Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TER OVERWEGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TER OVERWEGING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. W.H. Velema (red.), Delen in het heil. Over de toeëigening van het heil in Christus. Uitg. Kok Voorhoeve - Kampen. 85 blz. f. 16,50.

In de kerkelijke positiebepaling ten opzichte van andere kerkgemeenschappen van gereformeerde confessie speelt het begrip „toeëigening des heils” de laatste jaren een soort sjibboleth-functie, een begrip dat buitenstaanders waarschijnlijk allerminst zal imponeren. Of alle leden van de betrokken kerkgemeenschappen in dezen als insiders kunnen gelden? Als men er al weet van heeft, zelfs enig begrip ervoor kan opbrengen, dan is er van eensgezindheid met betrekking tot de zaak waarom het gaat, lang niet altijd sprake. Het initiatief deze zaak tijdens de themadagen van onze Theol. (toen nog) Hogeschool aan de orde te stellen (febr. 1988) verdient alle waardering, evenals de publikatie van de voordrachten die toen over dit onderwerp door een viertal referenten zijn gehouden. Drs. W.J. Quist refereerde over „De toeëigening des heils in de brieven van Paulus”. Hij laat op duidelijke wijze zien, dat Paulus alle nadruk legt op het feit dat de toeëigening van het heil een werk van God zelf is, die de mens daarbij niet van zijn persoonlijkheid ontdoet noch die uitschakelt. Prof. dr. C. Trimp besprak „De toeëigening van het heil in het perspectief van historie en konfessie”. Hij schenkt vooral aandacht aan wat Calvijn en de gereformeerde confessies in dezen aanreiken. Natuurlijk is er sindsdien een en ander gepasseerd dat doorwerkt positief of negatief tot onze tijd: herinnerd wordt aan objectivisme, intellectualisme, scholasticisme enz. en de tegenpolen ervan. En - gelijk te verwachten was - na deze exegetische inleiding en confessionele verantwoording -, volgt de toepassing voor prediking en pastoraat. Prof. Velema behandelt „De toeëigening van het heil in de prediking” en dr. W. Verboom „De toeëigening van het heil in het pastoraat”. In feite richten zij zich dus tot de ambtsdragers, die er immers met heel hun ambt bij betrokken zijn. Prediking en pastoraat zijn als het ware de schering en de inslag van hun ambtskleed. Er vallen gaten in dat kleed - én in de gemeente! - als één van beide of beide niet tot hun recht komen. In beide artikelen wordt met klem betoogd dat het delen in het heil niet een zaak is die mag vervluchtigen in vanzelfsprekendheden of berekeningen op basis van eigen vrome prestaties of kwaliteiten. Geloof is belééfd geloof of anders een abstractum, mooi misschien, maar onvruchtbaar. De ambtsdrager die vanuit beleefd geloof instrument begeert te zijn, dienstbaar voor het toeëigenende werk van de Heilige Geest in prediking en pastoraat, zal de hier geboden mogelijkheid tot nadere bezinning zich niet laten ontgaan! Daar klopt het hart van de kerk! Laten we het steeds weer dreigende gevaar van „aderverkalking” onderkennen. Een opmerking: dr. Verboom noemt „het belang van pastorale trainingen in deze” in verband met het „luisteren in het pastoraat” (blz. 82); enige toelichting hieromtrent zou m.i. dienstig zijn geweest. Onze lezers intussen dit boekje gaarne aanbevolen!

Dr. H.F. Kohlbrugge, Door Zijne wonden is ons genezing geworden. Brieven uit het Kohlbrugge-archief te Utrecht, doorgezien en uitgegeven door Ds. Georg Helbig. Uitg. J.J. Groen en Zoon - Leiden. 154 blz. f. 32,50.

In deze bundel zijn (37) brieven resp. briefpassages opgenomen die van de bekende dr. Kohlbrugge (1803-1875) bewaard zijn gebleven. Dit is een nieuwe uitgave - de eerste verscheen in 1935 - met een „Ten geleide” van A. de Reuver. De hier bijeengebrachte brieven zijn gericht aan Kohlbrugge’s moeder, grootmoeder, een tweetal broers, z’n dochter en aan andere personen; de eerste dateert van 1827, de laatste van 1870. De Reuver wijst terecht op de historische relevantie van deze uitgave voor het Kohlbrugge-onderzoek, op diens pastorale inslag en aanpak en op de blijvende actualiteit voor het persoonlijk-geestelijk leven van een christen in elke tijd. Wat hij echter in een brief aan zijn jongere broer Thomas Diederich schrijft (d.d. 23 jan. 1838 - blz. 89), lijkt mij niet in èlk opzicht voorbeeldig, eerder tijdgebonden.

Dr. J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Zeeland 1834 ′69. Deel II Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland. Uitg. De Vuurbaak - Barneveld. 296 blz. f. 59,-.

Een van de meest onderzochte en beschreven perioden van onze kerkgeschiedenis is wel die van de vorige eeuw en dan met name betreffende de Afscheiding. Wijlen dr. Wesseling heeft daaraan een niet onaanzienlijke bijdrage geleverd. Hij beschreef de geschiedenis van de Afscheiding in de provincies Groningen, Friesland, Overijssel en voltooide met dit deel die van de Afscheiding in Zeeland, een maand voor zijn sterven, mei 1989. Dr. C. Smits - die eveneens een behoorlijk aantal boeken over de Afscheiding heeft geproduceerd, maar wiens uitgever blijkbaar nimmer de mogelijkheid om ze in ons blad te laten bespreken heeft ontdekt - wijdt in dit deel over Zeeland een herdenkingswoord aan dr. Wesseling. Evenals het eerste deel zal ook dit deel met name onze lezers in Zeeland resp. hen die zich met die provincie verbonden voelen, zonder twijfel boeien. Maar ook afgedacht van enige binding aan Zeeland door woonplaats, afkomst of relatie, kennisname van wat er in de Zeeuwse kerken gaande was in de jaren 1834 tot omstreeks 1869, is behalve boeiend ook instructief. Een kerk zonder vlek en rimpel was er ook toen niet! Het moest anders zijn, maar ook in de mensengemeenschap die kérk heet en naar het diepst begeren wil zijn, blijkt telkens weer dat de gretigheid waarmee sommigen conflicten kweken, doorgaans omgekeerd evenredig is aan de vaardigheid ermee om te gaan en er samen bovenuit te groeien. De tijd van de Afscheiding heeft dat helaas ook al te veel laten zien. En niet alleen in Zeeland! Ook de andere provincies kennen dat verschijnsel! Zowel wijlen dr. Wesseling als ook dr. Smits hebben niet geschroomd in hun publikaties óók deze zo menselijke kant van het kerk-zijn weer te geven. Beiden hebben veelal met gebruikmaking van tot nu toe nauwelijks geraadpleegde archieven de Afscheidingsgeschiedenis in een groot deel van ons land beschreven. Slechts een paar provincies ontbreken geheel en enkele nog gedeeltelijk. Hopelijk worden ook de resterende gebieden nog eens onderzocht en beschreven!

Dr. D.Th. Kuiper e.a. (red.), Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Jaargang 3. Uitg. Kok - Kampen. 196 blz. f. 35,-.

Ook in deze jaargang van het Jaarboek zijn enkele interessante studies gepubliceerd. B. de Groot belicht het leven van Douwe Johannes van der Werp (1811-1876), die hij een „Cocksiaan van het eerste uur” noemt en die een van de leidende figuren werd in de Chr. Ref. Church van Amerika. J. Stellingwerf vergelijkt „De bekering van Kuyper volgens zijn ’Confidentie’ ” met wat dr. Kuyper in correspondentie enz. hieromtrent meedeelde; hij concludeert dat Kuyper in zijn bekeringsverhaal „religieus dubieus” is te werk gegaan: zijn „Confidentie” is een „tendensgeschrift” en niet zonder meer een „betrouwbare bron voor de geschiedbeschrijving” (blz. 60v). Opmerkelijk is ook de uitspraak dat Kuypers kerkleer „afweek van de gedachte aan afscheiding van een valsgeworden kerk, zoals we die vinden bij Calvijn, in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en bij de afgescheidenen” (62). Peter de Klerk vertelt over „Maarten Noordtzij, president van de Nederlandsch-Amerikaansche Land-en Emigratiemaatschappij”: een min of meer goedgelovig predikant (hoogleraar te Kampen - 1840-1915) en een (daarom?) niet al te zakelijk ingesteld president van zo’n maatschappij in één persoon, niet bepaald een voortreffelijke combinatie! De resterende studies hebben betrekking op wijlen prof. Schilder: J. Ridderbos Nic. zn, „Van Molenstraat naar Oudestraat. Klaas Schilder tussen 1890 en 1933”, K. Schilder, „Kwartierstraat prof. dr. Klaas Schilder”, G. Harinck, „Vernieuwing en verwarring. Klaas Schilder en het gereformeerde studentenleven in verband met de kwestie-Geelkerken” en F. Tobias Bos, „De weg tot elkaar. Conferenties van vrijgemaakten en synodalen te Oosterbeek 1948/9”. Opvallend is wel de sympathieke toon van deze studies, het begrip en de waardering die hierin merkbaar zijn. Vooral het artikel van Ridderbos is boeiend, dat de ontwikkelingsgang van prof. Schilder beschrijft. De polemiek van prof. Van der Schuit wordt slechts zijdelings genoemd (133).

Dr. J. Broekhuis, Christus. Een weg of de weg? Uitg. Willem de Zwijgerstichting - Apeldoorn. 42 blz. f. 8,50 (vaste donateurs ontvangen voor een minimum bijdrage van f. 12,50 twee brochures per jaar).

Van harte is de slotzin van het voorlaatste hoofdstuk te onderschrijven: „elke oecumene der godsdiensten moet leiden tot een loochening van het unieke en absolute karakter van Gods openbaring in de Christus, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is” (blz. 38). Na informatie over het hindoeïsme en de islam worden twee opvattingen die de „oecumene van de godsdiensten” voorstaan, behandeld nl. van Hans Küng en J.D. Kraan. Op het merkwaardige geschrift van de laatstgenoemde („Bijbel en andersgelovigen”) attendeerde ons blad onlangs (AC 1989, 373). Dr. Broekhuis komt tot overeenkomstige beoordeling.

Ds. J. van Amstel, Vrijetijdsbesteding. Uitg. Kok - Kampen 1990. f. 12,75.

De schrijver heeft het onderwerp in acht paragraafjes besproken. In de titel van elk woord komt het woord tijd voor. Het boekje is een praktische handreiking op basis van een principiële bezinning. Het biedt hulp, ook doordat het eenvoudig is geschreven. Soms zou men wat bredere verbanden en wat meer creativiteit of inventiviteit bij de invulling wensen. Dan zou het boek de omvang van deze serie te buiten gaan.

Ds. W.H. van Kooten en drs. A.A. Teeuw, Omgaan met dementie. Uitg. Groen - Leiden 1989. 96 blz. f. 17,50.

Een predikant en een arts uit een verpleegtehuis gaan in op het onderwerp dementie. Zij doen dat duidelijk, praktisch en pastoraal. Het verschijnsel wordt besproken, in zijn onderscheiden gestalten. Daarnaast worden bijbelse noties aangevoerd voor de visie op dementie en het omgaan met dementerende medemensen. Dementie is geen zwakheid waarvan we ons moeten bekeren, maar een kruis dat ons wordt opgelegd en een teken voor wie ermee wordt geconfronteerd. Er worden praktische wensen gegeven aan ambtsdragers en familieleden voor het omgaan met dementen. Een eenvoudig en praktisch boekje.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1990

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

TER OVERWEGING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1990

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's