft omgord. Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek, waarmede Hij omgord was.

Aan de mededeling hiervan gaat wat vooraf "Jezus wetende, dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging". Het werk der zaligheid is in de handen van een gans bekwame Middelaar toebetrouwd. In de handen van zulk een Middelaar, Die ertoe bekwaam was om dat grote werk te doen tot verlossing van verloren zondaren in het verdienen van de zaligheid door Zijn bitter lijden en sterven. Maar deze Middelaar was er ook toe bekwaam om door Zijn dienende liefde zondaren te zaligen. Daar is nooit iemand anders toe bekwaam geweest. Daarom heeft die voetwassing ons zoveel te zeggen. In de oosterse landen was men gewoon om iemand die als bezoeker ergens binnen kwam, door een slaaf de voeten te laten wassen. Maar hier in de Paaszaal is dat niet gebeurd, want hier was zulk een slaaf niet aanwezig. En nu is er ook niet één van de discipelen geweest, die dit werk op zich heeft willen nemen. Daar waren ze allen te hoogmoedig voor. De een voor de ander heeft er niet toe kunnen komen om zulk een werk te doen, zelfs niet bij de Heere Jezus. Wat moeten dan de discipelen wel niet vreemd op hebben gekeken, als Christus ineens Zijn klederen aflegde en met een linnen doek Zichzelf omgordde en toen water in het bekken goot en daarna nederknielde voor één van de discipelen en zijn voeten begon te wassen. We moeten dat in onze gedachten zien gebeuren. De discipelen zaten sprakeloos. Ze wisten niet wat ze zeggen moesten. Ja discipelen, verwondert u daar maar over! Hij, Die hier Zich nederbuigt aan de voeten van één van Zijn discipelen, om die te wassen, is de God van hemel en aarde. Hij is het, voor wie de herders en de wijzen uit het oosten zich hebben nedergebogen, als Hij in zulk een diepe vernedering in deze wereld kwam. Alle engelen Gods moeten Hem aanbidden. En Hij doet nu dit dienstknechtelijke werk. Dat kan Hij ook alleen maar doen. Wij zijn er te diep voor gevallen om ons zo diep te vernederen. O, wat is het werk der zaligheid toch in de handen van een gans bekwame Middelaar toebetrouwd! Die wist als God Zich te vernederen in de menselijke natuur, niet alleen in het verdienen van de zaligheid, maar ook in het toepassen van de zaligheid. Van de ene discipel is Hij naar de andere gegaan. Ze hebben allen sprakeloos dat werk aan zich laten verrichten. Maar Petrus was er de man niet voor om zo sprakeloos te blijven zitten bij zulk een gebeurtenis. "Hij dan kwam tot Simon Petrus, en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de voeten wassen? " Maar o, welk een veelomvattend antwoord heeft Jezus hem hierop gegeven. "Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan". Het bleek uit de verwondering van Petrus, dat het hem nu te ver ging wat er gebeurde. Hij twijfelde er niet aan, dat deze Persoon Die zijn voeten ging wassen, de waarachtige God Zelf was. Hij had daar eens zulk een kostelijke belijdenis van afgelegd. En hij was met Hem op de berg der verheerlijking geweest en heeft het gehoord, dat de Vader van uit de hemel getuigde, dat Hij Zijn geliefde Zoon was. Johannes had van deze Persoon moeten getuigen, dat hij het niet waardig was om de schoenriem Zijner voeten te ontbinden. En Petrus zelf had een keer gezegd: "Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens". En zou deze Persoon hem nu de voeten wassen? Dat was te veel voor Petrus. Neen, Petrus zou zich door Hem niet de voeten laten wassen. Hij zeide tot Hem: "Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid". Dat was wel sterk uitgedrukt. Maar zulke sterke uitdrukkingen zijn we van Petrus wel gewend. Maar tegenover zo'n sterke uitdrukking van Petrus zou de Heere Jezus hem dan ook te meer op de grote betekenis van Zijn dienende liefde wijzen. "Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel met Mij". De Heere Jezus wilde daarmee dus zeggen: "Gij kunt zeggen. Petrus, dat ge uw voeten in der eeuwigheid niet door Mij laat wassen, maar dan hebt ge ook in der eeuwigheid geen deel aan Mij. Maar dat verstaat ge nu niet. Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan".

Och, wie kan nu niet aanvoelen, waar Christus Zijn discipelen met deze voetwassing op heeft gewezen? Hij heeft eens gezegd, dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, maar om te dienen. Maar al weten wij dat nu wel, de les die Jezus met die voetwassing Zijn discipelen gaf, is voor ons net zo onverstaanbaar als voor Zijn discipelen. Ge moet eens goed zien in deze weigering van Petrus, hoe daarin nu juist hovaardigheid openbaar kwam. Eerst was hij zo hovaardig, dat hij de voeten van de andere discipelen niet wilde wassen. Als hij nu alleen de voeten van de Heere Jezus maar had kunnen wassen, dan had hij dat wellicht toch wel gedaan. Maar hij begreep wel, dat daaraan verbonden was, dat hij ook de voeten van de andere discipelen tegelijk moest wassen. Dat was beneden zijn waardigheid. Maar nu kwam de Heere Jezus met dat bekken met water bij hem om zijn voeten te wassen. En dat ging hem nu toch te ver. Hij erkende dat die Persoon Die hem de voeten wilde wassen, de Zoon van God was. Zou Die hem de voeten wassen? Maar nu kwam bij Petrus toch een andere hovaardigheid openbaar, waar hij geen erg in had en waar het nu ook bij elk mens vastzit in het werk der zaligheid. Jezus wees hier in deze voetwassing Zijn discipelen op de noodzakelijkheid van door Zijn bloed gewassen en gereinigd te worden en alzo door Hem uit die verloren staat en dus van die totale verdorvenheid verlost te worden. Maar Petrus zei nu eigenlijk: "Daar beslis ik zelf over, hoe ik daaruit verlost word".

Och, er is bij ons maar geen plaats voor een dienende Jezus. Eerst heeft Petrus gezegd: "Heere, zult Gij mij de voeten wassen? " En nu ging hij zover, dat Hij zei: "Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid". In die staat waaruit Christus hem verlossen moest, was hij dus nog zijn eigen heer. Daar ligt de haper bij de mens in het werk der zaligheid. Daarom heeft Christus gezegd: "Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan". Petrus heeft gezegd: "Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid". Juist Petrus, met dit te zeggen, openbaart ge nu duidelijk, waar het eeuwig bij u blijft haperen, als geen almachtige Goddelijke kracht deze hoogte bij u afbreekt, die zich verheft tegen de kennis van Christus. We laten ons niet zaligen. Petrus verstond de betekenis van de voetwassing niet. Deze voetwassing wees in het bijzonder op het zaligmakend werk van de Persoon des Middelaars. Van die Persoon Die Zich hier nu zo diep vernederde. Daarom heeft Christus ook tot Petrus gezegd: "Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel aan Mij". Christus heeft hem daarmee dus gezegd: "Als Ik u in der eeuwigheid niet mag wassen, dan hebt ge ook in der eeuwigheid geen deel aan Mij". Maar dat was voor Petrus te veel. Geen deel aan die Persoon te hebben, daar moest hij niet aan denken. En zo viel hij nu ook ineens van het ene uiterste in het andere. "Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd". Maar hier bleek het dan ook weer, dat hij de betekenis van die voetwassing niet verstond. Daarom heeft Christus tot hem gezegd: "Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein". Deze voetwassing was genoeg om Petrus te doen weten hoe hij deel aan Hem kreeg. Deze voetwassing wees hem op een onwederstandelijk Goddelijk werk, want immers tegen die voetwassing alleen zou Petrus zich eeuwig hebben verzet. Maar hier was een overwinnende daad van Christus' vernederende liefde. Ge moet er eens over denken, wat hier gebeurde. Terwijl Christus zo geknield lag voor Petrus om zijn voeten te wassen en Petrus die voetwassing weigerde, ging Christus gelijk door met Zijn werk. Och, wat is toch dat werk der zaligheid een eenvoudig werk! Als Petrus nu geheel gewassen wilde worden, openbaarde zich weer een andere hoogte bij hem. Eerst ontdekte zich die hoogte van in het geheel niet gewassen te willen worden. En nu ontdekte zich die hoogte van dat er meer gebeuren moest dan dat Jezus nu aan hem deed. Och, juist het eenvoudige van het werk der zaligheid moet voor ons worden opgeklaard. Dan zullen we verstaan wat we eerst nog niet verstaan. Dan zal evenals bij de discipelen na de opstanding van Christus ons verstand worden geopend, opdat wij de Schriften zullen verstaan. We zullen ons dan verwonderen over het eenvoudige van het werk der zaligheid. Maar dan zal ook het licht opgaan over de weg die achter ons ligt en zullen we zien hoe onwetend we zijn geweest van de grote verborgenheid van dat werk dat Christus doet in het toepassen van de zaligheid, door Hem voor Zijn kerk zo duur verworven. Christus heeft Zijn werk voor Zijn kerk gedaan, maar moet ook Zijn werk doen aan Zijn kerk. Dat doet Hij onwederstandelijk. Was dat niet waar, dan zou alles tevergeefs geweest zijn wat Hij voor Zijn kerk gedaan heeft. Maar in die toepassing van de door Hem verworven zaligheid, moeten alle hoogten bij ons er aan. Zo zullen we gemeenschap krijgen aan een vernederde Middelaar. Die doet Zich alleen maar door ons vinden in een weg waarin we onze staat leren overnemen zoals die door de zonde is. Daar zijn we nu juist altijd maar te hovaardig voor. Maar die Middelaar, hoewel Hij de waarachtige God Zelf was, heeft Zich zo diep willen vernederen, dat Hij Zich in onze plaats heeft willen stellen, dus in die staat waarin wij ons door de zonde hebben gebracht, hoewel Hij Zelf zonder zonde is gebleven. Hoe krijgen we dus deel aan Hem? Wel, in een weg waarin we boven onze gevallen staat niet meer uit kunnen komen. Dan kan die Middelaar Die Zich zo diep vernederd heeft. Zijn werk aan ons doen door ons door Zijn bloed te reinigen en ons alzo rein en heilig de Vader voor te stellen. Hoe krijgt dan dat borgwerk waarde en betekenis voor onze ziel. Dan zullen we weten hoe diep dat Hij Zich heeft willen vernederen, om ons door Zijn verdiensten uit die diep gevallen staat te verlossen, maar ook hoe laag Hij Zich heeft willen neerbuigen om een mens die door zo'n weg niet zalig wil worden, in Zijn toepassend werk tot die zaligheid te brengen. De woorden die Jezus tot Petrus sprak, waren dan ook van zo'n diepe inhoud, als Hij tot hem heeft gezegd: "Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan". Petrus' zendbrieven geven er getuigenis van, hoe hij heeft mogen leren verstaan wat het hem te zeggen had wat Jezus nu in die voetwassing deed.

Ik keer nog weer even terug naar het eerste vers van Johannes 13, waar we lezen, dat Christus de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad heeft, maar dan ook tot het einde toe. Daar behoorde Judas niet toe, hoewel Christus hem ook de voeten heeft gewassen. Daarom lezen we: "Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein". Al heeft Jezus dus Judas' voeten ook wel gewassen, zo had hij toch geen deel aan Hem. Wat heeft ons dat ook veel te zeggen! Alleen voor de andere discipelen mocht die voetwassing er het bewijs van zijn, dat zij deel aan Hem hadden. Zij konden nooit meer buiten de zaligheid vallen. En och vriend, nu moogt ge wel van me weten, dat ik toch steeds meer moet gaan verstaan dat ik een dienende Jezus nodig heb, opdat Hij mij tot het einde toe tot de eeuwige zaligheid zal bewaren. Maar ik ben er ook altijd nog maar te hovaardig voor, om mijn staat over te nemen zoals die door de zonde is. Maar de doorgaande ontdekking brengt een mens wel in die vernedering, dat men steeds meer een dienende Jezus zal benodigen, opdat Die ons door de verheerlijking van Zijn gezegende Middelaarsambten steeds meer zal verzekeren van ons aandeel aan Hem, zodat ook de eeuwige zaligheid zeker hiernamaals ons deel zal worden. In deze weg zullen we er ook wat van leren om te doen wat Hij gedaan heeft, want Hij is in die voetwassing Zijn discipelen ook tot een Voorbeeld geweest. We zijn ook schuldig om elkanders voeten te wassen, zoals Hij gezegd heeft. Het zou er in Gods kerk zo anders uitzien, als daar wat meer van te vinden mocht zijn. Nu staan we meest boven elkaar in plaats van onder elkaar en kunnen we beter elkaar de oren wassen dan de voeten wassen. Ik kom er niet meer aan toe om over die voorbeeldige liefde nog wat te schrijven. Maar de Heere geve ons maar bij aan- en voortgang de grote les te mogen verstaan die Christus Zijn discipelen in die voetwassing heeft willen leren.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's