Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De komst des Heeren in Bethlehems stal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De komst des Heeren in Bethlehems stal

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebreën 10 : 5—7.

Het is ons allen bekend, dat eens het woord des Heeren geschiedde tot Jona, de zoon van Amitthaï, zeggende: „Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht."

Jona echter wilde van deze opdracht des Heeren niets weten. In zijn dwaasheid trachtte hij er aan te ontkomen. In plaats er van, dat hij naderde voor het aangezicht des Heeren met de bede: „Spreek, Heere, want Uw dienstknecht hoort, volbreng Gij Uw kracht in mijn zwakheid", in plaats daarvan trachtte hij zich te onttrekken aan de dienst des Heeren. Wij lezen: „Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des Heeren." En hoe meende hij het aangezicht des Heeren te kunnen ontvluchten? Wel, hij kwam af te Jafo, vond een schip, gaande naar Tarsis, gaf de vracht daarvan en ging neder in hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des Heeren.

Dat is wel een droevige geschiedenis. Een knecht des Heeren, die moest beantwoorden aan het: „ga, en hij gaat, kom, en hij komt, doe dat, en hij doet het" — een knecht des Heeren, die in stede daarvan zich opmaakt om te vluchten van het aangezicht des Heeren. Welk een dwaasheid! Welk een verblinding! Welk een zonde!

Maar, mijn lezer, vergeten wij nu niet, dat in die Jona, vluchtende van het aangezicht des Heeren, ons aller beeld wordt getekend. Wij zijn immers allen kinderen van ons aller eerste voorouders, Adam en Eva. En wat lezen wij van onze eerste voorouders? — En zij hoorden de stem van de Heere God... Toen, toen kwamen zij tot Hem, om naar die stem te luisteren? ... Neen het tegendeel. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van de Heere God, in het midden van het geboomte des hofs. Ook Adam en Eva vluchtende voor het aangezicht des Heeren.

En wij, hun kinderen, wij dragen hun beeld. Wij wandelen in hun voetstappen. Van en uit onszelf zijn wij vluchtende van het aangezicht des Heeren.

En al gaat de uitwendige roeping door middel van Gods Woord tot ons uit, wij willen niet komen. De grondtoon van het natuurlijke hart is: „ wij zijn heren, wij zullen tot U niet komen."

Vluchtende van het aangezicht des Heeren, niet willende luisteren naar Zijn roepstemmen, dat is toch wel een verschrikkelijke toestand! Wat zal daarvan het einde zijn? Zal dat niet uitlopen op een neerstorten in de afgrond van het eeuwig verderf?

Ja, mijn lezer, dat zou het einde van allen, ook van ons allen, geweest zijn, van ons 3llen. die van nature, zonder opkering en omkering, vluchtende zijn van het aangezicht des Heeren, en niet willen komen, als er niet was geweest een komen des Heeren in Zijn Zoon Jezus Christus tot zondaren, die niet willen komen.

Maar, Gode zij dank! dat is de prediking van het Evangelie, de boodschap in het bijzonder van het Kerstfeest: De Zoon des mensen komt, en Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken, wat verloren is. O, dat komen des Heeren tot degenen, die niet komen willen, die vluchtende zijn van het aangezicht des Heeren, dat is die wondere genade, waardoor gered wordt een schare, die niemand tellen kan, dat is de blijde boodschap van het naderend Kerstfeest!

Die boodschap komt op dit Kerstfeest 1957 tot ons door middel van Hebreën 10:5—7:

„Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;

Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd;

Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!

De stof van onze overdenking is de volkomen vervulling en verklaring van wat wij lezen in Psalm 40. Psalm 40 is een Oud-Testamentisch, maar ook een Nieuw-Testamentisch lied, een lied van en voor de Kerk van alle tijden en van alle plaatsen. Psalm 40 is een Psalm van David, is een Psalm van de Heilige Geest. David, geïnspireerd door de Geest van Christus, wordt ons hier voorgesteld als een type van Christus. David is hier de Profeet des Heeren, die zingt van zijn lijden en strijden, van zijn bidden en roepen, van zijn uitredding en overwinning, van het nieuwe lied, het lied der verlossing, hem in Psalm 40 in de mond gelegd.

En David, aldus psalmend, zingt hier uiteindelijk van de strijd, van het lijden, van de zegepraal van de grote Middelaar Gods en der mensen, van Hem, Die is Davids Zoon en Davids Heere.

In het bijzonder is dat zo, zoals ons blijkt uit Hebreën 10, in de verzen 7 tot en met 10 van deze Psalm. Dat gaat ver uit boven wat in David is gezien. Dat predikt ons de volle, rijke Christus. In Hem neemt God de Heere het eerste weg, dat is de dienst der schaduwen, van brandoffer en zondoffer, om het tweede, dat is het enige offer van Jezus Christus, te stellen.

Welk een rijk Evangelie mogen wij beluisteren in die verzen 7—10 van Psalm 40: „Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt Mij de oren doorboord (d.i. Mij tot Uw dienst bereid gemaakt); brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. 8. Toen zeide Ik: Zie, Ik kom!; in de rol des boeks is van Mij geschreven. 9. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw Wet is in het midden Mijns ingewands. 10. Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, Mijn lippen bedwing Ik niet; Heere! Gij weet het."

Wij denken hier aan Jesaja 9 : 5: Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven." Daar en ook hier in Psalm 40 is het alsof de Christus reeds gekomen is. Zo is het voor en in het geloof. Welk een eenheid vormen toch het Oude Testament het Nieuwe Testament, één in het getuigen van Jezus Christus en Die gekruisigd! De Psalmen zijn dus geen Joodse liederen, die afgedaan hebben, maar

liederen, die de Christus bezingen, diep en rijk. De Psalmen zijn Kerstliederen. Lijdenspsalmen, Paaszangen, Hemelvaartsliederen, Koningspsalmen, die Koning Jezus groot maken. , , En Koning Jezus is van Isrels God gegeven."

Ook Psalm 40 is een van de Kerstliederen, door de Heilige Geest geïnspireerd. Dat blijkt ons uit de stof van onze overdenking, waarin Psalm 40 ons wordt verklaard. Lezen wij nog eens met elkander Hebreën 10 : 5'—7: , Daarom, komende in de wereld (merkt gij het wel op, „komende in de wereld", ja, waarlijk, een Kerstpsalm) zegt Hij: lachtoffers en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: ie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschr.ven), om Uw wil te doen. o God!"

Achtereenvolgens staan wij stil bij:1. Het: Zie, Ik kom", in de wereld in de volheid des tijds. 2. Het: Zie, Ik kom", tot de ziel eens zondaars in het uur der minne. 3. Het: Zie, Ik kom" bij de voleinding der wereld op de dag des oordeels.

„Toen sprak Ik: Zie, Ik kom" — dat is een woord, waar diepte, waar perspectief, waar de eeuwigheid in ligt. Zo was het reeds in de eeuwigheid in de kabinetsraad van verlossing en vrede van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest. Daarin ging het over de redding van zondaren. Toen reeds werd het openbaar:

Brandofferen noch offers voor de schuld Voldeden aan Uw eis noch eer.

Toen zeid' Ik: Zie, Ik kom, o Heer'! De rol des boeks is met Mijn naam

Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen; [vervuld.

Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge Wet Die Gij de sterv'ling zet, In 't binnenst ingewand.

Uit liefde tot verloren zondaren, uit liefde tot het recht en de ere Zijns Vaders was het: „Zie, Ik kom." O, welk een wondere raad des vredes is dat geweest in de stilte der eeuwigheid! God de Vader heeft met God de Zoon en met God de Heilige Geest gedachten des vredes over opstandelingen, dood en doemschuldig. God de Zoon biedt Zichzelf aan in harmonie met God de Vader en met God de Heilige Geest, om als het Lam Gods de vervulling van die vredesgedachten mogelijk te maken.

Vergeet dan toch niet, in het bijzonder niet in de Kersttijd, dat woord van de Heiland, waarin ligt de diepte van de eeuwigheid: „Toen sprak Ik: Zie, Ik kom!"

Van menigvuldige toepassing is geweest, door de voorbereidingstijd van het Kerstfeest heen, 4000 jaren lang, dat woord uit de eeuwigheid: Zie, Ik kom." Zo was het na de val van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het Paradijs. Daardoor kon de Vader Zelf in het Paradijs zijn, in de moederbelofte. Genesis 3:15 (uw kinderen kennen die tekst wel), de eerste Prediker van het Kerstevangelie, van het Lijdens-, van het Opstandings-, van het Hemelvaarts-, van het Pinkster-Evangelie, van het Evangelie van strijd en van overwinning, van genade en van verlossing.

Als in die vreselijke nacht van de tiende plaag alle eerstgeborenen in Egypte sterven, dan is er onder de bedekking van het bloed in de huizen van de kindere» Israëls ontkoming, de veiligheid, het leven. „Als Ik het bloed zie, zo zal Ik bij ulieden voorbijgaan." — Die posten met het bloed van het Paaslam bestreken, zij prediken ons Jezus Christus, van Wie de apostel getuigt: „Want ook ons Pascha is voor ons geslacht" — zij vertolken ons het woord: „Toen sprak Ik: Zie, Ik kom."

Als op de grote Verzoendag de Hogepriester in zijn linnen kleed inging met het bloed van stieren en bokken achter het voorhangsel in het heilige der heiligen, om dat bloed te sprengen voor en op het verzoendeksel, dan ging hij daar in als een schaduw van Christus, en die schaduw wees op het komende lichaam, op de werkelijkheid van al de schaduwen. nl. op de barmhartige Hogepriester, Die van al die schaduwen de waarheid, de ziel is, en Wiens openbaring aldus in al die schaduwen is: „Toen zeide Ik: Zie, Ik kom."

Maar, waar zou het einde zijn, als wij zo door zouden gaan? In alle offers, in alle schaduwen, in alle typen, in alle Messiaanse profetieën van het Oude Testament klinkt het ons tegen. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: „Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; brandofferen en offers voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!"

O, welk een genadige herhaling op allerlei wijze! God kent ons mensen in onze zwakheid, in onze twijfelzucht. Hij buigt Zich neder, Hij komt, omdat wij niet komen willen en kunnen. Voor wie ogen heeft om te zien, staat het geschreven op de kribbe van het Kindeke in Bethlehems stal: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God!"

Wat is dat een rijk en wonderlijk gebeuren, als wij door de bearbeiding van Gods Woord en van de Heilige Geest op het Kerstfeest geleid mogen worden naar Bethlehem, om nfet de herders te komen met haast, en daar dan te vinden Maria en Jozef, èn het Kindeke, liggende in de kribbe. Dan is het daar in de geest een neerknielen bij de kribbe voor het geboren Kindeke, om het te aanbidden als de Beloofde aan de vaderen, als de Zone Gods en de Zoon des mensen, als de waarheid, als het lichaam, als de vervulling van alle beloften, van alle ceremoniën, van alle schaduwen van de Wet. Dan is het, denkende aan de Oud-Testamentische typen: „Zie, meer dan Juda, meer dan Jozef, meer dan Mozes, meer dan Aaron, meer dan David, meer dan Salomo, en ga zo nog maar voort, is hier."

Daar in de stal, «Jaar in de kribbe van Bethlehem, daar ziet gij het met onuitsprekelijke blijdschap: „Komende in de wereld", in grote zondaarsliefde, in gadeloze ontferming voor schapen, die geen herder hebben, in onbegrijpelijke bereidwilligheid voor afgevallenen, voor afkerigen, voor dezulken, die Ezechiël noemt: „Het huis wederspannigheid".

Daar in die kribbe, komende in de wereld, die in het boze ligt, daar predikt het geboren Kindeke zonder woorden, dat al het onze tekort en te smal is. „Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd, slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild. Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God." Ik kom, als het offer, dat U alleen kan behagen, dat alleen, doch geheel, aan Uw gerechtigheid kan voldoen.

Welk een prediking, zonder woorden, alleen door de daad, door 't offer van het: „Komende in de wereld!" Zulk een prediking gaat elke prediking oneindig ver te boven. Deze prediking van het Kindeke in de kribbe, van het „komende in de wereld", van het: „Zie, Ik kom", dit moet de ziel zijn van elke prediking. Dat hebben de Dienaren des Woords te bedenken, in de vreze des harten. „Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig." Daaraan heeft de gemeente hun prediking te toetsen, evenals die van Berea, van wie wij lezen, dat zij edeler waren dan die te Thessalonica, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.

En wij, mijn lezers, wij allen hebben, zal het wel zijn, zulk een Zaligmaker nodig. Zonder het geloof in Hem kunnen wij Gode niet behagen. Zonder het geloof in Hem zullen wij in onze zonden sterven. Zonder het geloof in Hem zullen wij zelf onze schuld van 10.000 talenten moetea betalen, zonder het geloof in Hem gaan wij voor eeuwig verloren.

Maar door het geloof in zulk een bereidwillig, volkomen Zaligmaker worden wij met God verzoend. Door het geloof in het geboren Kindeke zijn wij rechtvaardig voor God in Hem. Dit is het geloof, waardoor wij Gode behagen, hetwelk onze zielen zal zalig maken. O, mijn lezer, bid om de Kerstgave van dit geloof!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 december 1957

Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's

De komst des Heeren in Bethlehems stal

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 december 1957

Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's