Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE SGP EN DE VROUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE SGP EN DE VROUW

49 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vijf jaar partijgeschiedenis inzake het vrouwenkiesrecht ontsloten

Inleiding

In het bijzonder in de laatste maanden van het afgelopen jaar is er opnieuw veel te doen geweest over het SGP-vrouwenstandpunt. In de eerste plaats denken we dan aan de affaire rond die vier gezamenlijke CU/SGPkandidatenlijsten waarop een CU-vrouw zo hoog gekandideerd was dat zij waarschijnlijk direct gekozen zou worden. Het SGP-hoofdbestuur verbood deze lijsten. Volkomen terecht! De blijdschap dat het SGPhoofdbestuur eindelijk eens op de rem begon te trappen inzake het in de praktijk langzaam maar zeker steeds verder afglijden van de partij van het Bijbelse vrouwenstandpunt, was echter maar van korte duur. Weliswaar met veel tegenzin en onder druk gezet door een (luidruchtig) deel van de partij gaf het hoofdbestuur in die vier gemeenten helaas alsnog toestemming voor een gezamenlijke kandidatenlijst. Tegelijk besloot het om op korte termijn een nieuwe samenwerkingsrichtlijn op te stellen en aan de partij voor te leggen. Wij vrezen dat een en ander zal uitmonden in een definitieve verruiming van de regels, is het niet in theorie dan wel in de praktijk.

Van meer kanten dreigen er echter op het punt van het vrouwenkiesrecht gevaren van beginselverzaking en -verslapping. Al geruime tijd wordt door het SGPhoofdbestuur een brochure voorbereid over de plaats van de vrouw in de partij. Op grond van de signalen die zo nu en dan vanuit het hoofdbestuur en vanuit de SGP-jongeren zijn afgegeven, vrezen we dat men aan de hand van de genoemde brochure of nota zal voorstellen om vrouwen 'volwaardig' lid van de SGP te maken met alleen nog deze beperking dat vrouwen niet gekozen kunnen worden in raden, Staten, Kamers en colleges. Het bezoeken van de ledenvergaderingen van de kiesvereniging, het deelnemen aan de discussies op

die politieke vergaderingen, het stemmen op die vergaderingen over personen en zaken, het functioneren als bestuurslid van de kiesvereniging, het afgevaardigd worden naar hogere vergaderingen, stuk voor stuk zaken die onmiskenbaar tot het regeerambt behoren, zouden ineens niet meer als zodanig beschouwd moeten worden. Dit zou de afglijding van het beginsel inzake het vrouwenkiesrecht dramatisch versnellen.

Met het oog op deze zeer verontrustende ontwikkelingen willen we in dit artikel alvast ter opscherping voor het voetlicht halen hoe het oorspronkelijke SGP-standpunt inzake het vrouwenkiesrecht tot stand is gekomen, wat dit standpunt inhield en hoe dit standpunt eertijds ook in de praktijk gehandhaafd werd. Onder leiding van de eerste SGP-voormannen werd in de praktijk namelijk steeds het beginsel als uitgangspunt genomen en niet de vraag of door handhaving van het beginsel al of niet een (wethouders)zetel verloren zou kunnen gaan. Verder achten we het nodig om met het oog op de komende raadsverkiezingen opnieuw een waarschuwing te doen uitgaan tegen het stemmen door vrouwen.

Al deze aspecten willen we aan de orde laten komen door na te gaan en te verhalen wat er in de eerste vijf jaren van het bestaan van de SGP inzake het vrouwenkiesrecht besloten, geschreven en voorgevallen is. Op deze wijze wordt dan tegelijkertijd een stukje partijgeschiedenis voor een breder publiek ontsloten, wat thans van groot belang is, want mede omdat een groot deel - misschien wel het overgrote deel! - van de SGP de partijhistorie op dit punt niet kent, loopt de SGP ernstig gevaar zich op dit punt nog verder van haar wortels te vervreemden.

Vanaf de oprichting

In het in 1916 opgestelde AR-beginselprogram werd krachtens beginsel het staatkundig vrouwenkiesrecht scherp veroordeeld. Desalniettemin verzaakte de ARP dit beginsel in de praktijk. Met name was dit het geval sinds 1917. In dat jaar deed namelijk ook de ARP met de beruchte ruilhandel mee tussen links en rechts, waarbij de door rechtse of Christelijke partijen vurig begeerde financiële gelijkstelling tussen het openbaar en bijzonder onderwijs afgeruild werd tegen het door de linkse of niet-Christelijke partijen begeerde algemeen individueel kiesrecht en het (passief) vrouwenkiesrecht. Dit betekende dat deze grondwetsherzieningen nu ineens wel Kamerbreed gedragen werden. Het door de ARP in de praktijk verzaken van het beginsel van het vrouwenkiesrecht vormde één van de redenen waarom op 24 april 1918 naast de ARP de Staatkundig Gereformeerde Partij werd opgericht. De kwestie van het vrouwenkiesrecht was namelijk in de ogen van de oprichters van de SGP geen bijzaak. Nee, zij waren er ten zeerste van overtuigd dat het vrouwenkiesrecht inging tegen de orde die God Zelf in de schepping had gelegd. In het reeds tijdens de oprichtingsvergadering vastgestelde program van beginselen werd dan ook het vrouwenkiesrecht zonder meer veroordeeld. "Vrouwenkiesrecht strijdt met de roeping der vrouw en stemdwang met de vrijheid der burgers", zo luidde artikel 13 van dat program.

En toen in mei 1919 de Kieswet zodanig werd gewijzigd dat voortaan bij verkiezingen ook de vrouwen opgeroepen, ja, zelfs verplicht werden om naar de stembus te komen, nam de enkele maanden later gehouden algemene vergadering van de Staatkundig Gereformeerde Partij de volgende motie aan:

"De St. Geref. Partij, van oordeel dat het vrouwenkiesrecht in strijd is met de roeping der vrouw, door God haar in Zijn Woord aangewezen, en dat het gebruik van de bevoegdheid in de politiek gevaar oplevert, straks ook voor de kerk, besluit niet mede te werken a/h opwekken en vergaderen der vrouw in kiesvereenigingen, doch integendeel, de vrouw aan te sporen zich te onthouden van het gebruik te maken van haar kiesrecht, ook al wordt ons stemmental in verhouding kleiner dan dat van andere partijen, wijl doch niet de overwinning ons hoogste doel is als wel de zuivere openbaring van ons beginsel"" [vet; AV].

Van meet af aan werd door de SGP dus zowel het passieve als het actieve vrouwenkiesrecht veroordeeld.

Zelfs unaniem afgewezen

Een en ander werd nogmaals bekrachtigd door de algemene vergadering van 5 augustus 1920, waarop 22 kiesverenigingen vertegenwoordigd waren. Enkele kiesverenigingen hadden over deze kwestie vragen ingezonden (De Banier, juni 1921). De kiesvereniging

van Aagtekerke bijvoorbeeld vroeg naar de Bijbelse gronden waarop het (actieve) vrouwenkiesrecht afgewezen moest worden, want die waren voor haar niet ten volle duidelijk, met daaraan gekoppeld de vraag of we temeer daarom niet moesten letten op de verliezen die geleden werden als onze vrouwen niet meestemden? 2 '

Tijdens het openingswoord van ds. Kersten ontving deze kiesvereniging feitelijk al antwoord op haar vragen 20, zo blijkt uit het verslag dat de toenmalige partijsecretaris, de heer PJ. Lamoré, hiervan opgesteld heeft (De Banier, 5 mei 1921). Aan de hand van 1 Korinthe 14:34 en Spreuken 31:23 legde ds. Kersten uit waarom we naast het passieve vrouwenkiesrecht ook het actieve vrouwenkiesrecht hebben af te wijzen. Hij betoogde (voor de duidelijkheid laten we de volledige alinea over het vrouwenkiesrecht uit het officiële verslag hier volgen):

"Men wil het verschil van man en vrouw wegnemen. Voor wie den Bijbel gelooft, staat het vast: er komt een tijd, dat het verschil zal zijn opgeheven. De voorzitter wees hierbij op de geschiedenis der zeven broeders, die achtereenvolgens met dezelfde vrouw gehuwd waren en de woorden door Christus, toen gesproken. In den Hemel zal geen man of vrouw meer zijn. Doch hier beneden blijft verschil bestaan. 't Is ook onder het Nieuwe Verbond niet opgeheven.

Het woord van Paulus, dat de vrouw in de gemeente zwijge, is een regel voor 't geheele leven. De Apostel beroept zich, waar hij aldus spreekt, op de Wet Gods in het Paradijs, alwaar de vrouw onder den man gesteld werd.

Een deugdzame vrouw bouwt haar huis. Hoe bouwt ze haar huis ? Door deel te nemen aan het publieke leven? Door haar tijd te steken in allerlei vergaderingen? Zoo breekt zij het af met beide hare handen. Leest Spreuken 31, het a.b.c. voor de vrouw. Het bevat het portret van eene vrouw door eene vrouw, als echtgenoot, huisvrouw en moeder. Zij staat aan den binnenkant van het leven. Haar man is bekend in de poort, dat is de plaats waar het publieke leven klopt.

Volgens de beginselen van Gods Woord is daarom vrouwenkiesrecht in strijd met de roeping der vrouw. Al zal ons stemmental minder zijn, laat ons echter geen belangenpolitiek voeren. Ook door minderheden zijn groote dingen tot stand gekomen. De Voorzitter wees hier bijv. op Gideon en de gelijkenis van het zuurdeeg. Wij rekenen te veel en gelooven te weinig. Daardoor is ook Rome weer op den voorgrond getreden. Niet de beginselen bezielen dan meer, maar de bereiking van wat we ons voorstelden verbetering te zijn. Materialistisch wordt dan ons doen. Liever met den Heere verliezen, dan overwinnen zonder Hem. Staat mannen broeders, staat onbeweeglijk bij wat naar innerlijke overtuiging beginsel is van Gods Woord en de God des vredes zal met u zijn. In Hem zij onze hulpe ".

Toen het punt van het actieve vrouwenkiesrecht (over het passieve vrouwenkiesrecht behoefde niet eens gesproken te worden, want alle aanwezigen wezen dit sowieso al unaniem van de hand!) op die vergadering aan de orde werd gesteld, drong ds. Kersten nogmaals krachtig op handhaving van het beginsel aan. Hij wenste liever te verliezen met behoud van beginsel dan door middel van beginselverzaking stemmen te winnen. Tevens wees hij erop dat aan het gebruikmaken van het actieve vrouwenkiesrecht "vanzelf ook politieke ontwikkeling voor de vrouw" verbonden was

(De Banier, juli 1921), daar men de vrouwen niet zomaar onwetend in het wilde weg kon laten stemmen. Vrouwen zouden dan buitenshuis politieke vergaderingen moeten gaan bezoeken, hetgeen evenzeer in strijd was met de Bijbelse plaats en roeping van de vrouw. Verder toonde hij naar aanleiding van de vraag (die ds. H. Kieviet van Veenendaal niet namens zichzelf, maar namens enkele leden van zijn kiesvereniging in het midden had gelegd) "of de Heilige Schrift geen voorbeelden bevat, dat bij bijzondere omstandigheden ook bijzondere middelen werden aangewend, bijvoorbeeld in Debora's tijd", aan dat hiervan met betrekking tot het vrouwenkiesrecht geen sprake was. Het vrouwenkiesrecht werd immers bij wet, als vaststaande regel, aan alle vrouwen toegekend die de kiesgerechtigde leeftijd hadden. Een regel is geen uitzondering!

Hoewel het punt van het actieve vrouwenkiesrecht op deze vergadering al met al heel wat stof tot bespreking gaf (De Banier, juni 1921), was men wel bereid om te luisteren naar de argumenten van het hoofdbestuur. Men liet zich door ds. Kersten overtuigen. Het verslag meldt (De Banier, juli 1921):

"Ten slotte sprak de vergadering met algemeene stemmen uit: Vrouwenkiesrecht, zoowel het passieve als actieve, is in strijd met de roeping der vrouw ".

Het passieve en actieve vrouwenkiesrecht werden unaniem door de partij afgewezen! We willen dit hier nog eens duidelijk onderstrepen tegenover degenen die beweren dat er binnen de SGP altijd heel verschillend over het punt van het vrouwenkiesrecht is gedacht. Nee, in 1920 was er ook op dit punt een zeer grote mate van eenheid; eenheid omtrent het beginsel, zowel in theorie als in de praktijk!

De aanloop naar de Tweede-Kamerverkiezingen van 1922

De Tweede-Kamerverkiezingen van 1922 waren de eerste verkiezingen waarbij ook de vrouwen opgeroepen en verplicht werden om naar de stembus te komen. De ARP, die krachtens beginsel tegen het stemmen door vrouwen was, adviseerde de vrouwen uit haar achterban met klem om bij deze verkiezingen wel van hun stemrecht gebruik te maken. Van hun thuisblijven zouden immers de linkse partijen alleen maar voordeel hebben.

Bovendien moest direct na de verkiezingen de nieuw aangetreden Tweede Kamer opnieuw stemmen over de vastlegging van het vrouwenkiesrecht in de Grondwet. Een klinkende overwinning van de rechtse partijen op links zou kunnen betekenen dat deze grondwetherziening alsnog afgestemd werd. Beloofd werd dat zo rechts de meerderheid behaalde, het ditmaal in ieder geval de eerste en tegelijk ook de laatste keer zou zijn dat vrouwen ter stembus opgeroepen zouden worden. Ds. Kersten veroordeelde dit optreden van de ARP als utiliteitspolitiek; politiek die al dan niet tijdelijk het directe nut liet voorgaan op het handhaven van het beginsel. Zulk een politiek werd door ds. Kersten hartgrondig verfoeid en Bijbels gezien ook geheel terecht van de hand gewezen (Rom. 3:8). Ter waarschuwing hiertegen schreef hij in De Banier van oktober 1921 onder de kop "Vrouwenkiesrecht en de Antirevolutionaire Partij" het volgende:

"Op utiliteitsgronden (...) willen velen 't beginsel offeren. Ga voor dat kwaad 't oog open. Eischt ons beginsel, dat de vrouw thuis blijve, dan stemme ze niet. 't Actieve kiesrecht roept de vrouw op tot deelname aan 't publieke leven; vordert politieke opvoeding der Vrouw; of wil men de Vrouw maar in 't honderd weg laten stemmen? Consequent geredeneerd is 't actieve van het passieve kiesrecht niet te scheiden. Op mannen dan, en 't vrouwenkiesrecht verworpen. (...) De Vrouw hoort aan de stembus niet. Handhaven van beginselen, de uitkomst aan God overgelaten zij onze leuze, geen utiliteits grond dringe 't principe op zij; ook niet tijdelijk"!

Eerder, in het eerste nummer van De Banier (5 mei 1921), was ds. Kersten ook al op die utiliteitspolitiek van de gevestigde Protestantse partijen (ARP en CHU) ingegaan. "Helaas", zo schreef hij toen in een inleidend woord aan de lezers,

"de ware beginselen worden schrikkelijk verzaakt. Jammer! De partijen die zich aan 't Woord wilden houden, zwenkten naar links. De samenwerking met Rome, in 't [al]gemeen gezegd, het grijpen naar macht, deed van de vastheid afglijden. Machtspolitiek doodt beginsel-politiek. Zullen wij 't gevaar kunnen ontkomen ? Zal onze kleine maar wassende partij zich kunnen blijven spenen aan al wat grijpen is naar 't groote en machtige ten koste van [het] beginsel? Zullen wij kunnen verliezen als 't beginsel 't eischt? Smaad dragen en verwijting als 't moet? Ontveinzen we ons de gevaren niet. Hou vast aan 't beginsel. Winnen met inboeten van heilige beginselen is verliezen. We belijden in ons program, om in dit woord ter inleiding één zaak te noemen: 'Vrouwenkiesrecht is in strijd met de roeping der vrouw'. Dienovereenkomstig zullen we straks zonder vrouwen ter stembus optrekken; misschien, ik zeg misschien (want 't is naar menschelijke rekening en God regeert), de helft van de stemmen krijgen, die we anders zouden kunnen halen; misschien nog niet één onzer mannen in de Kamer brengen, misschien wel haast zeker, het verwijt krijgen van de ontrouwe vrienden, die de beginselen wel uitspreken, maar verkochten voor de schotel linzenmoes van de gelijkstelling der openbare en Christelijke school, dat wij de socialisten steunen, misschien... wie weet wat naarheid meer. En zullen we het alles kunnen dragen dan als het moet? Ja blij zijn, dat we stemden met een vrije consciëntie, zonder machtsbeooging? Want dat geeft blijdschap.

Laat uw oog daarop alleen zijn gericht; uwe consciëntie blijve vrij. Voor de vierschaar van uw geweten moet ge niet geoordeeld staan. En dat kan alleen, als men naar het beginsel handelt. (...) zullen wij staande blijven, dan moet [het] beginsel ons beheerschen; dan moet ge u speenen aan al wat beginselverloochening is, ook al zoudt ge er mee 'winnen', dan moet ge 'verliezen' kunnen. (...) Welnu, moge de Heere ons verwaardigen ook in het politieke leven getrouw gemaakt te worden, en onwankelbaar te staan ".

Het handhaven van het beginsel stond bij de eerste SGP-voormannen dus duidelijk op de voorgrond. Hun uitgangspunt was steeds: 'wat is volgens Gods Woord eis van beginsel'. Daaraan hielden ze dan onverkort vast, onafhankelijk of handhaving daarvan al dan niet zetelverlies tot gevolg zou hebben. Daarmee onderscheidde de SGP zich wezenlijk van al de andere Protestantse partijen. Was dit nog maar zo!

Veelzeggend in dit kader is ook - met name voor onze tijd waarin heel wat SGP-kiesverenigingen niet schromen om voor het behoud van een (wethouders)zetel, tegen Gods Woord in, een vrouw op een gezamenlijke kandidatenlijst met de CU toe te laten - hetgeen ds. Kersten in januari 1922 met het oog op de toen naderende Kamerverkiezingen in De Banier opmerkte. Hij schreef:

"Tegen het wassend socialisme, anarchisme, bolsjewisme, baten geen enkele duizenden stemmen. Behaalt, o rechtsche partijen door de hulp van uw vrouwen, aan de stembus eene zoo groote meerderheid van stemmen, dat ge de regeering in uw hand houden moogt, dan hebt ge nog geen zegepraal [vet; AV]; dan boet ge uw heilig beginsel in; dan leidt ge het volk meer en meer den weg der Godsverlating op; dan legt ge de brug tusschen antirevolutionair en de revolutie. [Daarom: ] De wacht bij het beginsel; 't kome wat wil!"

Artikelenserie

In De Banier van maart 1922 startte ds. Kersten met een artikelenserie van vijf afleveringen over het vrouwenkiesrecht, daar "van meer dan eene zijde" de vraag tot hem gekomen was "een korte uiteenzetting te geven van het Vrouwenkiesrecht en het schadelijke voor het maatschappelijk leven ervan te belichten, opdat onze vrouwen (en mannen) te vaster den aangegeven weg van onthouding bewandelen mogen". Deze artikelenserie, die feitelijk een verdediging vormt van artikel 13 van het toenmalige SGP-beginselprogram, liep door tot

ongeveer drie weken vóór de Tweede-Kamerverkiezingen die op 5 juli 1922 gehouden werden. Het is duidelijk dat ds. Kersten deze serie bewust toen in De Banier geplaatst heeft. Hij wenste zijn achterban met het oog op de verkiezingen ernstig te waarschuwen voor het gebruik van het vrouwenkiesrecht. En niet alleen hij, maar ook het hoofdbestuur: "Een advies heeft vanuit het hart van het hoofdbestuur geklonken: 'Vrouwen blijft thuis'", zo kon hij enkele jaren later in de brochure Is er geen oorzaak? schrijven 4) .

Op deze voor ons onderwerp zeer belangrijke artikelenserie van ds. Kersten zullen we echter niet uitgebreid ingaan, maar ons beperken tot het doorgeven van enkele citaten daaruit, daar ds. Kersten deze artikelenserie na herschrijving en uitbreiding tot maar liefst tien afleveringen in 1927 opnieuw in De Banier gepubliceerd heeft en alle lezers van In het Spoor daarvan begin vorig jaar in brochurevorm een afschrift hebben ontvangen (zie ook de achterpagina van dit nummer). Eenieder kan dus zelf nalezen hoe ds. Kersten aan de hand van Gods Woord overtuigend aantoont dat zowel het passieve als het actieve vrouwenkiesrecht strijdig is met de Bijbelse plaats en roeping van de vrouw en dat daarom in de praktijk beide het kandideren van en het stemmen door vrouwen afgewezen dienen te worden, ook nu de vrouwen bij wet deze rechten eenmaal hebben.

Verspreiding brochure

Feitelijk zou iedere SGP'er die eerlijk aan de huidige discussie over het SGP-vrouwenstandpunt wil deelnemen, eerst van de genoemde brochure kennis moeten nemen opdat hij weet op welke principiële gronden de SGP meer dan een halve eeuw lang zowel het passieve als het actieve vrouwenkiesrecht heeft afgewezen. In dit kader willen we dan ook alle lezers opwekken om deze brochure aan dezen en genen, hetzij zoon, dochter, vriend, kennis of partijgenoot, cadeau te geven om zo de verspreiding van deze brochure en de erkenning van het beginsel te bevorderen. Medio vorig jaar heeft het bestuur van de Landelijke Stichting daarom zelf al naar alle niet-geabonneerde SGP-Statenleden, - raadsleden en - wethouders een gratis exemplaar van deze brochure gestuurd.

Dat desondanks een deel van de SGP-bestuurders en -vertegenwoordigers het in deze brochure verwoorde oorspronkelijke SGP-standpunt inzake de vrouw blijft verwerpen, zoals onlangs weer gebleken is, is zeer bedroevend en doet voor de partij het ergste vrezen. Maar dit neemt niet weg dat we ernaar moeten blijven streven - zeker nu! - om dit standpunt bij zoveel mogelijk mensen onder ogen te brengen. Artikel 13 van het oude beginselprogram van de SGP, waarin dit standpunt vastgelegd was, is immers "gegrond op het Getuigenis des Heeren HEEREN; wortelt in de ordinantie Gods, als het uitspreekt: 'Vrouwenkiesrecht strijdt met de roeping der vrouw'.

En zeg nu niet", zo vervolgde ds. Kersten: Vroeger was dat zoo, in vorige tijden, toen het leven zoo geheel anders was ingericht dan nu'. Want toch dan blijft het eisch het gedeformeerde leven weder te reformeeren naar de ordinantie Gods, waarvan het afweek; doch nimmer hebbe een volk, dat de belijdenis des Woords handhaven wil, mee te gaan met den tijdstroom, en moge zulk een volk nog minder verdedigen gaan, wat door die verkeerde tijdgeest wordt voorgestaan en ingevoerd" (De Banier, april 1922).

Mochten deze woorden door de SGP thans nog ter harte genomen worden!

Spreuken 31

In zijn hierboven reeds genoemde artikelenserie gaat ds. Kersten onder andere uitvoerig op Spreuken 31 in. Daar er binnen de SGP thans alweer stemmen opgaan en mogelijk ook al plannen gemaakt worden om de vrouw 'volwaardig' lid van de kiesvereniging te maken, zullen we met name uit dat gedeelte van zijn betoog enkele citaten aan u doorgeven.

Na gewezen te hebben op Spreuken 31 vers 10, waar gezegd wordt dat de waardij van een deugdelijke huisvrouw ver boven de robijnen is, merkte hij op:

"Kostelijke paarlen zijn te gering om de waardij eener deugdelijke huisvrouw af te malen. Zoo hoog weet Gods Woord de vrouw te schatten op hare plaats; dat is in haar huis. 'Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, breekt het af met hare handen' (Spr. 14:1). Hoe toch bouwt de wijze vrouw haar huis? Als ze deelneemt aan het publieke leven ? Als ze, gelijk de man, hare avonden geeft aan allerlei vergaderingen? Haar kracht en tijd besteed aan stembus-strijd en verkiezings-actie? Lid wordt van kiesvereeniging of besturen ? Straks van gemeenteraad of Staten? Immers neen! Die vrouw breekt haar huis af met hare handen. De moderne vrouw moge dit alles als haar taak beschouwen, Gods Woord wijst haar anderen arbeid. Het prachtige gedicht uit Spr. 31:10-31, kunstig samengesteld als sommige Psalmen, is een a.b.c. voor vrouwen, 't Is het portret eener vrouw door eene vrouw; het geheel geeft ons in heerlijke kleuren eene vrouw te zien als echtgenoote, huisvrouw en moeder. (...) Lees en doordenk dit kapittel van vers tot vers, en zie de roeping der vrouw geteekend aan den binnenkant van het leven; niet op de publieke markt. (...) In de poorte, waar het openbaar leven vloot; waar de rechtspraak geschiedt, in de poorte zit deze vrouw niet. Haar vreugde en eere is, dat niet zij, doch dat haar man bekend is in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands (vers 23). Haar levensdoel; haar levenstaak; haar levenslust is thuis. Zulk een vrouw eeren wij naar 't Woord Gods, als de wijze, die haar huis bouwt. En we verafschuwen de vrouw, die zich haar huis onttrekt, en haar leven zoekt buiten in het publieke leven; daar hoort zij niet, krachtens de bestemming die God haar gaf' {De Banier, april 1922).

Hierbij dienen we ons ook steeds goed te realiseren dat God man en vrouw verschillend geschapen heeft, ieder met een eigen lichaam, aard en aanleg. Terecht concludeerde daarom ds. Kersten:

"De vrouw kan den man, noch de man de vrouw vervangen. Elk heeft een eigen plaats. Bij de wieg is de plaats der vrouw; op het oorlogsveld en den oorlogsbodem die van den man. Het gaat niet aan, die orde om te keeren; zij hangt ten nauwste saam met den aard der kunne. (...) De vrouwelijke roeping ligt in het gezin; in den familiekring; de roeping der man iti het publieke leven. Het private en het publieke leven vormen twee afgescheiden sferen elk met een eigen wijze van bestaan en met een eigen taak; en voor die taak om eigen soort hoedanigheden en talenten roepend. Dit is de harmonie van levenssfeer en mensenaard. En het is op grond van deze stand van zaken, die niet wij hebben uitgedacht, maar God Zelf ons heeft opgelegd, dat de vrouw in het publieke leven niet met den man gelijk staat. (...) Lichamelijk zoowel als geestelijk is de man anders dan de vrouw; de vrouw anders dan de man gevormd. God de Heere formeerde het zoo in Zijn aanbiddelijke wijsheid. Zouden wij Gods orde omkeeren? Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt? " {De Banier, april 1922, extra nummer).

Vervolgens omschreef en weerlegde hij een vaak gehoorde tegenwerping. Wanneer namelijk gesteld wordt dat de roeping van de vrouw aan de binnenkant van het leven ligt, in het gezin, dan voert men daartegen aan dat

"toch elke vrouw niet tot een huwelijk [komt], ook niet al zou zij 't nog begeeren. En zijn velen dier vrouwen dan niet verplicht, om in hun onderhoud te voorzien, een werkkring te zoeken buitenshuis? En ook al ware 't niet gedrongen doorfinancieele redenen, zal het van God der vrouw gegeven talent niet met woeker moeten uitgezet? "

Ds. Kersten antwoordde hierop:

"Doch wat blijft dan over van den eisch: de vrouw in het gezin? Men versta dien eisch wél. 't Zou toch te onnoozel zijn daaruit te concludeeren: 'geen meisje mag buiten de ouderlijke woning eenigen arbeid verrichten'. Maar wel bindt die leuze de vrouw aan het gezin, waar ze ook zij• Niet buitenshuis; al treedt ze ook buiten haar huis. In het gezin blijft haar roeping. (...) het gezinsleven is de bron, waaruit het volksleven voortkomt. Daarom geloof ik, dat iedere vrouw, die een beroep kiest, zich zooveel hebbe aan te sluiten bij het gezinsleven ".

Als voorbeelden van beroepen die voor de vrouw de voorkeur hebben, noemt hij onder andere: hulp in de huishouding, naaister, kraamverzorgster en ook schooljuffrouw en verpleegster, "die, hoewel direct niet in het gezin verkeerend", toch "aan de bouw van het gezin" medearbeiden.

Maar sluiten terreinen als onderwijs, verzorging, verpleging nauw aan op de levensroeping van de vrouw als moeder in het gezin, daar ver, ja, het verst van verwijderd ligt het politieke terrein dat de Heere in het bijzonder aan de man heeft toegewezen. Daarom:

"Geen vrouw in gemeenteraad of Staten-College; geen vrouw in onze kiesvereenigingen; maar ook geen vrouw aan de stembus. Dat zij ons devies; de vrouw blijve thuis; en deele daar de buit door den man bevochten.

Een volk moet opgevoed! Doch daarom juist heeft ons volk behoefte aan moeders, niet aan stembusvrouwen; niet aan geëmancipeerde vrouwen; niet aan mannen-nadoeners, en mannen-verdringers; [niet] aan vrouwenpolitiek; [niet] aan politieke opvoeding der vrouw.

't Zij mij vergund, u mannen, byzonder u vaders, op te wekken den arbeid uwer vrouwen te waardeeren (...)

Maar ook vrouwen, u zij de u van God opgelegde taak heilig, ja, uw gezin zij uw leven, uw vermaak. Geeft moeders uw allerhoogste roeping nimmer prijs, voor wat men u in de wereld biede ook! Of is er grooter en heerlijker en heiliger dan de opvoeding van uw kind, dat ge eerst onder uw hart droegt en sinds dien toch van dag tot dag op uw harte draagt? (...)

Laat andere vrouwen in de wereld hun lust en onrust hebben, uw leven zij thuis. En zoo u de moed ontvalle soms, de Heere zij u tot eene sterkte, en verblijdde u met den rijken zegen en stillen vree uws huizes. Laat andere vrouwen stemmen, en regeeren, mee uittrekken tot den strijd, uw zang zij met den dichter uit Ps. 68:6. 'De buit van 't overwonnen land viel zelfs de vrouwen in de hand, schoon niet mee uitgetogen'" (De Banier, mei 1922).

Na de Kamerverkiezingen van 1922

Vóór de Tweede-Kamerverkiezingen van 1922 telde de rechterzijde 52 zetels en de linkerzijde 48 zetels. Na deze verkiezingen kwam rechts terug met maar liefst 60 zetels en links met slechts 40 zetels. Er was dus sprake van een klinkende overwinning van rechts. Desondanks bleef het vrouwenkiesrecht gehandhaafd 5 '. Hoe mooi toch had het vóór de verkiezingen uit de ARmond geklonken: "De nood der tijden roept, met groter aandrang dan ooit tevoren, om een zuivere beginselpolitiek; om vastheid van grondslag; om een onwankelbare overtuiging" 6 '. Maar ondertussen riep de AR tegen haar beginsel in de vrouwen ter stembus op. En na deze verkiezingen legde zij zich ondanks de gedane verkiezingsbelofte bij het vrouwenkiesrecht neer, daar immers de zetelwinst van rechts mede aan vrouwenstemmen was toe te schrijven 7 '. Kortom, in de praktijk stelde de AR steeds weer het belang (zetelwinst) boven het beginsel.

Prof. G. Wisse moest van deze antirevolutionaire utiliteitspolitiek niets hebben. Anderhalf jaar later, in een terugblik, merkte hij namelijk over de door de AR tij-

dens de Kamerverkiezingen van 1922 gevoerde politiek veelzeggend op:

"Vrouwenkiesrecht was wel revolutionair; tenminste zoo had men ons vroeger altijd geleerd. Maar thans...? En in elk geval nu [tijdens de verkiezingen van 1922; AV] moest dit 'wapen' gehanteerd om... Troelstra te weren! We dachten dat we God moesten helpen? Dat de Heere anders niet verlossen kon? Maar dan toont de Heere nu, dat Hij ons ook slaan kan in een 'overwinning'" {De Banier, 22 november 1923).

Hoe had de Heere dan geslagen in de 'overwinning'? Wel, toen prof. Wisse deze terugblik schreef, was het zogenaamde 'Christelijke' kabinet, dat zo'n grote rechtse meerderheid achter zich had, juist gevallen over de zogenaamde Vlootwet.

Mocht de SGP uit dit voorval nog lering trekken, want dezelfde antirevolutionaire utiliteitspolitiek komen we thans helaas meer en meer ook in de SGP tegen. En mocht de SGP vooral ook ter harte nemen wat het toenmalige SGP-hoofdbestuurslid, de heer P. van der Meulen, in diezelfde tijd naar aanleiding van de genoemde AR-politiek in De Banier schreef:

"Maar als het twintig jaar geleden afkeurenswaardig was, om de vrouw naar de stembus te sleepen, dan is het dat óók in 1923 en zal het dat ook zijn in 't jaar 2000! Het overboord gooien van wat eenmaal beginsel heette, doet de partij schade! (...) Aan belangenpolitiek doen wij niet mee. Wel aan beginselpolitiek en als er sprake is van belangen, dan staat voor ons het belang van het beginsel op den voorgrond. Wij meenen dat het belang van den Staat in de behartiging van het belang van het beginsel het best wordt gediend. (...) Waar deelname aan de regeeringsverantwoordelijkheid alleen gepaard kan gaan met beginsel-opzij zetting, doe men daaraan niet mee"! (De Banier, 22 november 1923).

Ook tegen het gebruik ervan

Na de verkiezingen van 1922 was ds. Kersten het gerucht ter ore gekomen dat heel wat vrouwen uit de kring van de SGP en van buiten de SGP op de kandidaten van de SGP gestemd hadden. Hoewel ds. Kersten wel besefte dat dit gerucht naar zijn omvang niet te controleren was, wenste hij er toch enkele opmerkingen over te maken in De Banier. Hij schreef:

"Al stemden vrouwen, die tot de Ger. Gem., Oud- Geref, Vrij-Ger., of hoe gij ze noemen wilt, dat alles is nog niet de partijleiding tot een verwijt te maken, ja al stemden vele vrouwen, wier mannen tot de partij behooren, [dan] treft het hoofdbestuur geen verwijt. Dat bestuur heeft getrouw aan het besluit der Alg. Verg. niet anders dan tegen vrouwenkiesrecht gestreden en het stemmen der vrouw ontraden; getuige de artikelen in De Banier.

Toch mag niet verheeld, dat niet in het hoofdbestuur, maar in de Partij zelve enkele [vet; AV] waren, die, hoewel 't Vrouwenkiesrecht principieel geheel veroordeelend, ditmaal om de vreeze voor de linksche groepen er gebruik van wilden maken, in hope van dat Vrouwenkiesrecht dan ook voor goed af te zijn. Hoe zullen ze teleurgesteld worden! 't Zij hun tot leering; alleen van stoere handhaving der principen is heil te wachten; om geen utiliteitsredenen mogen wij wijken van het beginsel, 't Belang wordt alleen in handhaving van het principe gediend, ook al schijnt het anders.

Door hen echter, die uit vreeze voor het roode gevaar ditmaal Vrouwen-kiesrecht gebruiken wilden, zijn welhaast zeker vele vrouwen ter stembus gegaan, waartoe de A.R.-pers eveneens niet weinig heeft meegewerkt.

Niet minder is dat op enkele plaatsen het geval geweest, door den invloed van die vrouwen, op wie anderen hoog zagen vanwege de vreeze Gods in haar, en die geloofden te moeten gaan. Hier en daar gaf het gaan van een enkele den stoot en volgden de anderen in één oogenblik. Men heeft van meer dan

een zijde gevraagd, wat van dit geval te denken. De fout ligt mijns inziens in de gemaakte gevolgtrekkingen. Hoe groot 't ook te achten zij, wanneer de Heere het belang des lands op het hart Zijner kinderen bindt (en daarvan was meer dan één getuige), toch diene zeer groote voorzichtigheid in het maken van gevolgtrekkingen betracht, in het bijzonder zoo de Heere ons uit de toepassing van Zijn Woord aan onze ziele hope gaf. De blijmoedigheid, die 't hart dezer godvruchtigen vervulde, na smeekende worstelen, heeft haar ter stembus doen gaan. Ik kan niet anders zien, dan dat zij een verkeerden weg bewandelden en de uitkomst geloovig aan God hadden moeten overgeven. Hij maakt het zoo Hij wil; en heeft ons niet noodig in de vervulling van Zijn beloftenissen.

Maar dan het bevel der Overheid? In ons land is niet alleen stemrecht, doch ook stemplicht, d.w.z. alle door de wet aangegeven kiezers, mogen niet alleen, maar moeten stemmen, 't Is bevel onzer Overheid, die wij gehoorzamen moeten naar Gods Woord. Welnu, moest dan de vrouw krachtens Overheidsbevel niet gaan stemmen? Ook dat betoog heeft sommigen overgehaald. Doch het heeft mijns inziens zeer ernstige bedenkingen en getuigt van oppervlakkigheid en meedrijven in den stroom des tijds, blootweg op die redeneering te doen, wat de Overheid beveelt. Desgelijks redeneerde men toen de Ouderdoms- en Invaliditeitswet van kracht werd; en zal men wellicht aanwenden straks bij het in werking treden van de ongevallenwet. En toch er is ee? i wet, hooger dan die onzer regeering; als Gods Woord ons, naar eerlijke innerlijke overtuiging anders gebiedt, hebben wij pal te staan, kome wat wil. Neen laat ons niet consciëntie-bezwaren 'maken'; niet ruchtbaarmakende daden plegen, als het immers anders kan. Doch met ernst moeten wij toch elkander toeroepen, pal te staan, bij wat Gods Woord ons beveelt, koste wat het koste ". {De Banier, september 1922).

Uit dit citaat blijkt opnieuw hoe dat de SGP-leiding in verleden dagen steeds onvermoeid en openlijk tegen het stemmen door vrouwen geprotesteerd heeft 8) . En dit zouden zij ongetwijfeld niet gedaan hebben als het stemmen door vrouwen in hun ogen Bijbels gezien slechts een bijzaak was!

In de Kamer

De Kamerverkiezingen van 1922, die zo gunstig voor rechts waren uitgepakt, hadden middellij kerwijs ook ds. Kersten in de Tweede Kamer gebracht. Op 26 juli 1922 legde hij in de Kamer de eed op de Grondwet af en op 22 september 1922 tijdens de behandeling (in de tweede aanleg) van de al eerder genoemde grondwetsherziening inzake onder meer het vrouwenkiesrecht sprak hij zijn eerste woorden, namelijk:

"Mijnheer de Voorzitter! Daar het vrouwenkiesrecht in deze Grondwetsherziening wordt vastgelegd, welk kiesrecht mijns inziens in strijd is met de plaats, der vrouw aangegeven in het Woord Gods, en wijl 's Lands financiën onder te zwaren druk verkeer en dan dat een uitgave als vereischt voor de verhooging der vergoeding voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot f5000, - zou te verdedigen zijn, zal ik moeten stemmen tegen hoofdstuk III der Grondwet" 9 *.

Zijn eerste grote rede hield hij op 10 november 1922 tijdens de algemene beschouwingen voor het jaar 1923. Tijdens die rede sprak hij ook de volgende woorden:

"Dat zoovele vrouwen, soms tegen haar overtuiging in, stemden en rechtsch stemden, en aan de linkerzijde een nederlaag bezorgden, als niemand had durven denken, is m. i. mede een bewijs, dat de oude godsdienstige geest nog in ons volk leeft, aan ons Nederlandsch volk eigen is, en het godsdienstig element niet van boven is opgelegd door een kleine groep geestelijken" 10) .

Wat moeten we nu van deze woorden denken? Laat ds. Kersten het hier dan toch aan het geweten van de vrouw over of zij wel of niet gaat stemmen, nu het vrouwenkiesrecht er eenmaal is? Is hij dan, na een blauwe maandag in de Kamer gezeten te hebben, op dit punt al minder stellig geworden? Niets van dit alles! Wie dit beweert, slaat de plank mis! Wat was namelijk het geval? Drie Kamerleden van de linkerzijde - die fors zetels had moeten inleveren - hadden beweerd dat de uitslag van de laatstgehouden Kamerverkiezingen "geen zuiver beeld" gaf van wat er werkelijk in het volk leefde. Zij schoven de schuld daarvan "in de schoenen der geestelijkheid". Niet uit zichzelf, maar onder druk van predikanten, pastoors en andere geestelijke leiders zouden velen uit het volk rechts gestemd hebben. Hiertegen kwam ds. Kersten op. Want, zo sprak hij, "ik kan niet verhelen, dat ik te zeer in het volk zelf den drang tot godsdienstzin en de vrees voor revolutionnaire elementen heb bespeurd. (...) Die drang was zóó sterk (en nu spreek ik over het Protestantsch deel van ons volk), dat het volk op meer dan één predikant invloed uitoefende, in stee van door de geestelijken gedwongen te worden". En dan laat ds. Kersten, als tweede bewijs, de hierboven geciteerde woorden volgen: "Dat zoovele vrouwen...enz.".

Niemand trekke dan ook uit deze woorden van ds. Kersten de conclusie dat hij blij was met het feit dat vrouwen, al was het tegen zijn en hun principe in, toch waren wezen stemmen en goed gestemd hadden, want dit bedoelde hij geenszins te zeggen. Dit bleek ook wel uit zijn repliekrede van 21 november 1922, toen hij mede in antwoord op verwijtende woorden van mejuffrouw S. Groeneweg, een hartstochtelijke felle sociaaldemocratische propagandiste 11 ', opmerkte dat de SGP

"het vrouwenkiesrecht veroordelen moet, èn omdat het Woord Gods de vrouw een andere plaats wijst dan het vrouwenkiesrecht haar opdringt, èn omdat vrouwenkiesrecht te zeer vrucht is van revolutionnair Staatsbegrip. Daarom ook heb ik de vrouw nimmer kunnen aanraden te gaan stemmen. Ik meende om Gods ordonnantiën wil niet anders te mogen doen, en stel er prijs op, hier te verklaren, dat mijn oordeel niet gewijzigd is [vet; AV]. Ik betreur dan ook ten zeerste de zwenking, die in dezen de antirevolutionnaire partij nam. Voor mij is die zwenking verloochening van beginsel. Men vergelijke slechts wat dr. Kuyper schreef in de 'Eerepositie der Vrouw' met wat deze laatste jaren is gezegd en geschreven en gedaan" 12> .

Vrouwenvervolgingen

Vanaf 1917 tot 1970 was het in ons land voor alle kiesgerechtigden verplicht om bij verkiezingen van raden, Staten en Kamer ter stembus op te komen 13) . Daar sinds 1919 ook de vrouwen tot de kiesgerechtigden gerekend werden, heeft deze overheidsbepaling vanaf de Kamerverkiezingen van 1922 vele Gereformeerde vrouwen in gewetensnood gebracht. De overheid gebood hun te komen, maar zij konden niet omdat zij het vrouwenkiesrecht in strijd achtten met Gods Woord. Gezien het feit dat we Gode meer gehoorzaam dienen te zijn dan de mensen, adviseerde het SGP-hoofdbestuur de vrouwen onomwonden en in het openbaar om thuis te blijven. Na de verkiezingen werden zij die niet gestemd hadden, dan in veel gevallen eerst ter verantwoording geroepen voor de burgemeester en, zo de reden van niet-stemmen was dat Gods Woord het hun verbood, vervolgens voor de kantonrechter. De kantonrechter eiste veelal een boete van ƒ 0, 50 tot ƒ 3, - of één tot drie dagen hechtenis als zij niet wilden betalen omdat zij zich niet schuldig voelden.

Van deze vrouwenvervolgingen werd in De Banier regelmatig verslag gedaan. Zo werd in De Banier van november 1922 er melding van gemaakt dat te Genemuiden na de Kamerverkiezingen van 1922 maar liefst 120 vrouwen veroordeeld waren "tot boeten van 50 cents en een gulden". Tweëenveertig van hen hadden "op kloeke wijze" voor het Kantongerecht te Kampen geprotesteerd tegen de hun opgedrongen Kieswet die zij "als in strijd met Gods Woord" afwezen. In De Banier van 21 december 1922 werd aan de lezers medegedeeld dat op Flakkee tegen vele vrouwen de

hoogste boete (ƒ 3, -) geëist was, hetgeen betekende dat hun "niet gaan ter stembus" vanwege hun "gehoorzaamheid aan Gods Woord" nota bene aangemerkt werd "als overtreding in ergste instantie". In Sommelsdijk was men iets anders te werk gegaan dan gebruikelijk. Daar kwamen twee rijksveldwachters aan de deur die de vrouwen die uit principe niet gestemd hadden, direct voor de keus stelden: öf voor het kantongerecht gedaagd worden öf nu een boete van ƒ3, - betalen. De bepaald niet-eenduidige behandeling van thuisgebleven vrouwen - er waren ook heel wat burgemeesters die een en ander met een sisser lieten aflopen of zelfs helemaal geen actie ondernamen! - vormde voor ds. Kersten aanleiding om hierover in de Kamer vragen te stellen (7 december 1922) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, jonkheer mr. Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck. Dit leverde echter op korte termijn tot spijt van ds. Kersten weinig concrete verbeteringen voor de bezwaarde en vervolgde vrouwen op (De Banier, 21 december 1922).

Onder deze druk en smaad is het meer dan eens gebeurd dat een bezwaarde en vervolgde vrouw er zelf geestelijk goed onder gesteld mocht zijn. In De Banier van 15 februari 1923 bijvoorbeeld maakte ds. Kersten onder de kop van "Waar de overheidsdwang heengaat" melding van het volgende geval:

"Te Alphen werd vrouw Vermeer van Boskoop veroordeeld, omdat zij niet voldaan had aan den stemplicht, door de wet haar opgelegd. Zij kon dat niet, omdat zij geloofde, dat Gods Woord haar dit verbood. Ook de boete meende zij niet te moeten betalen. Toen is deze ruim zestigjarige vrouw naar Den Haag vervoerd om een dag gevangenisstraf te ondergaan. Blijkbaar was men met deze vrouw in Den Haag bewogen, doch er was niets aan te doen. Zij heeft gezeten. Maar ze schreef: 'God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij in 't leed, dat mij genaakte '. Nu dan heeft ze de straf en smaad kunnen dragen. Dan is die smaad haar eere. Maar dan is ook dat droeve geval weder een vloek der wetgeving. 't Vrouwenkiesrecht moet weg. 't Zal openbaar worden, ook al juicht men rechts over behaalde overwinningen, dat Vrouwenkiesrecht delft het graf voor rechtsche beginselen ".

"Laat ons stand houden en niet buigen", zo schreef ds. Kersten nog onder het bovenstaande bericht in De Banier. Ja, het is te hopen "dat met beslistheid het volk pal sta bij de heilige beginselen die ons God in Zijn Getuigenis geopenbaard heeft", zo luidde het in De Banier van 1 februari 1923, waaraan hij toen ook nog deze niet onbelangrijke opmerking ter waarschuwing toevoegde: "Alleenlijk met lijdzaamheid drage men de straf, die (hoe onrechtvaardig ook) ons wordt opgelegd. De berooving onzer goederen zullen wij met blijdschap dan aanzien. Doch geen onheilig vuur kome op het altaar"!

Statenverkiezingen van 1923

Met het oog op de Statenverkiezingen van 1923 (en de twee maanden later te houden gemeenteraadsverkiezingen) liet ds. G.H. Kersten in De Banier van 1 maart 1923 onder de kop "Vrouwenkiesrecht" de volgende veelzeggende mededeling afdrukken:

"Bij de naderende verkiezingen blijve elk bestuur der kiesvereniging het uitgesproken beginsel hooghouden: 'Vrouwenkiesrecht strijdt tegen de der vrouw van God gewezen plaats'. Onze vrouwen stemmen niet!!

Het wordt tijd dat de stemplicht wordt afgeschaft. Nu nog legt de Kieswet die plicht op, al werd hij uit de Grondwet weggenomen. Men houde vol en de zege zal behaald. Geen morsen met onze beginselen!"

Opnieuw werd dus ernstig op beginselhandhaving inzake het actieve vrouwenkiesrecht aangedrongen.

Op 28 maart 1923 kwam De Banier in verband met de Statenverkiezingen met een speciaal verkiezingsnummer. Ook daarin lezen we hetzelfde geluid uit de pen van ds. Kersten:

"Niemanddie stemmen kan, blijve (...) achter. Onze groeiende partij zal zeer gesterkt worden, zoo wij mannen in de Staten mogen brengen, die de beginselen zullen uitdragen. Om de beginselen gaat het in de eerste plaats. En handhaving van het princiep vordert zwaren strijd. Te meer, wijl wij onze vrouwen moeten voorhouden, dat 't stemrecht haar gegeven en de stemplicht haar opgelegd, strijdt tegen Gods Woord. Daarin verschillen wij van de groote rechtsche partijen, die nu ja, nog wel zeggen, dat vrouwenkiesrecht niet goed is, maar het toch gebruiken willen nu het er eenmaal is. Niet alzoo, mijne broeders! Oordeelt Gods Woord het Vrouwenkiesrecht, dan blijve de vrouw thuis. In verschillende hoofdartikelen hebben wij weleer ons standpunt toegelicht. Voor alles blijve men getrouw. Dat zal

onze zedelijke kracht zijn. In gehoorzaamheid aan Zijn Woord wenschen wij te strijden de uitkomst Hem overlatend. Maar dan ook alle kracht ingespannen, opdat ons in de consciëntie geen verwijt treffe. (...) Bidt en werkt"!

In het genoemde verkiezingsnummer van De Banier sloeg ook kandidaat-Statenlid en lijsttrekker voor de SGP in de provincie Zuid-Holland, de heer J.W. van Houdt uit Herkingen, op dit aambeeld. In zijn bijdrage toonde hij eerst het belang van de Statenverkiezingen aan. Immers, de leden van de Provinciale Staten kiezen op hun beurt de gedeputeerden en de leden van de Eerste Kamer. En de Provinciale en Gedeputeerden Staten dienen niet minder dan andere overheidsorganen Gods Wet tot richtsnoer te stellen voor hun beleid. Maar daar schortte het meer dan eens aan, zo constateerde hij. Veel provincies bijvoorbeeld exploiteerden verschillende vormen van openbaar vervoer (veerpontdiensten, tramdiensten, busdiensten) die vaak ook op zondag in touw waren. Daarom, hoe nodig was het dat ook in de Statenzaal zou gaan klinken: Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Hoe nodig was het dat er mannen naar de Provinciale Staten werden afgevaardigd die "zonder ommezien uit wenschen te komen voor de eer en den Naam des Heeren". Daarnaast waren er nog stoffelijke belangen die niet verwaarloosd mochten worden. "Evenwel hoe gewichtig ook, het stoffelijke geeft niet den doorslag, het dient achter te staan bij het beginsel", zo merkte de heer Van Houdt daarbij terecht op.

Vanwege de beginselbelangen riep Van Houdt vervolgens allen op om "de handen aan het werk" te slaan: "Ge laat naar we vertrouwen uw vrouwen thuis, maar daarom ook zoo veel te flinker aan den arbeid. Geen stem ga verloren, dat zij het parool der mannen". Maar betekende dit dan dat vrouwen bij verkiezingen helemaal geen taak hebben? Van Houdt:

"Daar is mede een terrein voor de vrouw aangewezen, waar ze werkzaam kan wezen. Handelt ze in den geest van de S.G.P. dan blijft ze van de stembus thuis, maar paart zij haar gebed aan het bidden en werken en stemmen der mannen, dan hebben we hoop, dat de uitslag van de Statenstembus in 1923 voor de S.G.P. geen teleurstelling zal zijn".

In De Banier van 5 april 1923, de laatste Banier vóór de Statenverkiezingen, zette ds. G.H. Kersten de bezwaren tegen het vrouwenkiesrecht nogmaals kort op een rij. "Om twee redenen verwerpen wij 't vrouwenkiesrecht", zo stelde hij: "èn omdat het strijdt met de roeping, die God de vrouw aanwijst in de Schrift, èn omdat het stoelt op Liberalistische Staatsbeschouwing". Eerder had hij in De Banier in enkele hoofdartikelen (artikelenserie van 1922) al trachten duidelijk te maken "dat de Schrift de vrouw eene plaats aanwijst aan den binnenkant van het leven. Haar plaats is thuis". In dit verband verwees hij thans opnieuw naar de deugdelijke huisvrouw van Spreuken 31:

"Men leze het kostelijke gedicht over de vrouw door een vrouw in Spr. 31. Niet de vrouw zit in de poort, waar het publieke leven klopt, doch zij verheugt zich er in, dat daar haar man zit. De man zij lid van raden en Staten en Kamers; niet de vrouw. Bovendien de wijze vrouw bouwt haar huis. Doet dat de vrouw die politiek meeleven gaat? De vrouw die deelneemt aan stembusstrijd en verkiezingsactie? De vrouw, die de kiesvereenigingen bijwoont ter harer opleiding; in besturen zitting neemt, enz.? [vet; AV].

De vrouw hoort aan de stembus niet. Zij mag in het openbare leven niet meespreken. Paulus ontleent zijne vermaning dat de vrouw zwijge in de gemeente, aan de wet, dat is aan de scheppings-ordinantie Gods, m.a.w. niet alleen in de kerk, ook op politiek erf zwijge de vrouw. Dat is eisch naar Gods Woord. De liberaal kent het organisme van den staat niet. De staat is voor hem een samenvoeging van vele individuen, d.w.z• op zichzelf staande personen. Bij die liberalistische beschouwing komt de vrouw geheel gelijk den man te staan en is te begrijpen den eisch van vrouwenkiesrecht. Maar naar Bijbelsche

bevatting van den staat is zij de uitgroeiing van het huisgezin. En zoo treedt niet de vrouw maar de man op en doe hij naar Goddelijke roeping, wat tot heil van den staat door hem te doen zij.

't Is een voorstelling, die niet recht is, van sommigen gegeven, als zou men 't vrouwenkiesrecht zeker verwerpen, maar 't nu alleen gebruiken om er weer af te komen. Aan afschaffing wordt niet gedacht. Wie deed sinds de laatste Kamerverkiezingen ook maar één poging? Geeft uw beginsel niet prijs. Toonen onze vrouwen moed te hebben pal te staan en zij hun getuigenis met woord en daad een krachtig protest tegen den geest des tijds ".

Aan de lezers van De Banier gaf ds. Kersten vervolgens nog enkele wenken mee. Zo raadde hij hun aan, het hoofd koel te houden en niet alles te geloven wat de nieuwsbladen over de SGP te berde brachten. En: "breng uw stem uit op de mannen, die uw vertrouwen waardig zijn. (...). Onze vrouwen stemmen niet, doch de mannen beijveren zich te getrouwer hun roeping aan de stembus te betrachten; niet één hunner blijve thuis. (...) Bovenal: de Heere geve den strijd biddende te voeren". Zo ging de SGP toen de Statenverkiezingen van 1923 in, die niet slecht voor de SGP uitpakte: acht Statenzetels in vijf provincies. Acht "proteststemmen tegen beginsel verzaking", zo heette het toen 14) .

De raadsverkiezingen van 1923

Op 23 maart 1923 had de SGP-kiesvereniging te Giessendam een ledenvergadering belegd, onder andere om een kandidatenlijst samen te stellen met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen. Nadat dit gelukt was, deed een van de aanwezige leden het voorstel om de SGP-lijst te verbinden met die van de ARP ter plaatse. Dit voorstel werd echter door de vergadering verworpen. Slechts een enkeling was ervóór. "Het hoofdmotief' waarom dit voorstel verworpen werd, was "dat we in geen geval vrouwenstemmen mogen aanvaarden willens en wetens van een partij die vrouwenkiesrecht aanvaardde". In het beginselprogramma van de AR stond weliswaar nog vermeld: "krachtens beginsel verwerpt de partij stemplicht en wraakt zij een staatkundig vrouwenkiesrecht", maar in de praktijk riep de ARP de vrouwen uit haar achterban op om toch te gaan stemmen. "Dat vrouwen tegen ons advies op onze lijsten stemmen, is buiten onze verantwoording", zo oordeelden de mannenbroeders in Giessendam (De Banier, 19 april 1923). Maar als wij actief - door middel van het aangaan van een lijstverbinding - zouden proberen te profiteren van eventuele AR-reststemmen die mede het resultaat zijn van het bewust ter stembus oproepen van vrouwen, dan zouden wij feitelijk ook van het ongeoorloofde middel, het stemmen door vrouwen, gebruikmaken. Zo ongeveer moeten de mannenbroeders in Giessendam geredeneerd hebben.

Hoe staat deze principiële stellingname van hen in schril contrast met de huidig SGP-praktijk. Met het oog op de komende raadsverkiezingen is de SGP thans in meer dan veertig gemeenten een verticale lijstverbinding aangegaan met de CU. Met een partij die er bewust naar streeft om meer vrouwen in de raad te krijgen en daarom ook bewust op tal van gezamenlijke SGP/CU-lijsten een of meer vrouwen gekandideerd heeft. Op enkele, inmiddels beruchte, plaatsen zelfs zo hoog dat de gekandideerde vrouwen grote kans maken om direct gekozen te worden, waarna zij mogelijk ook in de raad namens de SGP het woord zullen voeren. Hoe heeft het toch met de SGP zo ver kunnen komen? Hoe ver toch staat dit alles af van het beginselvaste optreden van de SGP onder de leiding van de eerste SGP-voormannen. Hoe bedroevend is dit alles!

Inconsequent

De SGP bezorgt telkens weer zichzelf een slechte reclame. Want enerzijds stellen dat de vrouw op grond van de Schrift het regeerambt niet toekomt en anderzijds toch vrouwen op gezamenlijke kandidatenlijsten toelaten, zullen buitenstaanders zonder meer als inconsequent en onoprecht ervaren. Dit berokkent schade aan de doorwerking en tot meerdere erkenning brengen van de op Gods Woord gegronde beginselen. Alleen al daarom heeft de SGP zich steeds voor inconsequent handelen te hoeden.

De raad om inzake het vrouwenkiesrecht consequent te blijven gaf overigens in 1923 ook al het toenmalige SGP-hoofdbestuurslid, de heer P. van der Meulen, aan de partij. In De Banier van 17 mei 1923 schreef hij namelijk:

"De verkiezingen voor de gemeenteraad zijn weer op komst. Nog bestaat officieel de stemplicht, ook voor de vrouw. Nog steeds ziet men op ons of we niet van een inconsequentie zijn te beschuldigen. Zooals men weet, we aanvaarden het vrouwenkiesrecht niet. Niet alleen in theorie, maar ook in de practijk van ons politieke leven kome dat uit. Noch

rechtstreeks, noch zijdelings mag de Kiesvereeniging de vrouwen dwingen om ter stembus te gaan. Dat is in de afgeloopen zomer niet gebeurd, dat gebeure ook nu niet. Wij zijn en blijven in den lande de eenige partij die niet alleen theoretisch, maar ook practisch het vrouwenkiesrecht niet aanvaardt. Niettegenstaande dit werd ons pogen in 1922 gezegend. Zij er thans onder ons ook geen wankelen. (...) Geve de bazuin geen onzeker geluid!".

Na de raadsverkiezingen van 1923 kwam het ds. Kersten ter ore dat, ondanks de herhaalde waarschuwingen die de SGP tegen het vrouwenkiesrecht had laten uitgaan, er thans vrouwen waren wezen stemmen die enkele maanden geleden bij de Statenverkiezingen thuis gebleven waren en toen daarvoor als reden opgegeven hadden dat zij het "vrouwenkiesrecht in strijd achten met Gods Woord, en daarom niet durfden stemmen". "Doch dat gemoedsbezwaar zat blijkbaar niet diep", zo constateerde ds. Kersten in De Banier van 7 juni 1923, "want bij de laatste verkiezingen heeft 't den doorslag niet kunnen geven. Men was bang voor ƒ3, boete; of men ging wellicht gedreven door andere motieven nog". Ds. Kersten was hiermee verre van gelukkig want zo verloor men alle respect bij de buitenwacht. "Welk een kwaad deze menschen onze zaak doen, is niet te zeggen", zo schreef hij. "Laat ons eerlijk zijn; men kan tot ander inzicht komen; maar [men] geve zich [dan] van zijn doen rekenschap. En zoo men overtuigd is of wordt dat het stemmen in strijd is met de roeping der vrouw, haar aangewezen in Gods Woord, dan sta men pal"! (De Banier, 1 juni 1923). "Laat ons niet om wat nadeel het beginsel verwerpen", zo schreef hij twee jaar eerder (De Banier, augustus 1921).

Welnu, evenzo ware het zeer te wensen geweest dat het huidige SGP-hoofdbestuur pal had gestaan achter het door haar beleden beginsel dat het regeerambt de vrouw niet toekomt, en dat zij derhalve haar verbod op de gezamenlijke kandidatenlijsten van SGP en CU in de plaatsen Amersfoort, Enkhuizen, Gorinchem en Zoetermeer vanwege de daarop (hoog) gekandideerde CU-vrouwen had gehandhaafd. Had het hoofdbestuur het verbod gehandhaafd met op te merken: 'Wij kunnen niet anders, want zo leert ons Gods Woord', dan had er een respect afdwingend getuigenis van het hoofdbestuur uitgegaan. Nu is veelmeer het tegendeel het geval, en bovendien is er nu naar we vrezen alweer een hek van de dam.

Ten besluite

Uit de bovenstaande kroniek, die de eerste vijf jaren van de SGP op het punt van het vrouwenkiesrecht omvat, komt overduidelijk naar voren dat de SGP als partij onder leiding van de eerste SGP-voormannen zowel het passieve als het actieve vrouwenkiesrecht als in strijd met de Bijbelse plaats en roeping van de vrouw met beslistheid heeft afgewezen. Ook het gaan stemmen omdat het vrouwenkiesrecht er eenmaal was of omdat de overheid dit beval, werd als beginselverloochening veroordeeld. Daarom werd bij het naderen van verkiezingen steeds "vanuit het hoofdbestuur kloek en zonder enige bemanteling voor ieder duidelijk geadviseerd: 'Vrouwen, niet stemmen!' Draagt de boete dan, liever dan dat ge de nek buigt onder dit goddeloos, revolutionair kiesrecht" (De Banier, 16 april 1925).

Het publiekelijke optreden van de vrouw op het politieke terrein - bijvoorbeeld door zich aan te melden als lid of buitengewoon lid van een SGP-studievereniging of - kiesvereniging, door daarvan bestuurslid te worden (indien dit mogelijk zou zijn), door ledenvergaderingen of verkiezingsbijeenkomsten bij te wonen enz. - werd eveneens veroordeeld als strijdig met de haar van God geschonken plaats en roeping. De levenstaak van de

vrouw ligt in de eerste plaats aan de binnenkant van het leven, in het gezin, en in de tweede plaats ook op de daaraan verwante en typisch vrouwelijke terreinen buitenshuis, maar geenszins op het publieke politieke erf dat de Heere in het bijzonder aan de man heeft toegewezen. Zo werd in oud-Israël de man in de poort gevonden, maar de vrouw werd daar niet gevonden, noch regerend noch discussiërend noch adviserend! De door God ingeschapen en bevolen onderdanigheid van de vrouw aan de man gedoogt het publiekelijke optreden van de vrouw op het politieke erf niet.

Mocht de SGP tot deze richtlijn, tot haar oude, oorspronkelijke standpunt terugkeren! Dan handelde zij helder, consequent en Bijbels, en juist dan zou mede door middel van haar vrouwenstandpunt nog een goed en oprecht getuigenis van de SGP kunnen uitgaan.

Noten:

1) W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij 1918-1948, 1990, p. 42-44

2) Ook de kiesvereniging van Twello had een soortgelijke vraag ingezonden: "Wat moeten onze vrouwen, nu het vrouwenkiesrecht er is, doen, stemmen of niet? ". Uit de toelichting die een afgevaardigde van de kiesvereniging van Zeist ter vergadering gaf, lijkt duidelijk te worden dat de vraag van Zeist eveneens deze strekking had.

3) De hoofdbestuursleden ds. G.H. Kersten, ds. J. van der Vegt, P.J. Lamoré en P. van der Meulen zouden in brochurevorm het partijstandpunt inzake het vrouwenkiesrecht nader uiteenzetten, zo was eerder toegezegd (Fieret, a.w., p. 44). Ter vergadering zou hiernaar gevraagd worden, want de kiesvereniging van Borssele had de vraag ingezonden: "Wanneer verschijnen de brochures over 't vrouwenkiesrecht? ". Deze brochure was echter niet klaar en is ook nooit verschenen. Dit kan een extra reden geweest zijn waarom ds. Kersten in zijn openingswoord uitgebreid op het vrouwenkiesrecht ingegaan is. Ook kan de artikelenserie over het vrouwenkiesrecht die ds. Kersten eerst in 1922 en daarna in nog meer uitgebreide vorm in 1927 in De Banier gepubliceerd heeft, als een alternatief hiervoor gezien worden.

4) Vooroorlogse SGP-geschriften, dl. 1, 1986, p. 136

5) Zie: De Banier van augustus 1922 waarin ds. Kersten schrijft: "Te betreuren valt het spelen met beginselen. Men riep eerst: 'Vrouwenkiesrecht is niet goed'. Toen heette het: 't Is er nu eenmaal, en wil je het weg hebben, stem dan; 'vrouwen help toch'. En nu gaat de mare reeds, dat ook van onze sterk rechtsche volksvertegenwoordiging volstrekt geen afschaffing van Vrouwenkiesrecht te wachten is. Gaf het Vrouwenkiesrecht te groote winst? En moet aan die winst het beginsel dan maar opgeofferd? Droeve politiek". Zie ook De Banier van september 1922.

6) P.J. Oud, Het jongste verleden, dl. 2, 1948, p. 18-20

7) P.J. Oud, Het jongste verleden, dl. 1, 1948, p. 112

8) Vooroorlogse SGP-geschriften, dl. 1, 1986, p. 136

9) Handelingen Tweede Kamer, 1922-1923, 22 sept. 1922, p. 25

10) Handelingen Tweede Kamer, 1922-1923, 10 nov. 1922, p. 351; De Banier, 30 nov. 1922

11) Oud, a.w., dl. 2, p. 23

12) Handelingen Tweede Kamer, 1922-1923, 21 nov. 1922, p. 528; De Banier, 7 dec. 1922

13) Vanaf 1917 tot 1922 bepaalde de Grondwet zelfs dat iedere kiesgerechtigde daadwerkelijk het kiesrecht diende uit te oefenen. Kort na de Tweede-Kamerverkiezingen van 1922 werd dit in een opkomstplicht veranderd. Dit maakte echter weinig verschil uit, aldus ds. Kersten. Volgens artikel 72 van de Kieswet diende men zich immers "binnen den voor de stemming bepaalden tijd ter uitoefening van zijn kiesrecht aan te melden bij het stembureau". Een vrouw die principiële bezwaren heeft tegen het uitoefenen van het kiesrecht, "zal dus ook bezwaar hebben (...), zich ter uitoefening van zijn kiesrecht te gaan aanmelden. Men ondervangt dus de bezwaren van die principieel bezwaarden niet, door te spreken van opkomstplicht in de plaats van stemplicht" (Handelingen Tweede Kamer, 1924- 1925, 3 april 1925, p. 1986; zie ook p. 1995).

14) P. van Vugt, "Onze menschen moeten in Raad en Staten", in: Van Goedertierenheid en Trouw, 1993, p. 296

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2006

In het spoor | 52 Pagina's

DE SGP EN DE VROUW

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2006

In het spoor | 52 Pagina's