Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boodschap aan Europa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boodschap aan Europa

37 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 25 juni 2003 presenteerde de Guido de Brès-Stichting in perscentrum Nieuwspoort haar studie ir.L. van der Waal e.a.. Boodschap aan Europa. SGP-visie op de Europese Unie..

J. Mulder DIRECTEUR GUIDO DE BRÈS-STICHTING

Tijdens de presentatie voerden verschillende personen het woord, te weten, ir. L. van der Waal, als voorzitter van de werkgroep die de publicatie voorbereidde, mr. drs. A. Nicolaï, staatssecretaris van Europese Zaken wiens tekst overigens werd uitgesproken door mr. drs. M. Krop, directeur-generaal Europese Samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en prof. dr. J.Q.Th. Rood, verbonden aan Clingendael, Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen. Vervolgens was er en discussie tussen pers, zaal en het forum. Drs. B. Belder, europarlementariër voor CU-SGP, nam ook deel aan het forum.

Eén van de doelstellingen van de SGP als politieke partij is de resultaten van bezinning publiek te maken en zodoende de meningsvorming te stimuleren c.q. te beïnvloeden. Vandaar volgen de bijdragen van de sprekers en wordt ten slotte een korte reactie van de heren Schippers en Brouwer opgenomen.

1. Bijdrage van ir. L. van der Waal

Bij Europa denken we tegenwoordig meer dan ooit aan de toekomst. Sinds de ineenstorting van het Oostblok eindigt de Europese Unie niet meer bij het IJzeren Gordijn maar bij een Oostgrens die vooralsnog onduidelijk is. Ieder democratisch land kan lid van de Unie worden.

De toekomst is dus, meer uitbreiding, meer integratie, meer Europa. Maar meer Europa, waartoe, waarheen en met welke doelstellingen? En welke bestuursvorm is daarvoor nodig?

De Conventie heeft daarvoor op verzoek van de Top van Laken inmiddels een pakket voorstellen op tafel gelegd. En voor iedere politieke partij mag het een uitdaging zijn zich vanuit zijn eigen doelstellingen met deze vragen bezig te houden. De Europese integratie lijkt weliswaar maar in één richting te kunnen gaan. Maar er valt te kiezen, ook al zal de burger dat gevoel niet altijd hebben.

Afgeslankte Europese agenda

De SGP heeft zich in de nota die voorligt zich aan keuzes gewaagd. Wat de bestuursvorm betreft is gekozen voor een structuur waarbij het primaat ligt bij de intergouvernementele instellingen. Dus bij de Europese Raad en de Raad van Ministers, waarbij de nationale staten de voornaamste rol vervullen. Bij dit Europa van Nationale Staten wordt in de nota overigens minder massief gesproken over nationale soevereiniteit en met meer acceptatie en waardering over Europa dan in het verleden soms het geval was. Maar dan

niet over een Europa van het machtsstreven, van de ambities en de pretenties. Maar over een Europa van samenwerking, beperkt tot die taken en beleidsterreinen waarop de nationale staten op gemeenschappelijk beheer zijn aangewezen. Een Europa dat geen doel is in zichzelf, maar een instrument om de doelstellingen van wat ons betreft de christelijke politiek tot stand te brengen tot welzijn van de burgers.

Hoe kan Europa een Europa van de burgers zijn? Naar onze overtuiging niet anders dan door het klein te houden. Klein, niet in omvang of in ledental of in samenwerking en solidariteit, maar klein in massa, in centralisatie, in bureaucratie en ambities. Daarom kiest de nota voor een afgeslankte Europese agenda die beperkt blijft tot kerntaken.

overwagingen

Om vast te stellen wanneer en in welke mate Europees optreden noodzakelijk is kan het subsidiariteitsbeginsel belangrijke diensten verlenen. In de nota neemt dit begrip dan ook een voorname plaats in. Alleen op Europees niveau wat nationaal niet behoorlijk kan. Maar daarmee is niet alles gezegd. De Europese politiek beweegt zich in een krachtenveld waarin ook andere factoren een gewichtige rol spelen en deze zijn medebepalend voor de mate waarin bevoegdheden aan Europa moeten worden overgedragen.

Ik denk aan drie factoren. De machtsfactor, de toenemende diversiteit binnen de Unie en het functioneren van de democratie. Om te beginnen de macht. Natuurlijk was er het ideaal en is er het streven een vreedzaam Europa in stand te houden. Maar het is duidelijk dat de integratie niet door deze droom wordt gedragen, maar in sterke mate gekenmerkt wordt door overwegingen van politieke macht. Ondanks grensoverschrijdende solidariteit en verheven woorden blijven onderlinge rivaliteit en nationaal belang dominant aanwezig. Dat doet niets af van de betekenis die de Unie heeft voor de vreedzame verhoudingen. De waarde daarvan kan niet gauw worden overschat. Maar we moeten niet te goedgelovig en optimistisch zijn over het overdragen van bevoegdheden aan een centraal bestuur. Het tweede aspect betreft de diversiteit. Door de uitbreiding zal de culturele en politieke verscheidenheid binnen de Unie enorm toenemen. De meeste lidstaten hebben lange tradities en een vaak diepgewortelde culturele identiteit. Het streven van de Unie is om deze verscheidenheid te respecteren. Maar dat stelt grenzen aan de omvang en detaillering van regelgeving die binnen de grote verscheidenheid van samenlevingen kan worden nageleefd. In de bezinning op de toekomst van Europa kan niet voorbij gegaan worden aan het historisch gegroeide van de nationale staten, zonder spanningen op te roepen. In de belevingswereld van de burgers speelt het eigene van het land een zeer belangrijke rol. En de stabiliteit van de Europese Unie is uiteindelijk afhankelijk van de stabiliteit van de lidstaten.Ook dat pleit voor een decentraal bestuur zo dicht mogelijk bij de burgers.­

Dat brengt mij tot het derde aspect, het democratisch gehalte van het bestuur.

In het algemeen wordt deze factor sterk formeel-juridisch benaderd. Als de regels maar in orde zijn en de procedures sluitend dan is het democratisch tekort opgelost. Maar meer meerderheidsbesluitvorming betekent meer overruling. Op de tekentafel klopt het, maar inhoudelijk blijft het probleem bestaan. Transnationale democratie heeft het moeilijk en is ook op Europees niveau moeilijk te verwezenlijken. Kleine landen hebben bovendien in een parlement van meer dan 700 leden uit 25 landen slechts een gering aantal afgevaardigden. De nationale politieke diversiteit kan zodoende maar moeilijk in de Europese instellingen doordringen, wat de herkenbaarheid van de Europese politiek voor de burgers sterk bemoeilijkt. Ondanks de toenemende interdependenties zijn de natiestaten nog altijd de belangrijkste politieke actoren

Al deze overwegingen leiden ons ertoe voor een beperkte Europese agenda te pleiten. Een Unie die een sterk decentraal karakter heeft.met een takenpakket geconcentreerd rondom de interne markt en de daarmee verbonden flankerende beleidsterreinen. Kort samengevat zouden supranationa-

Ie bevoegdheden hiertoe grosso modo beperkt moeten blijven. Vitale terreinen als buitenlandse zaken en veiligheid blijven intergouvernementeel en nationaal-identiteitsgebonden gebieden behoren tot de nationale competentie. In externe relaties treedt de Unie plaatsvervangend of ondersteunend op.

De Europese Unie heeft geen grondwet nodig, zo lezen we in het persbericht voor deze bijeenkomst. Inderdaad, in de nota wordt deze afgewezen.

Besluursvorm

Welke bestuursvorm hoort hierbij? Sinds het begin van de integratie is er discussie geweest of de Unie een federale staatsvorm moet krijgen of een samenwerkingsverband van zelfstandige lidstaten of iets daar tussen in.Wij kiezen ons uitgangspunt niet in een na te streven staatkundig ideaal, maar gaan omgekeerd te werk. De structuur zal dienstbaar moeten zijn aan het dragen van onze nationale en interna­ tionale verantwoordelijkheden en wat ons betreft dan aan de eerder genoemde afgeslankte Europese agenda. Daaruit resulteert dan een model waarin de relatie tussen de lidstaten en de Unie gekenmerkt wordt door een wederzijdse ondersteuning. Het grote is er vooral ten dienste van het kleinere. Institutio­neel ligt het primaat daarin bij de Europese Raad en de Raad van Ministers. Dus bij de intergouvernementele instellingen. Consistent met deze gedachten bevat de nota onder andere voorstellen voor

- opwaardering van de rol van de nationale parlementen door versterking van hun betrokkenheid bij de Europese wetgeving in samenwerking met de leden van het Europees Parlement

- bewaking van het subsidiariteitsbeginsel tegen de zuigkracht van de Europese instellingen en sluipende concentratie van bevoegdheden op Europees niveau.

- en een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten.

Anders dan de Nederlandse regering zetten wij niet in op een gelijktijdige versterking van de Europese Commissie en het Parlement. De Commissie is in onze structuur een belangrijk orgaan, maar politiek ondergeschikt aan de Raad en niet een Europese regering in wording.

Conventie

In de nota komen niet alle onderwerpen aan de orde waarover door de Conventie is gerapporteerd. De nota beperkt zich tot enkele hoofdgedachten. Zo wordt bijvoorbeeld gepleit voor het behoud van het roulerend voorzitterschap en wordt wat de Commissie betreft gekozen voor een commissaris met stemrecht vanuit iedere lidstaat. Voorts geeft de nota impliciet al een afwijzende reactie op de verregaande voorstellen van de Conventie tot verdere concentratie van bevoegdheden. In een afzonderlijke publicatie van de Eurofractie van ChristenUnie-SGP die zeer binnenkort verschijnt zal nader op de actuele politieke aspecten van de aanbevelingen van de Conventie worden ingegaan.

Tenslotte nog iets over de kwestie van de Europese Grondwet. De Europese Unie heeft geen grondwet nodig, zo lezen we in het persbericht voor deze bijeenkomst. Inderdaad, in de nota wordt deze afgewezen. Een grondwet hoort bij een staat en dat is de Europese Unie niet. Maar wel wordt in de nota erkend dat er behoefte is aan een zodanige herschikking van de Europese verdragen dat deze transparant en toegankelijk worden gemaakt en dat alle onderdelen in één basisverdrag worden samengevat. Maar dat mag geen grondwet heten. De Unie blijft organisatorisch gebaseerd op verdragsrecht tussen soevereine staten. Het is van belang dat dit expliciet in het basisverdrag wordt vermeld. Een grondrechten catalogus behoeft daarvan geen onderdeel te zijn. Hiervoor kan verwezen worden

naar de EVRM waarbij alle lidstaten partij zijn.

Geestelijke grondslag

Wij betreuren het dat de Conventie de naam van God niet in de preambule heeft willen vermelden en het christendom niet als de bron van de beschavingsgeschiedenis van de Unie heeft erkend. In de nota is aangetoond dat steeds explicieter in de verdragen wordt uitgesproken dat de menselijke rede en het gedachtegoed van de Verlichting als grondslag van de Europese politiek worden gezien. De Conventie lijkt dit te bevestigen. Maar wij menen te kunnen staande houden dat de gemeenschappelijke beschavingsgeschiedenis van Europa de geschiedenis is van het christendom. Veel rechten en vrijheden in de westerse samenlevingen komen niet voort uit de Franse Revolutie maar vanuit de Hervorming. Wij stellen het op prijs dat premier Balkenende zich in Thessaloniki alsnog voor een vermelding in de Grondwet heeft ingezet.

Wie de verantwoordelijkheid op zich neemt om lijnen naar de toekomst uit te zetten moet zich rekenschap geven van waar hij vandaan komt. Meer Europa, maar waarheen, met welk doel? Europa heeft een geestelijke grondslag nodig. Door zijn aflcomst te verloochenen en niet de soevereiniteit van God te erkennen ontbreekt het Europa aan een identiteit en is het geestelijk richtingloos.

2. Bijdrage van drs. mr. A.Nicolaï in spreekpiinten

De bijdrage van de Staatssecretaris is uitgesproken door mr. drs. M. Krop, die de Staatssecretaris verving, die op zijn beurt de minister verving in een Kamerdebat. Dank voor uitnodiging van de Guido de Brès-Stichting;

Heb altijd bewondering voor politieke bewegingen die met relatief weinig middelen en menskracht toch serieus aandacht besteden aan een complex onderwerp als de Europese Unie;

Daarom graag hier aanwezig; Bovendien: goed voor mij om weer eens een heel andere visie op Europa tot mij te nemen;

Ik constateer wel degelijk interessante overeenkomsten, maar ook flinke verschillen met bijv. een liberale kijk op Europa.

Overeenkomsten

De meest fundamentele overeenkomst zie ik in de principiële grensoverschrijdendheid van de eigen denkbeelden. Als liberaal streef ik in Europees verband naar een zo vrij mogelijke ruimte, en uw rapport stelt, ik citeer, "voor het Koninkrijk van Christus zijn politieke grenzen in principe irrelevant". Einde citaat. Daar hebben we beide een inzet om die zaken die we werkelijk van belang vinden, zo min mogelijk door nationale grenzen te laten afbakenen.

Maar er zijn ook meer concrete overeenkomsten.

- Bijvoorbeeld dat door de uitbreiding van de Europese Unie een kunstmatige politieke tweedeling van Europa wordt tenietgedaan.

- Dat bij een zoektocht naar de Europese oostgrens een geografische benadering tekort schiet. - En een heel belangrijke: dat de nationale staat onmisbaar blijft voor de ordening in de internationale politiek. Daaraan doet de conceptuele wens om mijn liberale en uw bijbelse waarden breed te laten gelden niets af. Terecht concludeert uw rapport: de paradox is dat alleen door internationale samenwerking de staat zijn oorspronkelijke functies weer beter kan uitoefenen en daardoor 'levensvatbaar' blijft. U stelt dat het voor de hand ligt om de positie van de nationale parlementen in de Europese politiek te versterken. Dat ondersteun ik van harte en daarvoor hebben we ons in de Europese Conventie ook sterk gemaakt, en met succes.

-Uw rapport kent voorts grote reserves bij een Europese 'ideologie', een Europees burgerschap. Daar herken ik wel wat van. Het komt overeen met mijn overtuiging dat een Europese identiteit van onderaf moet groeien, nooit kan worden opgelegd. Alleen indien Europa concrete oplossingen büjkt te kunnen bieden, wordt Europa voor burgers relevant.

- Een laatste overeenkomst: het subsidiariteitsprincipe, waar u veel waarde aan hecht. (Wel moeilijk voor de SGP is de katholieke oorsprong van dat begrip...) Ook op dit leerstuk hebben we in de Conventie succes geboekt.

Maar het zal weinigen verbazen dat ik ook flinke verschillen constateer:

Ook hier eerst maar eens een fundamenteel verschil: uw rapport wijst op, ik citeer: "...het Europese streven om op wereldschaal tot een machtsfactor van betekenis uit te groeien. Voor zo'n hoge pretentie en optimistische kijii op de menseüjke vermogens en de politieke macht geeft de bijbel geen grond." Einde citaat. Ik geloof ook niet zo in Europa als machtsfactor, maar meer om praktische redenen.

Uw rapport stelt dat al te intensieve contacten met andere volken geen voordeel opleveren, en dat oudtestamentische profeten zeer kritisch zijn over bondgenootschappen. Ik denk juist dat tijdige en slimme coalities heel goed kunnen zijn om de Nederlandse positie te versterken.

Wel heb ik waarschijnlijk een optimistischer kijk op de menselijke natuur en de voorbeeldfunctie die Europa in de wereld zou kunnen hebben op het gebied van omgaan met diversiteit en het in de praktijk brengen van liberale waarden. Daarin lopen we dus principieel uiteen.

Maar er zijn ook meer concrete verschillen:

Uw rapport stelt dat al te intensieve contacten met andere volken geen voordeel opleveren, en dat oudtestamentische profeten zeer kritisch zijn over bondgenootschappen. Ik denk juist dat tijdige en slimme coalities heel goed kunnen zijn om de Nederlandse positie te versterken. We moeten het er vaak zelfs van hebben. Goed voorbeeld: Benelux-samenwerking (en verbreding daarvan) het afgelopen jaar.­

Voorts stelt u onomwonden: "God zelf heeft de overheid ingesteld." Ik ben niet zonder eerbied voor het overheidsgezag, maar toch vooral uiterst kritisch. Ik karakteriseer mijzelf wel eens als geen Euroscepticus maar wel een overheidsscepticus. Zet steeds vraagtekens bij de natuurlijke neiging van overheden tot bemoeienis. Een wat zwakker punt vond ik voorts de onderbouwing van de uitsluiting van Turkije als toekomstig EU-lidstaat. Ten eerste: de discussie over het principe van Turks lidmaatschap is een gepasseerd station en past niet in een rapport als dit. Turkije is kandidaat. Ten tweede: voor ieder argument dat tegen lidmaatschap van Turkije pleit, ziet u terecht de onhoudbaarheid. Maar als u ze bij elkaar optelt, komt u plots tot een ander oordeel. Bovendien begeeft u zich op glad ijs door te stellen dat in Turkije "niet van een functionerende democratie kan wor­ den gesproken". Het gladde ijs is niet zozeer mijn oordeel over de Turkse democratie, maar het feit dat Turkije zich op dat terrein zou kunnen verbeteren, waardoor het ook volgens uw redenering alsnog zou kunnen toetreden.

Terwijl ik juist de indruk kreeg, dat u Turkije permanent zou willen uitsluiten op basis van onveranderlijke factoren als de ligging, de omvang van het land en de religie van zijn inwoners.

Dutt over naar de conclusies.

Daarin lopen we toch wel uiteen. De SGP zet vooral in op een meer intergouvernementele Unie. Een sterke Europese Raad. Een zwakke Commissie. Een Europees Parlement met beperkte bevoegdheden.

Mijn conclusie is een heel andere. Na toetreding van 10 nieuwe lidstaten is juist meer centrale regie nodig, en meer controle. Dus een versterkte Commissie, en een Europees Parlement met méér bevoegdheden. Dat is in ons belang. Europa wordt daardoor democratischer: een verkozen Commissievoorzitter is een krachtige voorzitter. Een Europees Parlement dat als het nodig is zijn tanden kan laten zien is ook in het belang van de Europese burger.

Van Europese samenwerking verwacht ik geen wonderen. Maar we moeten Europa wel zodanig inrichten, dat het oplossingen kan bieden voor onze grensoverschrijdende problemen. En daarbij moet een goede controle mogelijk blijven, zowel nationaal, als ook Europees.

3. Bijdrage van prof. dr J.Q.Th. Rood, hoofd onderzoek Instituut Clingendael

Het doet mij bijzonder veel plezier hier vandaag een reactie te mogen geven op de studie Boodschap aan Europa, waarin de SGPvisie op de Europese integratie, zoals door de Guido de Brès-Stichting verwoord, wordt ontvouwd. Alvorens bij deze studie een aantal inhoudelijke opmerkingen te maken, is het wellicht goed om mijn positie als referent te markeren. Allereerst sta ik hier als academicus, afltomstig van een instituut dat als taak heeft het Nederlands buitenlands beleid in zijn Europese en internationale context te analyseren. Kortom, van enige partij-politieke affiliatie is geen sprake. Ten tweede, ik sta hier als agnosticus en heb derhalve geen enkele geloofsbinding. Dit laatste is belangrijk om te vermelden, omdat het christelijk gedachtegoed een vanzelfsprekend fundamentele inspiratiebron - de inspiratiebron-van dit rapport is. Het ligt er feitelijk aan ten grondslag.

Oordeel

De studie, wat is daarover mijn oordeel? Laat ik beginnen met u te complimenteren. In het debat over de Europese Unie, zoals dat sinds vorig jaar mede in de Conventie is gevoerd, wordt veel gesproken over de noodzaak van helder, inzichtelijk en begrijpelijk taalgebruik over de Unie, omdat zonder die helderheid de burger niet betrokken zal raken bij de Europese integratie. Dit rapport bewijst dat in heldere taal over Europa geschreven kan worden. Het is een goed geschreven, helder gesteld en gestructureerd verhaal over de EU. Niet alleen wordt de boodschap van de SGP in duidelijke taal voor het voetlicht gebracht. Maar ook die delen van de studie die van meer informatieve aard zijn en als bedoeling hebben de lezer bekend te maken met de Europese Unie, zijn uitermate toegankelijk en begrijpelijk zonder in simplisme te vervallen. Ik heb de auteurs bovendien slechts op één foutje kunnen betrappen. Op p. 61 wordt gesteld dat met de komende uitbreiding (per I mei 2004) Rusland een rechtstreekse buur van de Unie zal worden. Hier moet toch opgemerkt worden dat reeds sinds I januari 1995 als gevolg van toetreding van Finland tot de EU zo'n gemeenschappelijke grens tussen de Unie en Rusland bestaat. Het feit dat dit de SGP niet is opgevallen, doet vermoeden dat op dit punt de gevolgen van de uitbreiding wel eens mee zouden kunnen vallen.

De studie is niet alleen helder, maar onderstreept bovenal ook de consistentie van de SGP in haar visie op de Europese integratie. Van oudsher is de partij kritisch tot zeer kritisch geweest ten aanzien van de Europese integratie, hetgeen o.a. tot uitdrukking kwam in de afwijzing van alle verdragen inzake de Europese integratie, met uitzondering van dat van Nice. Daar heeft de SGP mee ingestemd, maar vooral omdat dit verdrag de door de partij gewenste uitbreiding van de Unie mogelijk maakte. Ook dit rapport is kritisch van toonzetting. Ook in argumentatie is de studie echter consequent. Zo wordt terecht in herinnering gebracht dat de SGP in haar visie op de Europese integratie altijd een centrale en primaire functie heeft toegekend aan behoud van de nationale staat en bescherming van de nationale soevereiniteit. De afwijzing van de Verdragen van Rome en de daaropvolgende verdragswijzigingen (m.u.v. Nice) en vooral een zeer terughoudende opstelling ten aanzien van overdracht van bevoegdheden naar 'Brussel' liggen in het logische verlengde van deze opvatting.

Nadruk op natie-staat

De vraag die in deze studie centraal staat is in hoeverre dit uitgangspunt - behoud van de nationale staat en zijn soevereiniteitnog langer hanteerbaar is in het licht van het onmiskenbare proces van globalisering en de voortgang van de Europese integratie; beide toch uiteindelijk ontwikkelingen die de natie-staat tot in de kern van zijn soevereiniteit uitdagen. Het antwoord dat in de studie wordt geformuleerd, is dat deze processen - globalisering en Europeanisering-voor de SGP geen reden hoeven te zijn/mogen zijn om de visie op de Europese integratie te heroverwegen. Integendeel, de studie sluit af met een krachtig pleidooi voor een meer intergouvernementele Unie: een Unie

waarin het primaat van de nationale staat wordt erkend, vastgelegd en versterkt.

De nadruk op de natie-staat als begin-en eindpunt van de Europese integratie en op de noodzaak de nationale staat als het fundamentele constituerend element van de Europese Unie te behouden, komt op een aantal punten in de nota indringend naar voren. Bovenal echter in de staatkundige typering van de Europese Unie (o.a. hfdst.3) als een internationale organisatie, en daarmee een inherent verdragsrechtelijke constructie, met weliswaar federale kenmerken en aspecten. Maar deze federale dimensie van de Unie is slechts aanvaardbaar voor zover en - zolang deze dienstbaar is aan de behartiging van gemeenschappelijke belangen, d.w.z. grensoverschrijdende vraagstukken die door de nationale staat individueel niet langer adequaat kunnen worden aangepakt. Zo staat op p.l52 te lezen; 'De EU is een internationale organisatie waarin de samenwerkende natiestaten het gemeenschappelijk beheer uitoefenen over beleidsterreinen waarop zij afzonderlijk hun greep (grotendeels) verloren hebben of die het oplossend vermogen van de nationale staat te boven gaan.' De kern van die beleidsterreinen, zo stelt het rapport, betreft de interne markt (incl. de EMU) plus het flankerend beleid dat noodzakelijk is om de Europese binnenmarkt adequaat te doen functioneren. Het gemeenschappelijk beheer -d.w.z. een exclusief optreden van de Unie op supranationale grondslag-zou zich, volgens de studie, tot die terreinen dienen te beperken. Waarmee gesuggereerd wordt, dat er vervolgens nog veel voor de lidstaten zelf overblijft aan beleidsterreinen waarover zij in vrijheid kunnen beschikken en beslissen.

Interguurvernemenlele school

Deze visie op de Europese integratie is, zoals reeds gezegd, in belangrijke geïnspireerd door het christelijk gedachtegoed. Echter, het interessante ervan is ook dat zij in overeenstemt met een gezaghebbende school in het denken over de Europese integratie; een stroming die haar inspiratiebron niet ontleent aan de christelijke leer, maar die in haar analyse van de EU tot een zelfde benadering komt. Dit is de zogeheten intergouvernementele school binnen de theorievorming over de Europese integratie.

Kenmerkende stellingnamen van deze school zijn:

1. Er is geen sprake van overdracht van bevoegdheden door lidstaten naar een hoger federaal c.q. supranationaal-niveau, maar van een 'sharing' of van een 'pooling' van soevereiniteit tussen de lidstaten.

2. Dit betekent dat bevoegdheden die in het kader van een 'gemeenschappelijk beheer' op Europees niveau moeten worden uitgeoefend aan de Europese instelUng (i.h.b. Commissie en Parlement) worden gedelegeerd, onder de voorwaarde dat deze bevoegdheden worden ingezet met het oog op de behartiging van door de lidstaten geformuleerde belangen. 3. Diezelfde lidstaten zijn de 'heren van het verdrag', m.a.w. soeverein in hun beslissing bevoegdheden te delegeren, maar ook in hun beslissing bevoegdheden terug te nemen. Een stelling die als logische implicatie heeft dat de Europese Unie gegeven het soevereinen beslissingsrecht van de lidstaten, zoals ook in de studie is verwoord, nooit meer kan (mag) zijn dan een verdragsrechtelijke constructie, inderdaad, een internationale organisatie met bijzondere kenmerken, maar au fond 'een unie van Europese nationale staten' (p.l60).­

4. En ook dat klinkt duidelijk in de nota door, de natie-staat is als gevolg van globalisering en Europeanisering weliswaar niet langer oppermachtig - waarbij zij aangetekend dat de staat ook in het verleden niet over een absolute soevereiniteit beschikte-maar juist door samen te werken en het Europese integratieproces aan te gaan, hebben staten zich kunnen handhaven, hebben zij een blijvende betekenis kunnen behouden. In de studie wordt in dit verband over een paradox gesproken, inhoudende 'dat alleen door internationale samenwerking de staat zijn oorspronkelijke functies weer betere kan uitoefenen en daardoor 'levensvatbaar' blijft' (p.22). Een redenering waarmee de nota een sterke verwantschap vertoont met het denken van de Engelse historicus Allan Milward, die de Europese

integratie heeft beschreven als niet zijnde het einde van de natiestaat, maar als de redding van de nationale staat in Europa: de Europese integratie als overlevingsstrategie,

Typering FT

Kortom, de in de studie gegeven staatkundige typering van de EU weerspiegelt een rijk en zeer herkenbaar gedachtegoed, dat overigens niet onomstreden is. De typering van de EU als een verbond van nationale staten en de wens dit zo te houden wordt bovendien ondersteund door een tweetal argumenten van tamelijk principiële aard, die op het eerste gezicht het betoog nog sterker maken (zie hfdst.7). Ten eerste, het argument dat de nationale staat het welhaast natuurlijk kader vormt voor het functioneren van de democratie; immers, daarbuiten is de democratie niet tot ontwikkeling gekomen. Bovendien is binnen de nationale staat gegarandeerd, zo stelt de studie, dat de afstand tussen burger en bestuur niet te groot is (p.l29). De implicatie hiervan is dat de Unie haar democratische legitimatie ontleent/moet ontlenen aan het gegeven dat zij uit democratisch geregeerde staten bestaat. Hetgeen betekent dat het democratische gehalte van de besluitvorming in voldoende mate gegarandeerd is met de aanwezigheid van de lidstaten in de Raad/Europese Raad, immers zijnde het hoogste besluitvormend orgaan waarvan de deelnemers via hun eigen nationale parlementen in democratische zin gelegitimeerd zijn. Ten tweede, het argument dat de Unie haar uniciteit ontleent aan haar diversiteit in taal, cultuur, religie, waarden, en maatschappelijke en politieke stelsels; een diversiteit die haar oorsprong vindt in de christelijke en liberale wortels van het Europese denken, en die bovenal door uitbreiding van de Unie nog verder zal worden verrijkt. Juist die diversiteit is een groot goed, stelt grenzen aan de eenwording, vereist een decentraal gevormde Unie, en dwingt derhalve tot erkenning van de blijvende positie van de natiestaat als het primaire kader waarbinnen deze diversiteit tot uitdrukking komt, zo stelt de nota (p.127-128).

Ziehier de redenering, die helder en dwingend leidt - lijkt te leidentot een aantal conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de toekomst van de Unie; hetgeen natuurlijk ook de Europese Conventie en haar visie op die toekomst naar voren brengt. Welke zijn die conclusies/aanbevelingen? Vanzelfsprekend de afwijzing van het federale/supranationale Europa als een te grote bedreiging voor de natie-staat. Maar ook de afwijzing in de studie van het huidige communautaire model, d.w.z. buiten het bestek van de interne markt. Ten eerste, omdat in dit model als gevolg van het activisme van de Communautaire instellingen - vooral Commissie en Hof-en van de onduidelijke verdeling van bevoegdheden tussen lidstaten en Unie het gevaar van een 'sluipende overdracht van bevoegdheden' van lidstaten naar 'Europa' als te groot wordt beschouwd. Juist dit activisme en de usurpatiedrift van vooral de Commissie worden in het rapport met een beroep op het - katholieke!-subsidiariteitsbeginsel, gewraakt. Ten tweede wordt versterking van het Communautaire model afgewezen omdat de Communautaire methode uitgaat van de veronderstelling van een institutioneel evenwicht tussen het Unieniveau en dat van de lidstaten, en derhalve niet strookt met de gedachte dat de lidstaten het primaat dienen te hebben.

Deze overwegingen leiden de studie tot een ondubbelzinnige keuze voor wat een 'meer intergouvernementele Unie' wordt genoemd (p.l48). Een keuze die tot uiting komt in een pleidooi voor beperking van de supranationale aspecten van de Europese integratie tot een aantal kerntaken gegroepeerd rond, zoals reeds aangegeven, de interne markt, waarbij het overigens opvallend is dat de Economische en Monetaire Unie en de Euro - toch zeer manifeste uitdrukkingen van de federalisering van de Unie-niet of nauwelijks aandacht krijgen. Verder wordt gepleit voor een verzwaring van de subsidiariteitstoets, waarbij de nationale parlementen een welhaast beslissende rol krijgen bij de besluitvorming over de uitoefening van bevoegdheden door de Europese Unie (een voorstel dat veel verder gaat dan wat nu in de Europese

Conventie wordt geopperd). Daarenboven wordt een Europese grondwet afgewezen: 'de EU blijft een organisatie die gebaseerd is op verdragsrecht, dat tussen soevereine staten tot stand is gekomen', zo staat op p. 146 te lezen.

Ook ik ben er van overtuigd dat de lidstaten nog lange tijd een beslissende rol in de besluitvorming zullen spelen. In die zin zijn we nog ver af van het federale ideaal van de Verenigde Staten van Europa. Sterker, zonder de lidstaten zou er geen Europese integratie zijn...

Maar bovenal komt de wens voor een meer intergouvernementele Unie naar voren in voorstellen tot een ingrijpende verschuiving in het institutionele evenwicht ten nadele van vooral de Europese Commissie. Het primaat bij de besluitvorming, zo wordt gesteld (p. 148-149), dient bij de intergouvernementele instellingen - Europese Raad en Raad van Ministerste liggen, ook al omdat zij de belichaming van de democratische legitimiteit zijn. De studie pleit daarmee in feite voor een degradatie van de Europese Commissie tot een a-politiek, ambtelijk uitvoerend orgaan, dat ondergeschikt is aan de besluiten van de (Europese) Raad. Een gedachte die dicht bij het idee komt om de Commissie als secretariaat van de raad te beschouwen. In samen­ hang met het pleidooi voor een substantiële versterking van de rol van nationale parlementen komt dit inderdaad neer op een Unie die qua structuur en politiek zwaartepunt veel intergouvernementeler zal zijn dan het geval is in de huidige constellatie. Kortom, op een aantal punten pleit de studie voor een stap 'terug', d.w.z. terug van de sluipende federalisering. In ieder geval biedt het rapport een vooruitblik die op onderdelen wezenlijk afwijkt van het toekomstbeeld zoals door de Europese Conventie wordt geprojecteerd.

Punten van kritiek

Wat hiervan te zeggen? Is dit realistisch? Moet Nederland hierop inzetten omdat daarmee, zoals het rapport stelt, het Nederlands belang gediend is? Mijns inziens kunnen op grond van een viertal overwegingen serieuze vraagtekens worden geplaatst bij het beeld van een meer intergouvernementele Unie, met als uiteindelijke conclusie dat in haar consis­ttentie de studie te weinig oog heeft voor de veranderingen die de Unie heeft ondergaan en zal ondergaan; dat het rapport daarmee op belangrijke onderdelen a-historisch is, en te zeer berust op een ontkenning van een ontwikkeling die niet te stoppen is, te weten, een voortgang van het proces van Europeanisering.

Het eerste punt van kritiek betreft de positie van de natie-staat in relatie tot het concept van soevereiniteit. In mijn ogen zit er in de studie een onmiskenbare spanning tussen enerzijds de nadruk op het behoud van de natie-staat, ja, zelfs zijn versterking, en anderzijds de constatering dat diezelfde staat sterker stuit op de grenzen van zijn vermogen om nog zelfstandig beleid te voeren. Dat dit laatste het geval is, wordt in de studie volmondig toegegeven - het is de reden om de studie te verrichten-maar desondanks wordt een pleidooi gevoerd voor het herwinnen van soevereiniteit. Daarbij is mijn kritiek niet dat de positie van de lidstaten wordt geaccentueerd. Ook ik ben er van overtuigd dat de Udstaten nog lange tijd een beslissende rol in de besluitvorming zullen spelen. In die zin zijn we nog ver af van het federale ideaal van de Verenigde Staten van Europa. Sterker, zonder de lidstaten zou er geen Europese integratie zijn, waarbij juist het samenspel tussen de landen van de Unie en de Europese instellingen de unieke, diffuse, staatkundige structuur van de EU verklaart. Maar het gegeven dat

de lidstaten nog immer de 'heren van het verdrag' zijn en in die zin soeverein, wil niet zeggen dat zij ook vrij zijn in hun keuze met betrekking tot samenwerking of integratie. Integendeel, en deze dimensie krijgt onvoldoende aandacht in het rapport, alhoewel formeel soeverein hebben de lidstaten - de kleinere voorop-als gevolg van het proces van globalisering en Europeanisering geen andere keuze dan samen te werken dan wel te integreren. Daarbij kunnen zij hooguit nog invloed uitoefenen op de modaliteiten van besluitvorming, d.w.z. meer of minder supranationaal. Maar zelfs daar is de keuzevrijheid uiteindelijk beperkt.

Die ontwikkeling - de afnemende feitelijke beslissingsvrijheid van nationale staten-is een gevolg van een aantal besluiten uit het verleden, in het bijzonder inzake de interne markt, de EMU en de zogeheten derde pijler. Die besluiten hebben tot gevolg (gehad) dat de nationale beleidsautonomie sterk is afgenomen, hetgeen zich vertaalt in een toenemende druk op de lidstaten om op steeds meer terreinen tot onderlinge samenwerking, afspraken, beleidsafstemming en integratie te komen. Reden daarvoor is dat het nationale kader tekort schiet voor de oplossing van problemen. Anders gezegd, een effectief nationaal beleid kan op veel gebieden alleen nog in Europees/internationaal kader plaatsvinden. Deze dynamiek zal doorzetten - hooguit soms door recessie, etc. vertragen­ en zal door de ook door SGP gewenste uitbreiding eerder toedan afnemen.

Saillant hierbij is vervolgens dat deze dynamiek juist sterk samenhangt met de totstandkoming van de interne markt. Deze heeft op tal van terreinen de beleidsautonomie van de lidstaten aangetast en dwingt onder de noemer van 'flankerend beleid' tot Europese regelgeving en Europees beleid op terreinen die direct raken aan de nationale identiteit en de kernfuncties van de soevereine staat. Daarmee komen we op een zwakte in de studie, waar deze met het pleidooi voor beperking van de supranationale variant van de Europese integratie tot bij uitstek de interne markt plus flankerend beleid, de suggestie wekt dat op die manier de nationale soevereiniteit beschermd zou kunnen worden en er in ieder geval nog veel van die soevereiniteit voor de lidstaten resteert. Daarmee miskent het rapport de dynamiek in het integratieproces, rekent het zich rijk aan een soevereiniteit die feitelijk niet meer bestaat c.q. niet effectief is, en onderschat het ook de gevolgen van het zelf gekozen uitgangspunt van concentratie op de interne markt. Het gevolg is immers, zoals de realiteit laat zien, dat ook dan weinig resteert van 'Neerlands' soevereine macht. Kortom, de overlevingsstrategie stuit hier hard op haar grenzen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de studie uiteindelijk niet erg expliciet is over de terreinen waarop Nederland soeverein zou moeten zijn c.q. blijven. Sterker, logisch doorredeneren van het eigen uitgangspunt zou ook de SGP tot de conclusie moeten brengen dat er niet zoveel overblijft.

Dit niet realistische perspectief op de staat en soevereiniteit wreekt zich, ten tweede, bij het argument dat een meer intergouvernementele Unie Nederland meer bescherming zou bieden binnen de Europese integratie. Een standpunt waarmee afstand wordt genomen van de klassieke stelling dat juist kleine(-re) lidstaten bij uitstek baat hebben bij sterke Communautaire/supranationale structuren, juist tegen de grote landen. Een standpunt dat vooral bescherming zoekt in de mogelijkheid om het veto te kunnen hanteren (zie p. 149-150). Wat hier minimaal over te zeggen valt, is dat de studie op dit punt naief is. Onvoldoende wordt beseft dat het veto voor alle landen geldt, en derhalve Nederland ook zal belemmeren op die terreinen waar Nederland wèl belang heeft bij adequate Europese besluitvorming. Bovenal berust het pleidooi voor een meer intergouvernementele Unie op een overschatting van de bescherming die zo'n constellatie zal bieden. Juist in zo'n Europa zullen de grote landen zich nog vrijer voelen hun eigen gang te gaan, zeker als zij zich in hun belangen belemmerd voelen door de veto's van kleinere landen, zonder dat Nederland enige reële mogelijkheid zal hebben daarop invloed uit te oefenen. Kortom, in een zich uitbreidende

Europese Unie, met grote landen die zich so wie so sterker manifesteren, heeft Nederland een blijvend belang bij sterke Communautaire structuren.

Met zijn pleidooi voor versterking van de rol van nationale parlementen is het rapport ook in zekere zin a-historisch. Ook het nationale democratische bestel is, zoals de geschiedenis laat zien, de resultante van een historische ontwikkeling.

Dan, als derde punt, het democratisch leven in de Unie. Een zekere scepsis om op Europees niveau tot een vitale democratie te komen is zeker gerechtvaardigd. Dat de natie-staat in dit opzicht vooralsnog een wezenlijke rol zal blijven spelen, is ook onbetwistbaar. Maar te gemakkelijk gaat de studie voorbij aan het gegeven dat nationale parlementen op tal van terreinen niet langer in de positie verkeren om adequaat controle uit te oefenen op de Europese besluitvorming. In dit opzicht bestaat er juist in het licht van de eerder geschetste dynamiek geen andere keuze dan de democratie op Europees niveau te versterken, hetgeen ook in de Conventie is voorgesteld via het aanzetten van de rol van het Europees Parlement. Met zijn pleidooi voor versterking van de rol van nationale parlementen is het rapport ook in zeke­ re zin a-historisch. Ook het nationale democratische bestel is, zoals de geschiedenis laat zien, de resultante van een historische ontwikkeling. Een herhaling van die ontwikkeling kan niet op voorhand op Europees niveau worden uitgesloten. In dit opzicht is de redenering dat de EU geen volwaardige democratie kan zijn/worden, omdat zij geen staat is/zal worden, te gemakkelijk. Te zeer wordt daarmee miskend hoezeer op tal van terreinen de democratie nog slecht op Europees niveau dan wel in samenspel tussen Europees en nationaal niveau tot leven kan worden gebracht.

Groundwet

Tot slot, de Europese grondwet, die in deze studie wordt afgewezen. Immers, de Unie is een verdragsrechtelijk constructie en moet dat blijven, zo wordt herhaaldelijk gesteld. Dat wij - als gevolg van het werk van de Europese Conventie-nu over een Europese grondwet en de noodzaak tot verdere constitutionalisering spreken, mag inderdaad prematuur lijken. Want de Unie is geen staat en daarmee is dit debat volgens de studie zelfs misplaatst (p. 146-147). Maar deze ontwikkeling is wel een uitdrukking van het feit dat zich tussen de burger en de Europese Unie op tal van terreinen een directe relatie ontwikkelt. Inderdaad, dat een Europese overheid is ontstaan die via regelgeving en beleid steeds dieper ingrijpt in het leven van die burger, soms direct, vaak indirect via de eigen nationale overheid, maar altijd Europees ingekaderd. Wie dat erkent, dient die burger ook te beschermen tegen die overheid, zoals dat ook in de nationale context het geval is: dus via een grondwet. Anders gezegd, het is gegeven de dynamiek van de Europese integratie volkomen verklaarbaar dat juist nu de vraag naar een grondwet aan de orde is. En in dit opzicht markeert het huidige debat over de toekomst van de Unie de per definitie moeilijke overgang van het integratieproces van een verdragsrechtelijke constructie naar een constitutioneel verankerd arrangement. Een ontwikkeling die in het rapport wordt genegeerd.

Afsluitend, alhoewel ik veel waardering heb voor dit rapport als een poging om vanuit het christelijk gedachtegoed de plaats van de natie-staat in het meerlagig Europa te bepalen en te definiëren, is mijn uiteindelijke conclusie dat het te zeer teruggrijpt op een Unie die niet langer bestaat, en tevens een Europa voorstelt dat uiteindelijk niet in het Nederlands belang is.

4. Bijdrage van drs. J.A. Schippers en drs. F.J. Brouwer

Met waardering hebben we tijdens de presentatie op 25 juni van de nota Boodschap aan Europa geluisterd naar de reacties van staatssecretaris A. Nicolai en prof. dr. J.Q.Th. Rood. Zij waren zeer openhartig over hun persoonHjlce uitgangspunten van waaruit zij de Europese Unie benaderen. Op drie punten zullen we kort reageren.

Opvallend was dat tijdens de presentatie weinig aandacht uitging naar de geestelijke grondslagen van Europa, in de nota juist één van de belangrijkste onderdelen.

A-histonsch en politiek naïef

Prof. Rood typeerde het SGPstandpunt (op onderdelen) als a-historisch en politiek naïef. De reden daarvoor was dat de SGP de inherente dynamiek van het integratieproces en het succes van de interne markt zou miskennen. Het politiek-naieve is dat de SGP nog teveel van de nationale staat verwacht. Nederland is een land met open grenzen en moet zo ongeveer alles samen met anderen doen. De enige route die overblijft in een uitgebreide Unie is centralisatie; te kiezen valt er eigenlijk niet meer, aldus prof. Rood. Wij denken dat prof. Rood op dit punt de nota meer recht zou kunnen doen. De SGP erkent daarin de waarde van de communautaire methode op terreinen als monetair beleid en landbouw. Ook kan de methode diensten bewijzen op terreinen die te zeer gefrustreerd worden door nationale belangen, maar waar sprake is van forse gezamenlijke problemen, zoals het asielbeleid. Dat betekent echter niet dat men op elk beleidsterrein voor communautaire besluitvor­ ming zou moeten kiezen. Zelfs de Conventie, die op veel onderdelen de Unie verder wil centraliseren, zondert belangrijke beleidsterreinen uit van deze methode. Denk aan buitenlandse zaken en defensiebeleid. Kennelijk is voor veel landen in Europa centralisatie niet per definitie de oplossing en valt er nog te kiezen! Het is in onze visie juist a-historisch om op zulke belangrijke en gevoelige beleidsterreinen te pleiten voor centralisatie.

Overigens kan men ook naïef zijn in de drang naar centralisatie. Wie verwijzen naar Zwarte Maandag, 30 september 1991, toen in Maastricht onderhandeld werd over een nieuw EU-verdrag. Nederland diende toen een uiterst federalistisch, centralistisch hervormingsvoorstel in en moest bakzeil halen.

De SGP pleit bewust voor een combinatie van zowel de communautaire als de intergouvernementele besluitvormingswijze, waarbij de eerste manier pas wordt ingezet als met de laatstgenoemde geen effectief beleid kan worden gerealiseerd.

Grondslagen

Opvallend was dat tijdens de presentatie weinig aandacht uitging naar de geestelijke grondslagen van Europa, in de nota juist één van de belangrijkste onderdelen.' Mogelijk is dit te verklaren uit het feit dat Nicolaï zich liberaal verklaarde - en dus weinig kan met universele aanspraken van christenen - en Rood zich agnost noemde - en zich dus niet uitliet over dit deel van de nota. Op zichzelf jammer, want in de Conventie is dit juist een heikel punt. Dan gaat het niet alleen om de kwestie of de historische rechten van het christendom naast die van Verlichting en humanisme moeten leiden tot een verwijzing daarnaar in de preambule. Dan gaat het ook om de vraag welke waarden en normen richtinggevend zullen zijn voor het handelen van de EU. Neutraliteit, wat prof. Rood lijkt te pretenderen, is daarbij onmogelijk. Men komt dan uit bij een positivistische, bestuurlijke rationaliteit in de EU, die zich inderdaad beperkt tot centralisatie, effectiviteit en efficiency.

De SGP kiest bewust voor een deugdelijke beleidsgrondslag, zodat christelijke waarden als gerechtigheid, humaniteit, solidariteit, rentmeesterschap e.d. in de Unie reëel tot gelding gebracht kunnen worden. Dat is ook méér en anders dan het liberalisme van

de staatssecretaris, waarbij men slechts uitkomt op de waarden van vrijheid en gelijkheid.

Wellicht dat de weigering om het christendom, dan wel de joodschristelijke traditie als wezenlijk element van de EU te erkennen een keuze uit verlegenheid is.

Wellicht dat de weigering om het christendom, dan wel de joodschristelijke traditie als wezenlijk element van de EU te erkennen een keuze uit verlegenheid is. Voor kandidaat-lidstaat Turkije wordt het dan nóg onmogelijkerom de waarden van de EU te erkennen en te onderschrijven. Die bereidheid heeft onzes inziens dat land gewoonweg niet.

Democratie en legitimiteit

Een ander prominent thema is democratie in de EU. We zijn blij met het feit dat de Nederlandse regering het grote belang van de nationale parlementen onderkent. In de Conventie heeft Nederland zich, terecht, met andere landen ingezet voor die erkenning. De toetsing van Commissievoorstellen aan het subsidiariteitsbeginsel wordt gelukkig versterkt, hoewel nog niet voldoende. Impliciet is in zulke voorstellen de erkenning besloten dat de inbreng van na­ tionale parlementen essentieel is voor de legitimiteit van EU-optreden. Opmerkelijk is dan de lijn van zowel de staatssecretaris als van prof. Rood om de democratie op Europees niveau een waarde in zichzelf toe te kennen. Prof. Rood koppelde dit expliciet aan de gedachte van het sociaal contract uit de 18* eeuw. Naar onze mening gaan dergelijke voorstellen voorbij aan de realiteit dat democratie primair binnen nationale kaders functioneert. Bovendien staan ze diametraal ten opzichte van de regeringsinzet ter versterking van de nationale parlementen. Op de keeper beschouwd is de uiterste consequentie ervan dat de Tweede en Eerste Kamer opgedoekt zullen worden. Daarom pleit de SGP voor een complementaire visie, waarbij Europese democratie gezien wordt als een aanvulling op de nationale democratieën. Dit doet ook meer recht aan de werkelijkheid.

Tenslotte zou er veel gewonnen zijn in het debat over de staatkundige toekomst van Europa als werd onderkend dat internationale politiek zich niet goed leent voor democratisering, mede vanwege haar intrinsiek diplomatieke karakter. Onbekommerde invoering van meerderheidsbesluitvorming in de EU kan, zeker na de oostwaartse uitbreiding, gemakkelijk leiden tot het overrulen van minderheden of lidstaten. Dat komt de legitimiteit van het beleid - en daarmee ook de goede implementatie - in de EU-lidstaten niet ten goede. Brede consensus over beleid is verkieslijker. Op grond van een historisch-realistische visie komt de SGP tot de slotsom dat de EU ten dienste moet staan van de üdstaten en hun burgers. Waar dit adagium wordt omgekeerd, ontspoort de Unie.

Drs J.A. Schippers is beleidsmedewerker van de eurofractie Christen-Unie-SGP en drs E.J. Brouwer is beleidsmedewerker van de SGPfractie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Ook het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad gingen voorbij aan dit wezen-Üjke aspect van de nota.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2003

Zicht | 52 Pagina's

Boodschap aan Europa

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2003

Zicht | 52 Pagina's