Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SOLA SCRIPTURA (Hervormingsdag 1979)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SOLA SCRIPTURA (Hervormingsdag 1979)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van Gods glorie en genade.

Zo luidt de 62e stelling van de in totaal 95, die Dr. Maarten Luther op 31 oktober 1517 sloeg aan de deur van de slotkapel te Wittenberg. Gods kerk door alle eeuwen heen zal deze stelling willen onderschrijven. Immers, door Zijn Woord vergadert de Heere Zijn gemeente, ja leidt en weidt Hij haar in de heilige kennis tot zaligheid. Buiten de Schrift (om) is de zaligheid niet te kennen vóór de mens als redelijk-zedelijk schepsel. Alle geestelijke ervaring - zal zij ware bevinding in Christus zijn - is alleen en uitsluitend toepassing van Gods Woord aan het hart door de kracht van de Heiüge Geest, de allergrootste Hervormer.

Door het zo grote feit der Kerkhervorming werd het Woord van God weer als een licht op de kandelaar geplaatst. We wÜlen over de noodzaak, het gebruik en de inhoud van dat eeuwig Woord enkele opmerkingen van Luther doorgeven, ter overdenking op Hervormingsdag - 1979. We slaan daartoe op het tractaatje „De vrijheid van . een Christen", dat de jonge hoogleraar in 1520 schreef (1). Hij droeg de latijnse versie op aan paus Leo X. Algemeen wordt dit werkje wel het meest beroemde geschrift geacht, dat ooit uit Luthers pen vloeide. Het getuigt onder meer van een diep gelovige eerbied voor het Woord, als gezegend instrument van Gods Geest. Iets daarvan moge in onze harten afstralen, ja, het doe ons ermee werkzaam maken, als Luther over de noodzaak van Gods Woord verklaart:

„Wij houden dus voor zeker en beschouwen het als een vastgestelde waarheid, dat de ziel alle dingen kan ontberen behalve het Woord van God; en zonder dat Woord is er niets, waardoor voor haar zorg kan worden gedragen. Maar wanneer zij dit Woord heeft, is zij rijk, heeft zij geen behoefte aan iets anders; want met en in dat Woord heeft zij het leven, de waarheid, het licht, de vrede, de gerechtigheid, het heil, de vreugde, de vrijheid, de wijsheid, de kracht, de genade, de heerlijkheid en alle goede dingen, in niet te schatten rijke overvloed. Dit is de reden, waarom de profeet in de gehele 119e psalm en op zovele andere plaatsen met zovele zuchten en weeklachten hijgt en smacht naar het Woord van God. En te anderer zijde is er geen strenger straf, in de toorn van God, dan wanneer Hij neerzendt een ontbreken van het gehoor van Zijn Woord, zoals de Heere in het boek Amos daarvan spreekt. Terwijl er daarentegen geen groter genade is dan wanneer Hij Zijn Woord vrij laat verkondigen, zoals te lezen staat in Ps. 107 : 20: „Hij zond Zijn Woord en genas hen en deed hen aan de groeve ontkomen" (2).

Vervolgens stelt Luther de vraag, hoe dit Woord gebruikt moet worden. En zijn antwoord - door geloof en niet door werken - betekent voor ons een radicaal oer-reformatorisch geluid: „Het is niet anders dan de prediking, die

Christus bracht zoalis het Evangelie haar bevat. En deze prediking is nu noodzakelijkerwijs in zulke bewoordingen ingekleed, dat gij eruit hoort, hoe uw God tot u spreekt en u zegt, dat heel uw leven en al uw werken niets zijn voor Hem, maar dat gij, met alles wat in u is, het eeuwig verderf tegemoet gaat. Indien gij dit nu waarachtig gelooft, gelijk gij daartoe verplicht zijt, dan moet gij vertwijfelen aan uzelf en erkennen dat de uitspraak bij Hosea 13 : 9 waar is: „O, Israël, in u is niets dan uw verderf, alleen in Mij echter staat uw hulp". (...) Want Christus prediken, dat is: een ziel te weiden, te rechtvaardigen, te bevrijden, te zaligen, indien zij de prediking gelooft. Het geloof toch is het enige zaligmakende en vruchtdragende gebruik van het Woord van God; vergelijk Rom. 10 ; 9: „Indien gij met uw mond belijdt dat Jezus Heere is, en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult ge behouden worden". En wederom vers 4: „Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft". En Rom. 1 : 17: „De rechtvaardige zal uit geloof leven". Immers, het Woord van God kan niet door enige goede werken, maar alleen door het geloof ontvangen en in eer gehouden worden. Het is daarom duidelijk, dat de ziel tot het leven en de gerechtigheid alléén aan het Woord behoefte heeft, en zo ook aUéén door het geloof en niet door enig werk wordt gerechtvaardigd. Want: indien zij door iets anders gerechtvaardigd kon worden, zou zij niet aan het Woord behoefte hebben en daarom ook niet aan het geloof. Maar dit geloof kan volstrekt niet bestaan met de werken samen; dat wü zeggen: indien gij verwacht tesamen met het geloof gerechtvaardigd te worden door die werken, welke zij ook zijn („en opdat wij alles afwijzen: ook speculaties en meditaties en al wat door de ijverige bezigheden der ziel onderhouden kan worden - het baat alles niets !", zo onderwijst Luther even tevoren); want dit zou zijn een hinken op twee gedachten. Baal aanbidden en hem de hand kussen, wat de grootste zonde is, zoals Job zegt. Als gij dus begint te geloven, leert ge tegelijkertijd erkennen, dat al wat in u is, u volstrekt schuldig stelt, zondig is en veroordelenswaard. Overeenkomstig dat wat ook te lezen staat in Rom. 3 : 23: „Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" en in vers 10 - 12: „Niemand is rechtvaardig, ook niet één; er is niemand die doet wat goed is; allen zijn zij afgeweken, tesamen zijn zij onnut geworden". Want als dit nu voor u een bekende zaak is geworden, zult ge weten, dat gij Christus nodig hebt, die voor u.geleden heeft en is opgewekt, opdat gij, in Hem gelovende, door de kracht van dit geloof een ander mens zoudt worden, terwijl dan al uw zonden vergeven zijn en gij gerechtvaardigd zijt door voor u vreemde verdiensten, namelijk: die van Christus alléén", zo spreekt de Wittenbergse godgeleerde. Tenslotte willen we nog even bezien, wat Luther

in het kort verstaat onder de inhoud van Gods Woord, zoals dat gebruikt wordt in de hand van de Geest. Op welke manier gaat het dan toe, dat alléén het geloof rechtvaardigt ? , zo vraagt de Reformator. Hij schrijft dan: „Intussen moet worden vastgesteld: het gehele Woord van God bestaat uit twee delen: geboden en beloften. De beboden geven wel aan, welke de goede werken zijn, maar als we weten welke ze zijn, geschieden ze daar nog niet mee. De geboden maken ons duidelijk, wat we moeten doen; tot dit doel dan zijn zij bij verordening vastgesteld: dat zij de mens zelf tot een aanwijzing zuUen dienen, opdat hij in deze weg zijn onvermogen tot het goede zal leren kennen en aan zijn krachten zal vertwijfelen. (..) Indien nu evenwel een mens door de geboden der wet indachtig is gemaakt op zijn onvermogen (om ze te houden) en nu zeer bezorgd is geworden of hij wel langs enige weg van ijverig pogen aan de wet voldoening zal kunnen verschaffen, terwijl hij toch weet dat dit zal moeten, dat hij zelfs niet aan een jota of tittel der wet zal kunnen voorbijgaan, of anders zal hij zonder enige hoop op verlossing verdoemd worden - dan vindt hij, in waarheid verootmoedigt en tot niets teruggebracht in eigen oog, in zichzelf niets waardoor hij gerechtvaardigd en behouden zal worden. En Her nu is het tweede deel van het goddelijke Woord: Gods beloften, die de heerlijkheid van God aankondigen en die zeggen: „Wilt gij de wet vervuUen gelijk de wet eist, wel ziehier: geloof dan in Christus, in Wie u worden toegezegd genade, gerechtigheid, vrede, vrijheid en aUe dingen". (...) Zo geven de beloften van God datgene, wat de geboden eisen; en zij vervuUen, wat de wet beveelt; opdat het alles moge zijn van God alléén, zowel de geboden alsook de volle vervulling ervan. Hijzelf alléén gebiedt; Hij ook alléén vervult" (3), aldus Luther.

Wij schreven boven dit artikel Sola Scriptura: alleen door de Schrift. En daarmee doelden we op de 62e stelling van de grote Hervormer, door wie middeUijkerwijs de kerk werd teruggebracht tot Gods Woord alleen. Echter, uit de bovenaangehaalde nadere uitwerking van dat Sola Scriptura zij niet minder duidelijk het Sola gratia: alleen door genade; het Sola fide: alleen door geloof; en het Solo Christo: alleen door (in en uit) Christus !

Het zij in alle bescheidenheid geconstateerd, dat deze leer in onze gemeenten nog verkondigd mag worden, ondanks alles wat drukt. En zou dit ons op Hervormingsdag niet tot diepe ootmoed moeten stemmen voor Gods aangezicht ? Ach, wie kan zonder schuld daaronder uit, nu, 31 oktober 1979 ?

Noten :

1). Het werkje is vrij recent nog herdrukt bij Kok-Kampen (Boeketreeks - 11).

2). De Bijbelteksten zijn volgens Luthers eigen vertaling.

3). In het nieuwe boek van Dr. C. Steenblok „Rondom verbond, roeping en doop" treft men exact dezelfde voorstelling aan inzake gebod en belofte (in „Het genadeverbond", „De roeping" en „Wet en Evangelie"); overigens vond ik er dit citaat niet in terug.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

SOLA SCRIPTURA (Hervormingsdag 1979)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's