Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de CATECHISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de CATECHISATIE

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

31.

DE EIGENSCHAPPEN GODS (vervolg).

b. de MEDEDEELBARE eigenschappen.

Wat verstaan we onder Gods eigenschappen?

Hoe kunt u die verdelen?

Wat verstaat u onder het begrip „onmededeelbaar”.

Kunt u de onmededeelbare eigenschappen nog opnoemen?

Ziehier enkele vragen over het in vorige nrs. van ons blad behandelde. Kunt u zonder die nummers na te slaan deze vragen beantwoorden ter repetitie? Probeer eens.

We gaan dan verder met de MEDEDEELBARE eigenschappen Gods.

We dienen allereerst de uitdrukking „mededeelbaar” goed te verstaan. De onderscheidingen van „onmededeelbaar” en „mededeelbaar”, bedoelen in het licht te stellen de grootheid van God als verheven boven alle schepselen (de eigenschappen, welke God alleen bezit) en de grootheid van God in Zijn relatie tot Zijn schepselen (Zijn goedheid, genade, rechtvaardigheid enz.) alszgn. mededeelbare. Van de onmededeelbare eigenschappen wordt in het minst niets in de mens gevonden. De mededeelbare eigenschappen zijn het, waarvan God wel iets in de mens gegeven heeft, maar als SCHEPPINGSGAVEN. Deze mededeelbare eigenschappen zijn echter ook ON-mededeelbaar, zoals zij in God zijn. God bezit niet maar alleen liefde, maar HIJ-ZELF is liefde. Onze liefde is dus scheppingsgave, daar de mens naar Gods beeld geschapen is. Het beeld Gods in engere zin heeft de mens verloren, naar de ruimere zin deelt hij nog in de ALGEMENE gaven. Het zijn de sporen, die het beeld Gods heeft achtergelaten en waaraan we kunnen zien, dat de mens het beeld Gods heeft bezeten. Zo is de mens nog redelijk, zedelijk schepsel en daarom „verantwoordelijk” schepsel. Zie Rom. 1 en 2. Onze belijdenis spreekt van „kleine overblijfselen” (Ned. Gel. Bel. art. 14). Zij doelt daarmede op deze algemene gaven van het beeld Gods in ruimere zin.

Het is in onze tijd zeer noodzakelijk om hier goed te onderscheiden. Bij de mededeelbare eigenschappen gaat het om „algemene” gaven, zoals liefde, barmhartigheid, goedheid, rechtvaardigheid. Zielsmisleidend is het, wanneer men deze algemene gaven houdt voor „zaligmakende” gaven.

Ongetwijfeld is er veel goeds, zowel op technisch als op medisch gebied. Ook in de beoefening van liefdadigheid en barmhartigheid. En we mogen zeker dankbaar zijn voor de vele blijken van offervaardigheid in het kerkelijk leven en voor de vele arbeid in Gods Koninkrijk.

Maar onderscheiden we toch zeer goed ten deze. De vraag is hier: WAARUIT vloeien deze goede dingen voort, die men doet?Mogen wij die alle zo maar aanmerken als „vruchten des Geestes”, zoals Paulus die noemt, vruchten van een levend geloof?

Dit wordt helaas gedaan! Men houdt rustig allerlei uitwendige dingen, wat zoal gedaan wordt voor het koninkrijk Gods in de gemeente, voor ”bloeiend geestelijk leven”.

Ach, wat is het onderscheidingsvermogen zeer weinig of hoe wordt het vaak geheel gemist. Zelfs bij degenen, van wie men zulks allerminst verwacht.

Ook zijn er velen die zichzelf misleiden voor de eeuwigheid, door namelijk indrukken, overtuigingen in het geweten te houden voor „zaligmakend” werk van de Heilige Geest, en daarop de hoop te bouwen voor de zaligheid, waarvoor de oprecht ontdekten juist zo bang zijn. Is het ook niet zeer bedriegelijk om op een versje of tekst of traan zonder meer rustig voort te reizen naar de eeuwigheid? Hoe noodzakelijk is toch de ontdekking uit de Heilige Geest op zaligmakende wijze. Dan wordt Davids bede de vertolking van het ontdekte hart: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten; en zie, of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op de eeuwige weg” (Psalm 139).

Er zijn dus „ algemene” werkingen en gaven van de Heilige Geest (Hebr. 6) en ,.zaligmakende” gaven.

De zaligmakende gaven, de vruchten van het oprechte geloof vloeien voort uit een door Gods Geest VERNIEUWD hart. Zij kenmerken zich door ootmoed, diep onwaardigheidsbesef en kinderlijk vertrouwen. „Genade maakt klein”. Kent u daarvan iets? R’dam-W.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de CATECHISATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's