Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De laatste kleine middenstanders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De laatste kleine middenstanders

`Het menselijke in de zaak is verloren gegaan`

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

<br />

Het groentewinkeltje van Jan Bas staat aan een vergeten straatje in Alblasserdam. Het draait op een te kleine kring van trouwe buurtbewoners. Voor veel Alblasserdammers is Jan te duur. Hij verkoopt kwaliteit, dat wel. Maar als gekozen moet worden tussen prijs en kwaliteit, valt de keuze meestal in het voordeel van de beurs uit. Tot voor een paar jaar was de winkel pakweg twaalf vierkante meter groot. Gré bediende de klanten temidden van aardappelzakken en groentenkisten. In het winkeltje aan de voorkant dreef een handelaar in stoffen zijn nering. Die had wel dertig vierkante meter tot z'n beschikking. Toen hij ermee stopte is Jan erin getrokken. De oude winkel is bij de woonkamer getrokken. „Het werd wat krap binnen", zegt Gré. „Die meiden worden groter en ze konden nauwelijks d'r benen meer kwijt." In de wand tussen de woonkamer en de nieuwe winkel is een gat gezaagd. De open verbinding tussen privé- en werkterrein symboliseert het bestaan van de kleine middenstander.

Paard en wagen
Als 17-jarige knaap begon Jan met paard en wagen. De wagen hield zich redelijk, het paard gedroeg zich niet. „'t Vrat alle tuintjes leeg", zegt Gré. „Dat gaf armoei met de buurt." Om daar een eind aan te maken wisselde Jan de combinatie in voor een ijzeren hond. Die hield het 24 jaar vol. Nu gaat hij alweer acht jaar met een elektrische wagen de boer op In '65 trouwde hij met Gré. Ze konden een huisje huren met een minuscuul winkeltje erbij. „Ik was vroeger gezinsverzorgster en had helemaal geen zin in een winkel. Maar ja, de huizen lagen niet voor het opscheppen. Piet de Deugd ging eruit, dus we hebben het maar gedaan." Toen de eerstehng op komst was, kwam Adrie in de winkel. „Die hoorde op den duur bij de inboedel. Na Adrie wilde het niet meer. Constant geklungel met personeel. Ze waren ziek of onderweg. Toen de jongste naar de kleuterschool ging, heb ik gezegd: ik ga het zelf maar weer doen."

Spitskooltjes
Een liefhebber is ze er niet van. „'t Is de hele dag asjeblieft en dankjewel. Je zou er een automaatje voor moeten hebben. En dan dat gezanik. 'Ik wil een rooie kool, maar die grote is me eigenlijk te groot en die kleine te klein.'Je zou ze toch een kool naar d'r hoofd gooien." Behalve groenten verkoopt Bas kruidenierswaren. Voor mensen die bij de supermarkt wat zijn vergeten. Pas vroeg een klant of hij ook brood kon gaan verkopen. „Da's makkelijk", zegt Gré. „Als ze een halfie bruin tekort komen kunnen ze even hiernaartoe. Ja, we zullen gek zijn." In de winkel meldt de eerste klant zich. Een oude vrouw die twee spitskooltjes wil hebben. „Nou, pak maar", reageert Gré. „Een kilo moest het zijn he. Dat heb-ie dan aardig gedaan. Je ken het nog beter dan ik." Volgende klant. Een bejaard heertje dat voor een krop sla komt. Vijfenvijftig cent. Hij betaalt met vier papieren zakjes en een sigarendoos. Gevuld met in totaal driehonderd gulden aan kleingeld. Hij krijgt briefjes terug. „We kunnen weer rammelen", lacht Gré. „Da's een diaken geweest van onze kerk. Die wisselt hier elke maandag het kerkegeld in."

Magnetron
Voor Jan is de dag om kwart over zes begonnen. Zeven uur moet hij bij de groothandel in Barendrecht staan. Kwart over acht is hij terug en rijdt langs z'n pakhuis. De rest van de morgen vult hij de winkelvoorraad aan, prijst de artikelen, laadt de ventwagen en maakt zo nodig fruitmanden. Vaak voor Nedstaal. Manden van twee tientjes, waarvoor hij twaalf kilometer moet rijden. „Eigenlijk kan het niet. Maar ja, zeg maar 's nee." Rond het middaguur vertrekt hij. 's Avonds laat is hij klaar. Vrijdags en zaterdags gaat het naar twaalf uur. Zijn werkweek schat hij op zo'n honderd uur per week. Naar hedendaagse maatstaven is het een slavenbestaan. De groenteman weet niet beter. De inwoners van Alblasserdam ook niet. Jan trekt tegen middernacht nog langs de dijk. Dat is nooit anders geweest. De ene dag eet hij 's middags om drie uur warm. De andere dag om elf uur 's avonds. Gré berust er in. „Het lijkt natuurlijk nergens op. Maar je weet niet beter.'k Heb een magnetron gekocht en dat werkt aardig. Gebakken aardappels vindie al niet lekker, dus dan kon je 's avonds om elf uur nog 's eten klaar gaan maken."

Hulp
In de zomer is de zaak drie weken dicht. De eerste week gaat heen aan het schoonmaken van de winkel en het pakhuis. De andere twee weken met gerommel in en rond het huis. Vijf jaar terug ging de familie voor het eerst op vakantie. „In januari zegt Jantien: weet je dat we weer op vakantie gaan? Ik zeg: hoe kom je daarbij? Ze zegt: dat heb-ie toch zelf gezegd, vijfjaar geleden. Nou, dat was waar, dus we hebben voor dit jaar weer een huisie gehuurd, in Garderen." Nu de drie oudste dochters werken, staan alleen de jongste drie hun vader nog bij. Donderdagavond, vrijdagavond en zaterdag vast. De andere dagen op afroep. Als Jan ziet dat hij het niet redt, belt hij bij een van z'n klanten op naar huis, waarna een van de dochters per fiets naar de plaats des onheils racet om assistentie te verlenen. „De moeilijkste klanten neem ik natuurlijk zelf', zegt Jan. „Dat zijn er niet veel hoor. De meeste klanten zijn leuk. Maar je hebt er een paar bij, hoe moet ik dat nou zeggen..." „Zeveraars", stelt Gré onomwonden vast. „Of poffers, die ons alleen aan het eind van de maand nodig hebben." „Dan ben ik weer goed", bevestigt Jan.

Grootgrutters
In 1950 maakten de eenmanszaken nog tweederde van de middenstand uit. De eigenaar kende zijn klanten, hun deugden en ondeugden. Daar had hij rekening mee te houden. Wee als hij een beschimmeld produkt verkocht. Dat wist binnen een dag het hele dorp. In de achterliggende veertig jaar is die situatie ingrijpend veranderd. De geboorte van de consumptiemaatschappij in de jaren vijftig luidde het einde van de kleine middenstand in. Die kan niet mee in de maalstroom van schaalvergroting en massaconsumptie. Waar moet je in een kleine winkel alle nieuwe artikelen kwijt? Grootgrutters en warenhuizen hebben ruimte genoeg en kopen massaal in. Dat drukt de prijzen. De consument blijkt een lage prijs belangrijker te vinden dan persoonlijke bediening. Daardoor groeien de warenhuizen uit tot mammoetconcerns, die langzaam maar zeker de kleine zelfstandigen van de markt af duwen. De veelkleurigheid van de middenstand is er ernstig door aangetast. Het personeel van de grootgrutters loopt in alle filialen in hetzelfde uniform en weet in alle delen van het land even weinig van het produkt dat verkocht wordt. Meestal alleen de prijs. Maar het is juist die prijs die de klanten lokt.

Firma Brummelhuis
De sombere toekomst voor de kleine middenstand schrikt de jonge generatie af Toch zijn er nog die het geploeter als eigen baas prefereren boven een herebaan in loondienst. Zo kozen Edwin en Willemien Brummelhuis zeven jaar terug voor de firma Brummelhuis, warme bakker annex kruidenier in De Vecht. Het gehucht ligt weggeduwd in het polderland tussen Apeldoorn en Oene. Het inwonertal haalt de tweehonderd niet. De winkel ligt op een strategisch punt, aan de kruising van twee doorgaande polderwegen. Schuin tegenover het dorpscafé en niet ver van het plaatselijke schooltje. De molenaar, de smid en de schilder hebben het gevecht om een schamele boterham al opgegeven. Van de vier kruideniers die het dorp eens telde, zijn er nog maar twee over. De laatste concurrent van Brummelhuis heeft achter het venten een punt gezet en is nuin loondienst. Zijn vrouw runt de winkel. Voor de firma Brummelhuis betekent dat extra omzet. Daar staat tegenover dat de sluiting van de enige benzinepomp van het dorp, in verband met verscherpte veiligheidsvoorschriften, de klandizie negatief heeft beïnvloed. „Er waren mensen die zeiden: Anders reden we altijd even door naar jullie. Maar nu we in Vaasen of Twello tanken komen we helemaal niet meer op De Vecht.' Zou de school ook dichtgaan, dan is de hele loop naar het dorp weg. Dan kunnen we het wel vergeten. Het enige wat je dan nog hebt is de voetbalclub."

Bakkerij
Het bedrijfspand is een allegaartje van winkel en bakkerij, schuren, hokken, en een enorme koelcel, die herinnert aan de tijd dat vader Brummelhuis op zaterdagavond frites verkocht aan cafébezoekers die de muziek- en dansavond bezochten. Toen die werd afgeschaft klapte ook de patatverkoop in. De winst van de onderneming komt nu uit de bakkerij. In de kruidenierswaren zit absoluut geen brood. „Je loopt vast met dat spul", zegt Edwin. „Je hebt te weinig omzet, daardoor kom je met je inkoop te hoog uit en je moet het nog bij de mensen brengen ook." 's Morgens om vier uur staat hij op om met zijn vader te gaan bakken. Duizend broden in de week. Half tien is dat achter de rug en gaan ze uit venten, elk met een eigen wagen. Ze kopen de bussen tweedehands en maken er zelf wat simpele schappen in. ,Je kunt ook een nieuwe kopen, maar dan ben je tachtigduizend kwijt. En die moet wel opgebracht worden." De bestelbussen zijn niet geschikt als winkelwagen. Dat hoeft ook niet. De Brummelhuizen venten nog op klassieke wijze. „Wij gaan niet voor de deur staan en dan: pè pè. Dat vind ik een beetje honds. Weer of geen weer, wij gaan met de mand naar de klant."

Niet nadenken
Het rayon van Brummelhuis strekt zich uit tot de grenzen van Apeldoorn, Vaassen, Terwolde en Twello. De beide ven-O ters weten acht van de tien keer wat hun klanten nodig hebben. Bovendien is in De Vecht het boodschappenboekje nog in ere. Wie niet meer in staat is het boekje in te vullen, wordt daarbij door vader of zoon Brummelhuis geassisteerd. Voor de oude generatie zijn ze meer dan leveranciers. Ze brengen ook het nieuws van De Vecht over. En is de koffie bruin, dan schuiven ze mee aan tafel. Aan het eind van de dag worden de boekjes afgegeven aan moeder Brummelhuis en Willemien, die ervoor zorgen dat de bestellingen twee dagen later gereed staan. Willemien verzorgt tussendoor haar drie kinderen en twee honden, 's Avonds doet ze de administratie. Vrijdagavond, zondagmorgen en maandagmorgen staat ze in een campingwinkel in Terwolde. „Da's m'n hobby. In het seizoen is het helemaal topwerk. Dan ben ik er elke middag."

Geen toekomst
Het jonge echtpaar beziet het leven ongecompliceerd. Aan het tellen van werkuren zijn ze nooit begonnen. ,Je moet niet te veel nadenken", lacht Willemien. „En moet je 's weg, dan ga je gewoon." Luxe interesseert hen niet. Als het maar gezellig is. En dat is het er. De deuren zijn beplakt met tekeningen van het kroost. Terwijl hij zijn middelste zoon op z'n knie laat paardrijden zet zij koffie in de verveloze keuken. In de met speelgoed bezaaide huiskamer ligt de jongste te slapen in de box, de fles nog in de handen. Onder de keukentafel likken de honden aan m'n benen. „Zoals de zaak nu is zit er geen toekomst in", beseft Edwin. „De meeste klanten zijn boven de zestig. De achterliggende tijd zijn acht bejaarden overleden. Mensen die bijna alles bij ons kochten. Dan praat je al vlug over acht keer vijftig gulden in de week. Dat haal je niet meer in. Dat weet je gewoon."

Schoenmaker
Heeft de kleine kruidenier het al moeilijk, de ambachtsman kan het wel helemaal vergeten. Neem schoenmaker Sietse Jagt in Assen. Twee en vijftig jaar terug trad hij in de leer bij nu wijlen W. Lubbers, als een van de vele schoenmakersgezellen. Anno 1991 is hij een curiositeit. De werkplaats met z'n vloer van geoliede planken zou zonder enige aanpassing overgeplaatst kunnen worden naar het openluchtmuseum. De tientallen leesten stammen voor een groot deel uit het begin van de eeuw. Aan een rek hang het gereedschap dat Sietse aanschafte toen hij als leerling bij Lubbers kwam. Nieuwe zolen worden door de vakman nog ambachtelijk uit leer gesneden. Ook het naaiwerk gebeurt met de hand. Zelfs de pekdraden maakt de schoenmaker zelf Dat betekent wel dat met verzolen zeventig gulden is gemoeid. Het loont alleen voor een goede schoen. Een Greve bijvoorbeeld, of een Van Bommel. Schoenen die tussen de drie- en zeshonderd gulden doen. Over mijn schoeisel schudt de vakman verdrietig het hoofd. „Dat noem ik geen schoenen he. Eerlijk niet. 't Is een middel om je een beetje voort te bewegen."

Hakkenbar
Voor die massaschoen is de hakkenbar opgericht. Jagt kan de uitbater van zo'n voorziening onmogelijk als een collega zien. „Daar komt een klant binnen, ze nieten even een paar hakjes onder de schoenen en klaar is Kees. Als je 't ziet soms..." Mismoedig klakt hij met de tong. „Pas kreeg ik een mevrouw die een paar hakken onder haar laarzen had laten zetten. Een ervan was ze onderweg verloren. Met de andere bleef ze steeds haken. Wat was het geval, een van de nietjes was naar buiten gekomen. Dat krijg je. Hier wordt alles nog gespijkerd." Ondanks het verschil in kwaliteit is voor de ambachtelijke schoenmaker geen plaats meer. Een halve eeuw terug stonden ze bij Lubbers met z'n vieren te repareren. Assen telde niet minder dan 33 schoenmakers. Nu is Jagt in wijde omtrek de enige overgeblevene. Zijn klanten komen tot uit Groningen vandaan. „ „Ze zeggen wel 's: waar moeten we naartoe als u ermee stopt? Nou, ik zou het eerlijk niet weten."

Sortering
De 76-jarige Jan Rumpff eigenaar van J.R. RumpffEngros, slaat de laatste stuiptrekkingen van de kleine middenstand met bloedend hart gade. Hun verknochtheid aan de zaak is hem niet vreemd. Al acht jaar houdt hij uitverkoop. Het is hem nog niet gelukt om definitief te stoppen. Dagelijks is hij een paar uur te vinden in een pijpelaatje aan het Groningse Schuitendiep. Gehuld in een blauwe wolk uit zijn onafscheidelijke sigaar onthult hij me het geheim van zijn succes als grossier in goede merkartikelen. Zijn oog glijdt verliefd langs antieke drogisterij-artikelen, oude bestellijsten, stapels dweilen, nota's en curiositeiten. In zijn gouden jaren bevoorraadde hij meer dan vierhonderd kleine zaken in het noorden des lands. Hij leverde zelfs een eigen medicament tegen hoofdpijn: Chefalin. „Tegen hoofdpijn en reumatiek en alles wat niet geschikt is. Ik ben in een gat gesprongen. Duizend en één produkten verkocht ik. Die kleine zaakjes konden wel bij grote grossiers kopen, maar dan was het: 'Je moet minstens een dozijn nemen, anders rekenen we meer.' Ik heb gezegd: 'Mensen, je moet sortering hebben. Sortering doet verkopen. Nee verkopen is geld verliezen. Maar mij scheelt het niet hoeveel je neemt. Wat je niet kwijt kunt mag je ook nog teruggeven.' Zo ging ik langs de weg."

Computer
Door zijn werkwijze verwierf Rumpff een onbeperkt vertrouwen bij zijn klanten. Ze schrokken soms terug voor zijn revolutionaire ideeën, maar in de praktijk pakten ze altijd goed uit. Zo introduceerde hij op het Groningse platteland de nylonkous. „Ik had altijd weer wat anders. Dat is nou het eieren eten. Je moet zorgen dat je wat anders hebt dan een ander. Ze zeiden: 'Man, die kousen verkoop ik nooit van m'n leven.' 'Wonen hier geen jonge meisjes?', vroeg ik dan. 'Die willen er toch ook wel 's leuk uitzien. Neem ze nou maar jongen. Dan zul je 's zien.' Desnoods schilderde ik er nog een kaartje voor en pepte de etalage wat op. Nou, en dan verkochten ze he. Kijk, als je mens blijft kun je ook nog wat verdienen. En je hebt een plezierig bestaan. Tegenwoordig, met die computers en al die flauwekul, gaat het allemaal veel sneller man. Als reiziger ben je een nummer, begrijp je wel. De produkten zitten in de computer en jij ook."

Langzaam afbouwen
Het is vooral de toegenomen mobiliteit die de kleine middenstand de das heeft omgedaan, weet Rumpff „De mensen gingenmet de auto naar de stad toe [> om hun inkopen te doen bij die grote supermarkten. Wat ze vergeten waren mocht de winkeUer van het dorp leveren. Dat kon niet meer uit. De een na de ander verdween. En die mensen waar eerlijk hoor. Harde werkers. Maar het kon niet meer." „Het menselijke in de zaak gaat verloren", waarschuwt de grossier in goede merkartikelen me bewogen. „Als geld voor jou de hoofdzaak wordt in het leven, neem dat van mij aan, dan gaan je hersens verkeerd werken. Dan beschouw je de mens als een object. Wat kan ik eruit halen? Dan is de aardigheid weg. Toen ik ermee wilde stoppen kwamen hier opkopers. Die wilden alles in één keer meenemen. Maar daar begin ik niet aan. Ik bouw langzaam af. Ik heb hier nog nummers van het "Weekblad van het recht" uit 1922. Pas kwam er een student. 'Wat kosten die', vraagtie. Ik zeg: 'Dat staat er toch op. Losse nummers dertig cent.' Hij zegt: 'Dat kostten ze in 1922 al!' Ik zeg: 'Nou, dan kosten ze dat vandaag toch nog.' Dan staan ze je aan te kijken of je gek bent. Maar ik heb een heleboel plezier in het leven en het kost niks. Dat begrijpen een heleboel mensen niet."l< />

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 juni 1991

Terdege | 72 Pagina's

De laatste kleine middenstanders

Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 juni 1991

Terdege | 72 Pagina's