Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Correspondentie voor deze rubriek aan : I | T. MOLENAAR. Leede 18. Rotterdam Zuid

Ring L. vraagt of Elia in het slachten van de Baaispriesters handelde in een bijzondere opdracht van God.

Antwoord: ls u leest Deut. 17 : 2—5 zult u zien, dat God geboden had, dat iemand, die zich schuldig genjaakt had aan afgoderij, gedood moest worden. Als Elia het strafgericht voltrekt, doet hij dat dus in de 1 kracht des geloofs en in gehoorzaamheid , aan de wil Gods.

Buiten de man Gods was er niemand, die tot zulk een handeling recht en moed had. Hij handelde dus niet als een partijhoofd, ook was zijn doen geen gewrocht van willekeur noch van wreedheid.

Elia handhaafde zijn roeping, handelde krachtens de Goddelijke volmacht hem verleend en naar het geschreven recht des Heeren.

Een bijzondere opdracht had hij dus niet.

T. v. E. en J. W. te O. vragen mij een verklaring van Matth. 27 : 52 en 53.

Antwoord: Het gaat hier over de ontslapen heiligen, die opgewekt werden, nadat de Heere Jezus de geest gegeven had, in de graven bleven en na de opstanding van Christus velen verschenen zijn in de heilige stad.

De uitleggers staan hier voor een moeilijke zaak en verschillen in uitlegging nog al wat. Ik kan mij het best vinden bij de verklaring, dat we hier te doen hebben met de zodanigen, die Christus in het vlees hadden aanschouwd, maar voor Hem gestorven waren, zoals Zijn vader Jozef, Zacharias, Johannes de Doper, Simeon en anderen en dus des te bevoegder getuigen waren bij hen, aan wie zij verschenen.

Een theoloog van onze tijd merkt op, dat de lijdensweek is ingezet met een "vervolging van de Nazirener, die een dode had opgewekt, nl. Lazarus. Maar nauwelijks is de Nazarener dood of het wonder, dat men wilde smoren, springt van alle kanten op. Het teken van Lazarus wordt ineens vermenigvuldigd.

Veel verder durf ik niet te gaan, omdat Gods Woord erover zwijgt. Alleen zouden we nog kunnen opmerken, dat Christus door te sterven de dood heeft overwonnen. Deze heiligen, die toen opstonden uit hun graf waren de dadelijke overwinningstekenen van Christus' kruis over de machten des doods, die Hij in het openbaar ten toon gesteld heeft. Door de dood te niet gedaan hebbende degene, die het geweld des doods had, heeft Hij aldus de gevangenis gevangen genomen en gejuicht in de vervulling der Schrift: „Ik zal ze van het geweld der hel (of van het graf) verlossen."

Op wat wijze zij verschenen, hoe dikwijls, wat zij gezegd en gedaan hebben, en hoe zij weder verdwenen, dat zijn verborgen dingen, die niet onzer zijn.

Wij moeten niet begeren wijs te zijn, boven hetgeen geschreven is.

J. W. te O. vraagt hoe het komt, dat in zijn Bijbel „na zijne opstanding", „zijne" met een kleine letter staat, waar met „zijne" toch Christus bedoeld wordt. Hij vraagt of dan Christus' menselijke natuur of Goddelijke natuur bedoeld wordt.

Antwoord: Ik geloof, dat u het te diep zoekt. Hier is sprake van een drukfout. Dus een fout van de zetter. En die fouten worden in vele uitgaven gemaakt. Altijd stoot ik mij eraan als een persoonlijk-of bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt, wanneer God, Christus of Jezus wordt bedoeld, dat zulk een woord met een kleine letter wordt geschreven. Ik vind zoiets oneerbiedig.

Voor mij heb ik een luxe uitgave van „De Ned. Bijbel-Compagnie" van J. Brandt en Zonen te Amsterdam, die in alle opzichten voldoet. Ik kan haar aanbevelen.

T. v. E. te O. vraagt of de zielen van de gestorven heiligen op de bestemde plaats geweest zijn, d.w.z. in de hemel of hel, toen zij voor de eerste maal gestorven waren.

Antwoord: Op de vraag heb ik nogal aanmerking. Hemel en hel is niet goed. U kunt hel wel schrappen, want het waren heiligen. En „eerste maal gestorven" kan ook een bedenking geven, omdat er velen zijn, die menen, dat zij niet voor de tweede maal gestorven zijn, maar tijdens de Hemelvaart van Christus opgenomen zijn in heerlijkheid.

Ik wil daar liever niet op ingaan, omdat Gods

Woord daarover zwijgt. Wat de zaak zelf aangaat, verwijs ik u naar mijn antwoord in „Daniël" 2e jaargang No. 20.

W. v. VI. te Soerabaja vraagt of een foto, die in de werkweek gemaakt is, Zondags mag gekocht worden, maar dan zo, dat het geld 's Maandags pas betaald wordt.

Antwoord; Die Zondagskwestie heeft nogal wat voeten in de aarde. Reeds meerdere malen schreef ik in ons blad, dat de Zondag de dag des Heeren is, waarin de Heere ons 'oproept tot Zijn dienst en tot heiliging van Zijn dag. Als we dat goed verstaan en we lezen nog eens, wat de catechismus leert in Zondag 38, dan zult U wel begrijpen, dat de dag des Heeren er niet is, om ons te bekommeren over foto's, noch minder om foto's in ontvangst te nemen, al is het ook, dat ze op een werkdag betaald worden.

De Heere geve u en vele anderen lust om op de dag des Heeren, zover ge daartoe gelegenheid hebt in het verre Indië, saam te komen en onder leiding van de geschriften der oud-vaders stichting te mogen ontvangen tot Gods eer en zaligheid van uw hart.

D. H. te U. vraagt wat bedoeld wordt met 1 Cor. 11 : 30, waar. we lezen: Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken en velen slapen."

Antwoord: In de gemeente van Corinthe ging het niet goed. De Corinthiërs kwamen tot de avondmaalstafel als tot een gewone dis, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

Dat was in hen zeer zondig en mishaagde God grotelijks, waarom Hij met Zijn oordelen kwam.

Paulus zegt: „Daarom zijn onder u enz." d.w.z. sommigen werden door ziekte gestraft, anderen met de dood.

Een zorgeloos en onverschillig ontvangen van des Heeren avondmaal kan tijdelijke straffen veroorzaken.

Onze belijdenisschriften spreken: „Alzo wordt het verbond Gods ontheiligd en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt."

Dit betekent natuurlijk niet, dat Gods toorn ontsteekt over de Godvruchtige avondmaalganger, maar wel wanneer de kerk zich schuldig maakt aan zeer zondige onordelijkheden, gelijk als te Corinthe en er een nalatigheid is de ergelijken te weren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1949

Daniel | 8 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1949

Daniel | 8 Pagina's