Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PLAATS VAN DE JEUGD IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PLAATS VAN DE JEUGD IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. ENKELE LIJNEN VANUIT DE HEILIGE SCHRIFT

1.1. Oude Testament

Het valt ons op dat Adam, na de zondeval, en nadat de Here de moederbelofte gegeven heeft, wat ten diepste ook inhoudt de belofte van de komende Christus, zowel Kaïn als Abel heeft leren offeren. Hij ging de jeugd daarin voor. Ze horen er alle twee bij. Alleen: de één valt de Here te voet met een ootmoedig en eerbiedig hart, Abel, en de ander valt van de Here af met een ongebroken hart, Kaïn.

Kaïn is niet het zaad der vrouw dat het zaad van de slang overwint. Integendeel, hij vertoont gelijkenis met de mensenmoordenaar van den beginne, de satan. De wrange vruchten van de zonde worden gezien in individualisme en keihard egoïsme ( J. Hoek).

Toch lezen we ook aan het eind van Gen. 4, toen aan Seth een zoon geboren werd, Enos: toen begon men de naam des Heren aan te roepen. Dat is een meer geordende, eenvoudige, publieke eredienst van offer en gebed, waar zeker ook de jeugd bij betrokken was.

Na de zondvloed wordt Abram geroepen. De Here verandert zijn naam in Abraham, want Hij heeft Abraham gesteld tot een vader van een menigte volken. Opvallend en vol van genade is de verbondsrelatie, waarin de Here Abraham en zijn nakomelingen stelt: ‘Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u’, Gen. 17:7. De Here komt met zijn beloften en eisen niet tot enkelingen, maar tot gezinnen, ja, tot een volk. Het is zijn verbondsvolk, en de jongeren zijn daar een onlosmakelijk (onder)deel van. Ze ho-ren er helemaal bij. Het verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind.

Het zaad, het nakroost, zal Hem dienen, Ps. 22:31. Zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk, dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft. De Here sluit met Zijn verbondsvolk een huwelijksverbond en geeft het de huwelijkswet om naar te leven.

In de gezinnen is moeder heel intensief bezig met de jonge kinderen. Zij legt ook de grondslagen voor de opvoeding. Deze opvoeding houdt meer in dan het aanleren van elementaire gedragsregels. De godsdienstige opvoeding neemt een grote plaats in. Zo weet David dat hij van jongsaf, ja van voor zijn geboorte, een biddende moeder heeft gehad (Ps. 22:10v). Samuël wordt door moeder Hanna als een uit Gods hand ontvangen kind van meet af toegewijd aan de Here (1 Sam. l:27v). Duidelijk zijn ook de vaders bij de opvoeding betrokken. De wat grotere jongens leren van hem een vak, meestal het familie-ambacht. Ook de grootouders spelen hierbij een rol. We letten erop, dat het gezinsverband meer omvattend is dan tegenwoordig gebruikelijk is. Minstens drie generaties leven dag in dag uit samen. Daardoor kunnen de ouderen hun levenswijsheid veel gemakkelijker aan de jongeren overdragen dan in onze maatschappij het geval is. Ook de opvoeding van de vaders is sterk betrokken op de dienst van de Here. Gods grote daden, zijn sterkte, zijn wonderen en zijn wet moeten worden doorgegeven van geslacht tot geslacht, ‘…opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden en zouden opstaan en ze vertellen aan hun kinderen, en dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar zijn geboden bewaren.’ Breed gaat Ps. 78 hierop in, opdat de jeugd niet zal worden als die voorouders, die Gods verbond niet hielden en weigerden te wandelen in Gods wet. God bindt in Deu-teronomium zijn volk op het hart dat het zijn geboden de jeugd zal inscherpen: ‘Gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op de weg gaat en als gij neerligt en als gij opstaat,’ Deut. 6:7. Het gaat er de Here om dat de jeugd vragen zal stellen aan de ouders over Gods inzettingen en dat de ouders Gods verlossende daden doorvertellen en de jeugd zullen oproepen om de Here hartelijk te dienen, naar zijn geboden. Een treffend voorbeeld van deze vaderlijke bewogenheid zien we bij Job. Steeds als zijn kinderen een feest hebben gehad, staat hij vroeg op om offers te brengen en voor hen allen te bidden. En ze worden er allemaal bij betrokken. Vader bidt niet alleen vóór hen, maar ook mét hen. Want misschien hadden zijn kinderen lichtvaardig over God gesproken of in hun hart gedacht.

De opvoeding in de vreze en liefdevolle vermaning des Heren moet thuis beginnen en dient de verhouding tussen ouders en jeugd te stempelen. Trouwens, dat is ook de diepe betekenis van het vijfde gebod. Tegelijk zien we dat de gezinnen ingebed zijn in een groter geheel: de stam en het volk. Voor het oudtestamentische volk Israël geldt dat de kerk samenvalt met de natie. Volgens Deut. 29:10–12 treedt heel het volk met de Here in verbond. De vrouwen en de kinderen worden er nadrukkelijk bij genoemd. En bij de grote feesten blijft ook de jeugd niet thuis (2 Sam. 6:19 en Deut. 12:12). Als Jozua de zegen en de vloek voorleest, dan doet hij dat voor heel de gemeente. Daar zijn de vrouwen en de kinderen bij inbegrepen.( Joz. 9). Duidelijk leeft het besef, dat de kinderen als kinderen van het verbond ten diepste het eigendom van de Here zijn (J. Hoek). En als de jeugd vragen stelt, b.v. over de pascha-maaltijd ( Deut. 6:20–25) of bij het zien van een gedenkteken, zoals de twaalf stenen uit de Jor-daan (Jozua 4:19–24), dan veronderstelt dat openheid, vertrouwelijkheid en na-bijheid van de ouders tot de jeugd. Dat vraagt om ouders die in vaderlijke liefde en moederlijke ontferming, als afschaduwing van de liefde van God, zich verdiepen in de leefwereld van hun kinderen (Ps. 103 : 13; Jes. 49:15; 66:13 en Jer. 31:20). En dat vraagt om jongeren die hun ouders en geestelijke leiders respecteren en zich door hen de rechte weg willen laten wijzen.

De godsdienstige opvoeding neemt geen geïsoleerde, maar juist een geïntegreerde plaats in. Het gewone leven van alle dag wordt van de vreze des Heren doortrokken. Zo wordt de maaltijd of een wandeling langs de Jordaan tot een godsdienstig gebeuren. In de Psalmen hoort de jeugd er onlosmakelijk bij, b.v. Ps. 115:13: ‘Hij zal zegenen, die de Here vrezen, de kleinen met de groten.’ De jeugd wordt aangesproken in Psalm 119: ‘Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren?’ De Spreuken van Salomo staan vol met vaderlijke jeugdpreken. Evenzo in Pred. 11 en 12. Ik denk ook aan Daniël, waar de jonge prinsen uit Israël trouw bleven aan het geloof der vaderen, temidden van het barre heidendom. In de tijd voor en na de ballingschap moeten de profeten allerlei zonden onder het volk van God aan de kaak stellen: afgoderij, eigenwillige godsdienst en daarbij ontwrichting in gezinnen en families (Mi. 7). Lichtvaardige echtscheidingspraktijken moeten aan de kaak gesteld worden (Mal. 4). Mannen handelen trouweloos met de vrouw van hun jeugd. Als de dienst van de Here met voeten getreden wordt, heeft dat ook generatiekloven tot gevolg. Wat blijkt telkens weer dat er tweeërlei kinderen des verbonds zijn. Een uiterlijke verbondsbetrekking is niet genoeg. Besnijdenis van het hart is nodig.

Maar hoor, er is hoop! De laatste verzen van het OT (Mal. 4) spreken van de beloofde Verlosser, de Zon der gerechtigheid en de komende verlossing. De tweede Elia zal komen en zal de harten van de vaders tot de kinderen weerbrengen, terugvoeren, en de harten der kinderen tot de vaders. Daar zit het woord bekering in. Bekering, allereerst tot God.

Dat hebben vaders nodig, evenals hun kinderen. Waar dat gebeurt, gaan ouderen voorop en volgen jongeren. Daar vinden mensen elkaar in waarachtige bekering tot God. Om het nieuwtestamentisch te zeggen: daar vinden ouderen en jongeren elkaar op de knieën aan de voet van het kruis. Daar worden de ge-neraties samengebonden en wordt de generatiekloof overbrugd. Dat doet de Here zelf door de kracht van zijn Geest, die in de prediking meekomt. In die weg bereidt de Here Zich een toegerust volk (J. Westerink).

Door Gods werk zal er een nieuwe harmonie komen tussen mannen en vrouwen, ouders en kinderen. Broeders en zusters, jongeren en ouderen van hetzelfde huis zullen eendrachtig samenwonen voor Gods aangezicht, door het liefdevuur, ontstoken door de Heilige Geest.

1.2 Nieuwe Testament

Aan de ene kant zien we in het NT dezelfde lijn als in het OT. Aan de andere kant is er een geweldige toespitsing. De vervulling is met de komst van Christus aangebroken en… de voleinding, de toekomst van Christus is aanstaande. Door de prediking van Johannes de Doper roept God op tot bekering. Dan zal, zo zegt de engel Gabriël, de profetie van Maleachi (zie boven) in vervulling gaan. Het beloofde herstel van de gemeenschap der heiligen ‘om de ongehoor-zamen te bekeren tot de gezindheid van de rechtvaardigen’.

De enige die harten van ouderen en jongeren bekeren kan, is Jezus. Daarom is de prediking: Zie, het Lam Gods! En al wie de Naam des Heren zal aanroepen, zal zalig worden. Dit zal in de gezinnen moeten beginnen. Want het behaagt de Here zijn kerk te bouwen uit het gezin. Men zou het gezin een kerkje in de kerk kunnen noemen. Jezus is het lichtend voorbeeld voor alle jongeren in hun verhouding tot hun ouders. Heilig en zonder zonde was Hij zijn ouders onderdanig. Hij moet de zwakheden en gebreken van zijn moeder Maria en vaderlijke voogd Jozef dus wel heel scherp hebben gezien (J. Hoek). Toch had Hij geduld met al die zwakheden en bleef Hij hen de verschuldigde eer, liefde en trouw betonen (vgl. HC zondag 39). Ook zit Hij op twaalfjarige leeftijd in het midden van de wetsleraren, al luisterend en vragen stellend. We lezen van Hem dat Hij zich voegt in de liturgie van de synagoge, de Schriften leest en verklaart. Ten aanzien van huwelijk en gezin is zijn optreden tijdens de bruiloft te Kana veelzeggend. Kinderen hebben zijn bijzondere aandacht. Hij omhelst en zegent hen, Mark. 10:13–16. Hierin vervult Hij Jesaja 40:11: ‘Hij zal de lammeren in zijn armen vergaderen en in zijn schoot dragen’. Terecht wijst ons doopformulier hierop terug om aan te geven dat de kinderen in de gemeente des Heren er helemaal bijhoren. Gezinsvorming en opvoeding mogen plaats vinden met Gods genadeverbond als basis en met het Koninkrijk Gods als perspectief (J. Hoek). Het moet in de aardse bindingen bovenal om de verbondenheid met Christus gaan. Door het geloof in Hem ontstaat er een geestelijke familieband die de natuurlijke band te boven gaat (Mark. 3:34v).

De huisregels in Ef. 5:22–6:4, Kol. 3:18–21 en 1 Petrus 3:1–7, waarin zowel ouderen als jongeren worden aangesproken, gelden allereerst de gezinnen, maar verder ook de verhoudingen binnen een en dezelfde gemeente. Een centrale uitdrukking in dit verband vormen de woorden ‘in de Here’. De band aan Hem en de verhouding tot Hem stempelen alle relaties tussen de gelovigen onderling. Dit is inderdaad een totaal andere benadering dan de modernistische en individualistische visie van vandaag. We zien in het N.T. dat de lijn van de ene verbondsgemeente doorgaat. De huisgezinnen waren bouwcellen van de plaatselijke gemeente van Christus; kerkjes in de kerk. De gemeente was opgebouwd uit bouwcellen, die uit gezinnen en families bestonden. Die onlosmakelijke band tussen ouderen en jongeren blijkt ook bij de uitstorting van de Heilige Geest, waar de profetie van Joël vervuld wordt, als zowel ouderen als jongeren door de Geest ingeschakeld worden en gaan profeteren, gezichten zien, en dromen dromen. Wat is dit voluit actueel! De betekenis van de gezinnen voor de opbouw van de gemeente en voor het evangelisatiewerk kan niet licht worden overschat. Juist in onze individualistische tijd is het zo nodig om de betrokkenheid van de gezinnen op de gemeente sterk gestalte te geven. Kerkdiensten moeten voluit gezinsdiensten zijn, waarin jeugd en ouderen en ook alleenstaanden zich in het grote gezin van de gemeente opgenomen weten.

Onze gereformeerde belijdenisgeschriften, doop- en huwelijksformulier spreken dezelfde taal. Bij het huwelijk wordt gebeden dat Gods kerk gebouwd mag worden vanuit dit nieuwe gezin. En de kinderen die geboren worden ‘op het erf van het genadeverbond’ worden door de doop in de Kerk Gods ontvangen en van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd. Zij behoren als lidmaten van zijn gemeente gedoopt te wezen.

Bij de doop bidt héél de gemeente voor dat kind. Wat is het een roeping en een voorrecht om de jeugd liefde bij te brengen voor de dienst van de Here. Liefde die vooral uitkomt in trouwe kerkgang, om daar de Here te ontmoeten en er Zijn volk te ontmoeten. En de dienaren van het Woord hebben zich in te spannen om ook voor de lammeren van de kudde voedsel aan te reiken. Opvallend dat het eerste antwoord van de drie, die Jezus geeft aan Petrus (Joh. 21), is: ‘Weid Mijn lammeren’. Heb herderlijke bewogenheid over en zorg voor de jeugd! Dit is de lijn in heel de Schrift en het vindt zijn weerklank in de belijdenis, de bevestigingsformulieren en de kerkorde. De kudde komt bijeen, niet een deel, maar heel de kudde, oud en jong, elke dienst. En dan zal er voor elk van de schapen en voor héél de kudde voedsel dienen te zijn. De Herder van de kudde leert ons bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’. En wij bidden het na: ‘Bewaar en vermeerder Uw kerk’.

2. HOE GEVEN WIJ DE JONGEREN EEN PLAATS?

Wat moeten we doen om onze jeugd een plaats te geven in de gemeente? Wat moeten we doen zodat ze zich thuis voelen in de gemeente? In de toelichting door het comité wordt genoemd, dat een deel van de kerkjeugd zich meer thuis voelt bij speciale diensten, die nogal afwijken van onze erediensten. Genoemd wordt de invloed van evangelische diensten, de sfeer op EO-jongeren-dagen en het verschijnsel jeugdkerken.

2.1 Plaats

Uit de gegevens van de Schrift mag duidelijk zijn, dat de Here zelf aan onze jeugd een plaats gegeven heeft in de gemeente. Ongezocht, ongevraagd en ongewild. De Here heeft hen apart gezet, opdat ze Hem zouden zoeken en eren. Zij zijn kinderen van het Koninkrijk. Maar ook zij moeten van koning veranderen en tot persoonlijk geloof en bekering komen en zo zich de beloften van God toe-eigenen. De Here roept: ‘Mijn zoon, geef Mij uw hart’ (Spr. 23:26). Tegelijk belooft Hij wonderen te doen op het gebed: ‘Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen’ (Ps. 81:11). De jeugd moet leren God lief te hebben met het hele verstand, met het hele hart en met alle kracht. Daarom moet geloofsopvoeding zich richten op het verstand, het hart en de wil, op het zeker weten, het vast vertrouwen en het handelen uit dankbaarheid, als vrucht van de Heilige Geest. Het gelovig worden is het werk van Gods Geest en van zijn Woord in het hart van de jeugd. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de gelovigheid van de ouders in grote mate bepalend is voor het geloof van het kind. Hoe groter de betrokkenheid van de ouders op godsdienstige zaken was, hoe groter hun invloed op de geloofsontwikkeling van het kind.

Andere jongeren, die het geloof niet meer zagen ‘zitten’, vertelden dat zij op godsdienstig gebied alleen vormen en gewoonten hadden meegekregen van hun ouders. Inhoudelijk hadden hun ouders hun niets anders te bieden dan een leeg testament. Kinderen letten scherp op hun ouders. Treffend is de uitspraak dat ouders pas wezenlijk aan de geloofsopvoeding kunnen beginnen, als hun hart vol is van liefde voor Jezus Christus en zij verlangen Hem te eren en te volgen. Ouders zullen door hun voorbeeld niet alleen een beeld van God moeten tonen aan hun kinderen, maar zij zullen hen ook moeten laten zien hoe de mens God kan liefhebben en dienen in de praktijk van elke dag (M.Vrijmoeth-de Jong). Het liefhebben en dienen van God moet in elk christelijk gezin in elk geval tot uiting komen in bijbellezen, gezinsgebed, lofzang, Godsvertrouwen, schuldbelijdenis, naastenliefde en kerkelijke betrokkenheid. In voorleven, voorlezen, voorbidden en voorzingen. Noem het gerust huisgodsdienst-oefening.

Wat de lofzang in het gezin betreft: hoe kan de jeugd dat beter leren, dan door het voorbeeld van ouders die dagelijks naast de bijbellezing en het gebed een plaats inruimen voor het zingen van één of meer liederen? Waar we geen vaste tijden kennen voor de ontmoeting met God, zullen we geestelijk gaan verarmen. De kerkelijke betrokkenheid komt vooral uit in het trouw bijwonen van de erediensten en het zich ten dienste stellen van de gemeente en de broeders en zusters. Het voorbeeld van ouders hierin heeft in het leven van het kind langdurige nawerking. Van groot belang is ook dat de ouders de jeugd aanmoedigen tot dagelijkse bijbelstudie en gebed en hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid tegen de Here.

2.2 De tijd

Hierin hebben we de tijdgeest tegen. Voor jongeren is de groepsdruk en groepsnorm vaak belangrijker dan de opvoeding thuis. En om ze dan ‘nee’ te leren zeggen tegen de meerderheid in… daar is veel liefde, gebed om wijsheid en een luisterend oor voor nodig. We schrikken ervan wat op de jeugd afkomt via de media: radio, tv, films, boeken op de literatuurlijst, muziek, internet. Ze worden overstroomd met opvattingen, zienswijzen en denkbeelden waardoor ze gaan twijfelen aan Gods Woord en zijn bestaan. Dan gaat het erom ze trachten te leiden naar de reddende liefde van Christus, midden in hun worsteling naar het zelfstandig worden. De jeugd leeft op de weg naar de volwassenheid in diverse levenssferen: gezin, school, kerk, vrienden, werk, vrije tijd. Men leeft in vele werelden en dan dreigt er een gespleten leven te ontstaan. Aan ons de vraag: kennen wij die culturen en spreken wij er met de jeugd over en welke plaats hebben dan de boodschap van de bijbel en de belijdenis? Begeleiden wij ze in confrontatie met wat op hen afkomt? “Eén van de oorzaken van de toenemende onkerkelijkheid onder jongeren is, dat zij in hun leven te veel en te lang blijven rondlopen met bewust of onbewust opgedane indrukken over zaken van geloof en leven, waarop in het gezin geen antwoord werd gegeven, waar de ouderling liever omheen ging en waaraan in catechese en prediking te weinig aandacht werd gegeven’ (D. Koole). Onze jeugd leeft in een losgeslagen wereld, vol individualisme, materialisme, hedonisme en consumentisme. Sportverdwazing en seksuele ontaarding zijn in onze dagen de moderne vormen van afgoderij geworden. Te vrezen is dat ook bij velen onder ons helaas de christelijke levensstijl meer theorie is dan praktijk. De bijbel spreekt over de tekenen der tijden: wetsverachting, liefdeloosheid, geweld, oorlog, dwaalleer. Onze jeugd groeit op in een tijd waarin de weerstanden uit het heidendom enorm zijn. Zo is de islam duidelijk een na-christelijke en anti-christelijke godsdienst, die de kerken van Paulus en Augustinus wegvaagde, en die nog altijd miljoenen immuun maakt voor het Evangelie (C. Blenk). Maar tegelijk… het Evangelie gaat nog steeds door! Wat heeft de jeugd nodig een biddende en wakende gemeente, die haar voorleeft de liefde voor de zending, de vrees voor afval en de hoop voor Israël.

2.3 Jeugdkerken

Als een olievlek verspreiden ze zich over het land: de zogenaamde jeugdkerken. Er zijn er inmiddels ruim 50, die nu aangesloten zijn bij de Stichting Jeugdkerken Nederland. De jeugdkerk is een jeugddienst door jongeren en voor jongeren, meestal interkerkelijk opgezet. Een dienst die in de taal en de stijl van jongeren zo eens in de maand wordt gehouden op een locatie die niet kerks is. De organisatoren richten zich op jongeren van 16 tot 25 jaar. Het hoofddoel is evangelisatie. Men gebruikt drumstel en lichteffecten, men zingt onder handgeklap, men gebruikt film en drama, toneel en dans, en men zwaait met doeken heen en weer op het podium en wuift naar de hemel. Psalmen worden er nauwelijks gezongen. Veel opwekkingsliederen, terwijl de doorsnee toespraak niet langer is dan tien minuten. Laagdrempelig voor jongeren. En zo eens in de maand op een zondagmiddag of -avond. Ondanks hun doelstelling (evangelisatie) trekken de jeugdkerken vooral veel kerkelijke jon-geren. Uit onderzoek bleek, dat echte buitenkerkelijken nauwelijks worden bereikt. De reactie van de kerkelijke jongeren is, dat ze in de jeugdkerk meer het gevoel hebben dat het op hen gericht is en… ‘in een jeugdkerk kan ik mezelf zijn’.

Laat ik voorop mogen stellen, dat de oprichters van de jeugdkerken een positief doel najagen: jongeren bij het Evangelie houden en onkerkelijken met het Evangelie trekken.

Toch blijven er vragen over: is dit fenomeen iets blijvends, of iets nieuws wat na verloop van tijd weer voorbijgaat? Het is vanuit de jeugd goed te begrijpen. Men wil samen zijn; men ontmoet elkaar; men beleeft het samen. Echter: het woord ‘jeugdkerk’ is (hoewel onbedoeld) misleidend, want een jeugdkerk is geen kerk. Het is een doelgroep, een deel dat bij een geheel hoort. Dit kweekt verwarring. Je kunt niet een deel van het geheel kerk noemen (jeugdkerk, ouderenkerk, gezinnenkerk). De kerk heeft haar ambtelijke erediensten voor heel de verbondsgemeente, rondom Woord en sacramenten. De jeugdkerk kent echter geen doop en avondmaal. Daarbij komt het bezwaar, dat de eigen samenkomsten van de gemeente gemakkelijk verzuimd worden voor een jeugdkerk die op zondag gehouden wordt. Mét het gevaar dat jongeren van de gewone kerkdiensten vervreemden, zeker wanneer ze ‘boven’ de leeftijd van de jeugdkerk gekomen zullen zijn. Trouwens, de inhoud en vorm van die bijeenkomsten is zo afwijkend dat er jongeren zijn, die zich in eigen gemeente niet meer thuis zullen voelen. Of is het omdat de preken in de kerken te moeilijk zijn? Dat moet nog bewezen worden. Kinderen van acht en tien jaar onthouden uit een preek dingen, die je niet zou verwachten. Wij zullen de bijbelsgereformeerde prediking in verstaanbare taal moeten brengen, maar we zullen kernbegrippen als zonde en genade, rechtvaardiging en heiliging, wedergeboorte, geloof en bekering nooit los mogen laten. Wel moet de diepe betekenis van deze woorden eenvoudig worden uitgelegd. In onze tijd met zijn hang naar een ‘goed gevoel’ en veel emotie hebben we het nodig om samen met de verbondsgemeente in al haar verscheidenheid onder het Woord te komen en te bidden als de jonge Samuël: ‘Spreek, Here, want Uw knecht hoort’.

2.4 Onze taak

Als het waar is wat de Amerikaanse christelijke opinieleider George Barna stelt, nl. dat de gewetens van jongeren op hun dertiende onherroepelijk gevormd zijn, wat is het dan belangrijk om zo vroeg mogelijk jongeren te vormen in het christelijk geloof! Al op hun negende hebben jongeren nagedacht over vragen als: wat is waarheid, welke maatschappelijke normen accepteer ik en wat is rechtvaardig? In de meeste gevallen hebben ze rond hun twaalfde en dertiende jaar hun godsdienstige waarden en overtuigingen vastgesteld. Menselijkerwijs gesproken: slechts ingrijpende gebeurtenissen zullen hun meningen op latere leeftijd kunnen bijsturen. ‘Wat iemand gelooft als hij dertien is, gelooft hij als hij overlijdt’, aldus Barna.

2.4.1 De catechese

Het kerkelijk onderricht is hier van groot belang. Op catechisatie ontmoet de catecheet wel een deel van de kudde, maar toch ook het geheel van de kudde, in al haar variatie.Voor het leren dient er een vast leerplan te zijn. Het gaat om kennis van de bijbel en van de inhoud van de belijdenis. Een kennis vooral met het hart. Hier moeten de bijbelse begrippen aan de orde komen. En er moet ook vooral een luisterend oor zijn bij de catecheet voor al de vragen van de jeugd vanuit hun eigen leefwereld! Het gaat erom dat ze met de kerk van alle eeuwen het algemeen christelijk geloof leert belijden en de goede strijd des geloofs leert strijden.

2.4.2

Het jeugdwerk

Ook het jeugdwerk is van groot belang voor de jeugd om met elkaar te leren omgaan in de kerk. Te pleiten is voor een intensieve deelname aan het verenigingswerk, in welke vorm ook. Hoe belangrijk is het, dat de jeugd leert om gezamenlijk op te trekken, geestelijk om te gaan met elkaar en elkaar toe te rusten tot dienstbetoon. Zo kan er een hechte band ontstaan en leert men zijn gaven en talenten aan te wenden tot heil van de ander, te beginnen in de gemeente van Christus. Dit werpt vruchten af voor later in de gemeente en in het verdere verenigingswerk, tot opbouw van Gods kerk. Laten we als ouders en ambtsdragers, inclusief de jeugdouderlingen, hun verantwoordelijkheid stimuleren, tot zegen en tot opbouw van de kerk. Voor de toekomst van de kerk zijn de plaatselijke, regionale en ook landelijke bijeenkomsten van groot belang. Er gaat immers een stimulans uit van het samen kerk zijn. Het werkt samenbindend en het werkt ook dóór in kerk, staat en maatschappij.

2.4.3 Dienen

We hebben de jeugd erin voor te gaan, dat we juist in de kerk moeten leren om te dienen. Dient elk-de-ander door de liefde (Mark. 10:43w, Joh. 13 :1–17). Leren om aan de ander te denken en voor de ander zorg te dragen. Meeleven door hulpbetoon in allerlei situaties. Het gaat erom dat ze leren, ook in ondankbare situaties, te zien op de grote Dienstknecht, die God gaf tot verzoening van onze zonden én tot een voorbeeld, om in Zijn voetstappen te gaan. ‘Dienen van de gemeente komt daarin uit, dat we gelijke tred houden met het tempo van heel de kudde, dat we leren om samen op te trekken. Juist als je jong bent, kan het heel wat zelfverloochening inhouden om samen als gemeente op te trekken, zoals dit voor alleenstaanden en ouderen evenzeer een opgave kan zijn’ (J. Van Amstel). Laten we de jeugd voorleven, dat het niet zozeer gaat om een liefde die ontvángt, maar een liefde die gééft. Dat het erom gaat om te leven van de grote liefde van de Here Zelf en van daaruit liefde te betonen tegenover elk gemeentelid en héél de gemeente. Dat het erom gaat om, samen met heel de gemeente, een gastvrije kerk te zijn, die gekenmerkt wordt door vriendelijkheid, zorg en heilige levenswandel, temidden van het moderne heidendom.

2.4.4 Prediking

Terwijl de onkunde toeneemt, blijft de opdracht bestaan, tot op de dag van Christus’ wederkomst: predik het Wóórd! De Heilige Geest werkt door het Woord en bindt aan het Woord. Wij kunnen, voorzover dat van ons afhangt, jong en oud in de kerk alleen maar vasthouden door hen het Woord van God in al zijn ontdekkende en vertroostende kracht indringend en aanhoudend op het hart te binden. En alle angst om mensen te verliezen en zich daarom maar aan te passen, door bijv. de diensten anders op te zetten, leidt er gemakkelijk toe dat we onze kracht zoeken in allerlei experimenten. De zin van de liturgische elementen in de eredienst moet ook de jeugd leren zien en bewust gaan beleven en waarderen. Het gaat erom in een voluit bijbels-gereformeerde prediking heel de gemeente, en dus ook de jeugd in de gemeente, te leiden tot Christus. Gods Woord uitleggen en toepassen, duidelijk en gunnend en appellerend. Dan voelen ook jongeren zich aangesproken. Het ‘leerboek voor de jeugd’ wil ik hierbij met nadruk noemen. Zo mogen we toch de Heidelberger Catechismus noemen, opgesteld in 1563 met de bedoeling de leer der kerk door te geven aan de jeugd. Terecht is gesproken over ‘de eeuwige jeugd van de Heidelberger’. Hier zijn de hoofdzaken van het christelijk geloof samengevat. Het werk van de drieënige God, de tien geboden en het gebed. Hier komen ‘de stukken’ op tafel: ellende, verlossing en dankbaarheid. Bij diverse zondagen kunnen en moeten juist hier de hedendaagse vragen, die op de jeugd afkomen, niet het minst over de christelijke levensstijl, aan de orde komen. Hier is een schriftuurlijke dam tegen toenemende onkunde en eenzijdigheden.

Dr. Kohlbrügge sprak op zijn sterfbed de gevleugelde woorden: ‘De Heidelberger, de eenvoudige Heidelberger, houdt daaraan vast, kinderen!’ In beroepsbrieven aan predikanten en in de kerkorde gaat het o.m. over de behandeling van de HC, elke zondag. Ik heb het gefundeerde vermoeden dat hier nog al eens de hand mee wordt gelicht, ook in onze kerken, overigens tot schade ook voor onze jeugd. Zelf houd ik regelmatig voor heel de gemeente, op verzoek van de jeugd, een jeugdgerichte preek. En al zou de jeugd er niet om vragen, hier zijn 52 jeugdgerichte preken (en meer) uit de 52 zondagen en de 129 vragen en antwoorden, tot geestelijk heil van de jeugd en tot opbouw van de hele gemeente. En zó, niét de gemeente opdelend in diverse groepen, maar luisterend naar elkaar en bovenal samen luisterend naar de Schrift en de belijdenis, gegrond op de Schrift, leert de Heilige Geest het jongeren en ouderen zingen: ‘Komt, laat ons samen Isrels Heer, de rotssteen van ons heil, met eer, met godgewijde zang ontmoeten!(…) Want Hij is onze God, en wij zijn ‘t volk van Zijne heerschappij, de schapen, die Zijn hand wil weiden.” (Ps. 95 : 1 en 4 ber.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

DE PLAATS VAN DE JEUGD IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's