Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROEPING TOT HET AMBT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROEPING TOT HET AMBT

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer kwamen we tot de conclusie dat de Heere, wanneer Hij iemand roept tot het ambt, daarin meestal de gewone, middellijke weg gaat. Het kan zijn dat iemand op latere leeftijd roeping krijgt, hetzij doordat hij van zijn roeping niet zeker was of het roepingsbesef steeds heeft onderdrukt, hetzij doordat hij voorheen niet leefde bij de dienst van God, hetzij door andere oorzaken. Maar laten we over die zogenaamde extra-ordinaire roepingen niet gering denken! Het mag dan voor velen een kenmerk van het ware zijn, op rijpere leeftijd en midden uit het gewone leven geroepen te zijn tot het "wondere ambt", maar voor de persoon in kwestie brengt zo'n late roeping bijna onoverkomenlijke moeilijkheden mee. Üp een leeftijd dat men niet zo gemakkelijk meer studeert moet hij beginnen aan een betrekkelijk zware studie. Hij moet toch voorzien in zijn levensonderhoud en in dat van zijn gezin. Hij moet zijn zaak van de hand doen, zijn baan opgeven. Al deze zaken kunnen iemand in een crisis brengen waarnaar men zeker niet hoeft te verlangen.

Wie langs de "gewone" weg tot het ambt is gekomen mag daar dankbaar voor zijn. En die gewone weg is dat iemand geboren is in een christelijk gezin, dat hij van kindsbeen af is opgevoed bij het Woord van God en dat de ouders aan hun kinderen de schoonheid van de dienst van God hebben voorgeleefd, zó, dat er ai vroeg belangstelling kwam voor die dienst en dat er lust en begeerte ontstond om in die dienst te mogen staan. Het is echt niet zomaar een lachertje, wanneer kinderen al vroeg "kerkje spelen" of zeggen dat ze, als ze groot zijn, dominé willen worden. Natuurlijk kan het een bevlieging zijn, maar het kan evengoed een uiting zijn van een oprechte begeerte. En ouders die zelf leven bij het Woord en uit het Woord zullen die begeerte niet onderdrukken, maar integendeel die begeerte stimuleren en met hun kinderen werkzaam zijn aan de troon der genade.

Langs die "gewone" weg zijn vrijwel al onze hooggeroemde "oude schrijvers" predikant geworden. Het is dan ook niet toevallig dat bepaalde families zoveel predikanten aan de kerk hebben geleverd. Van de bekende Willem Teeüinck werden drie zonen predikant. Theodorus a Brakel, de schrijver van de "Trappen des Geestelijken levens" en Wilhelmus a Brakei, de auteur van de "Redelijke Godsdienst", waren vader en zoon. De vader van Petrus Immens was predikant en zijn vier broers waren het óók. De vijf zoons van Wilhelmus Schortinghuis werden allemaal dominé. Theodorus van der Groe was een predikantszoon, hij had een broer die predikant was én een neef. En wil men nog een buitenlands voorbeeld, de vader van de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine, Henri Erskine was predikant en verschillende van hun kinderen en schoonzoons waren het eveneens. Wie kan zeggen hoe groot de invloed was die in al die gevallen van de vader op de zoons is uitgegaan? Maar die invloed heeft wel het roepingsbesef gestimuleerd!

Tot nog toe spraken we steeds over ae "gewone" weg waarlangs de Heere roept Maar we moeten ei wel bij zeggen dat hei niet zo gewoon is, tot dit ambt te worden geroepen. Het is immers geen kleinigheid, in dienst van de Koning te staan en Zijn W r oord te verkondigen. Alle ware dienstknechten zullen het de apostel Paulus nazeggen: "Wie is tot deze dingen bekwaam? " En allen die zich voor die dienst voorbereiden zullen van tijd tot tijd wel eens zitten met de vraag: "Ben ik er werkelijk wel toe geroepen? "

Calvijn

Het zal ons niet verwonderen dat ook Calvijn in zijn Institutie vrij uitvoerig aandacht schenkt aan deze vraag. Hij doet dat in Boek IV, Hoofdstuk III, "over de leraren en dienaren der kerk, hun verkiezing en ambt". Maar daarbij valt het ons terstond op dat hij veel meer nadruk legt op de "openbare" dan op de "verborgen" roeping. Dat is geen wonder als men bedenkt dat er in de Roomse Kerk van zijn dagen schandelijke praktijken werden getolereerd, maar ook dat er in de jonge kerk van de Reformatie mensen waren die zichzelf door allerlei onbehoorlijke middelen trachtten in te dringen in de dienst van het Woord en van de Sacramenten. Ook onze vaderlandse kerkgeschiedenis geeft tal van voorbeelden van mensen die te lui waren om te werken en van het nijpende gebrek aan predikanten misbruik wisten te maken door zich uit te geven voor dienaren van het Woord en zo dc weg naar de kansel wisten te vinden.

Calvijn schrijft dan:

"Derhalve is, opdat onrustige en oproerige mensen zich niet lichtvaardig zouden indringen om te leren of te regeren (wat anders zou gebeuren), er met name zorg voor gedragen dat niemand zich in de kerk een openbaar ambt zou nemen zonder daartoe geroepen te zijn. Zal iemand beschouwd worden als een waar dienaar der kerk, dan moet hij dus ten eerste wettig geroepen zijn, vervolgens moet hij aan zijn roeping beantwoorden, dat is de hem opgelegde taak op zich nemen en uitvoeren. Dit kan men meermalen bij Paulus opmerken, die, wanneer hij zijn apostelschap wil bewijzen, tesamen met zijn trouw in het vervullen van zijn ambt, bijna altijd zijn beroeping aanvoert. Indien een zo groot dienaar van Christus zich niet het gezag om in de kerk gehoord te worden durft aanmatigen, anders dan omdat hij ook door des Heeren bevel daartoe is aangesteld, en getrouw volbrengt, wat hem is opgedragen, hoe grote onbeschaamdheid zal het dan zijn indien iemand der stervelingen, van één van die beide voorwaarden verstoken, zulk een eer voor zich eist? "

Calvijn stelt dan vervolgens dat het nodig is te weten wat voor dienaren moeten worden aangesteld, hoe en door wie zij moeten worden beroepen en op welke wijze zij in hun ambt moeten worden bevestigd. En dan - ri'olgt hij:

'Ik spreek over de uiterlijke en officiële roeping, die betrekking heeft op de openbare orde der kerk; de verborgene echter, van welke iedere dienaar zich voor God bewust is, en van welke hij de kerk niet tot getuige heeft, ga ik voorbij. Zij is het goede getuigenis van ons hart dat wij het aangeboden ambt aannemen, niet. uit eerzucht, noch uit hebzucht, noch uit enige andere begeerte, maar uiteen oprechte vreze Gods en uit lust om de kerk op te bouwen. Dit getuigenis is, zoals ik gezegd heb, voor ieder van ons noodzakelijk wanneer wij onze dienst bij God aangenaam willen maken. Maar toch is niettemin hij voor het aanschijn der kerk behoorlijk beroepen die met een slecht geweten tot het ambt toetreedt, wanneer slechts zijn boosheid niet openlijk bekend is."

Verborgen en openbaar

Calvijn onderscheidt dus duidelijk een verborgen en een openbare roeping. Onder het eerste verstaat hij het getuigenis van het hart dat men het ambt niet begeert uit onzuivere motieven, maar uit een oprechte lust om de kerk op te bouwen. Dat is echter een zaak, zegt Calvijn, "waarvan iedere dienaar zich voor God bewust is en waarvan hij de kerk niet tot getuige heeft". De verborgen roeping is uitsluitend een zaak tussen de Heere en de betrokkene zelf.

Maar deze verborgen roeping, de innerlijke begeerte om predikant te worden en zo in de kerk dienstbaar te zijn, realiseert zich in de weg van de openbare roeping. Langs de geordende weg moet men tot het ambt komen. Daaronder valt alles wat de deur naar de ambtelijke bediening openstelt. Is iemand geschikt om een universitaire studie te volgen? Heeft hij er de gelegenheid en de middelen voor? Heeft hij zijn tentamens en examens met goed gevolg afgelegd? Kan hij de bewijzen overleggen van een goed gedrag en een onbespro-

ken levenswandel? Kan hij spreken, met mensen omgaan? Is hij wettig beroepen, op de juiste wijze in het ambt bevestigd? Enzovoorts.

Wanneer aan deze en andere voorwaarden is voldaan, dan heeft niemand verder iets te zeggen. Over de verborgen roeping kan de kerk niet oordelen, dat is een verantwoordelijkheid die de dienaar van het Woord alléén moet dragen. Ook hier geldt de stelregel die in de Oude Kerk reeds werd gehuldigd: "De intimis non iudicat ecclesia" (Over het innerlijk oordeelt de kerk niet). Zelfs, zegt Calvijn, al is iemand "met een slecht geweten" tot het ambt gekomen, ' als zijn boosheid niet openlijk bekend is" heeft de kerk hem als wettig geroepen ambtsdrager te aanvaarden.

In het licht van het bovenstaande moeten we natuurlijk ook interpreteren de vraag uit het bevestigingsformulier: "Of gij in uw hart overtuigd zijt dat gij wettig door Gods gemeente en mitsdien door God Zelf tot deze heilige dienst geroepen zijt? " Dat is de uitwendige roeping, waaruit de inwendige moet blijken. Of liever, de verborgen roeping die zich In de openbare realiseert.

De volgende keer willen we graag Wilhelmus a Brakel aan het woord laten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

ROEPING TOT HET AMBT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's